Verordening 2000/823 - Toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32000R0823

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32000R0823

Verordening (EG) nr. 823/2000 van de Commissie van 19 april 2000 houdende toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 100 van 20/04/2000 blz. 0024 - 0030

Verordening (EG) nr. 823/2000 van de Commissie

van 19 april 2000

houdende toepassing van artikel 81, lid 3, van het EG-Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia)

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia)(1), gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, en met name op artikel 1,

Na bekendmaking van de ontwerp-verordening(2),

Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities op het gebied van het vervoer over zee,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    De Commissie is krachtens Verordening (EEG) nr. 479/92 gemachtigd artikel 81, lid 3, van het Verdrag van toepassing te verklaren op bepaalde overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen scheepvaartondernemingen (consortia) met als doel de gezamenlijke exploitatie van lijnvaartdiensten die door de samenwerking die zij tussen de deelnemende scheepvaartondernemingen doen ontstaan, de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt kunnen beperken en de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden, en derhalve onder het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag kunnen vallen.
  • (2) 
    Uit hoofde van deze bevoegdheid heeft de Commissie Verordening (EG) nr. 870/95(3) vastgesteld. In het licht van de tot dusver opgedane ervaring is het mogelijk om een categorie consortia te omschrijven die binnen het toepassingsgebied van artikel 81, lid 1, vallen, maar waarvan gewoonlijk mag worden aangenomen dat zij aan de in artikel 81, lid 3, genoemde voorwaarden voldoen.
  • (3) 
    De Commissie heeft naar behoren met de specifieke aspecten van het zeevervoer rekening gehouden. Die aspecten zullen voor de Commissie bij haar onderzoek van niet onder de werkingssfeer van deze generieke vrijstelling vallende consortia een belangrijke beoordelingsfactor zijn.
  • (4) 
    De in deze verordening omschreven consortia dragen in het algemeen bij tot verbetering van de productiviteit en de kwaliteit van de aangeboden lijnvaartdiensten wegens de rationalisatie van de activiteiten van de deelnemende ondernemingen die hiervan het gevolg is en door de schaalvoordelen waartoe zij bij het gebruik van schepen en van haveninstallaties leiden. Zij dragen tevens bij tot de bevordering van de technische en economische vooruitgang doordat zij tot gebruik van containers op omvangrijkere schaal en tot een efficiënter gebruik van de scheepscapaciteit aanzetten en dat gebruik tevens vergemakkelijken.
  • (5) 
    Over het algemeen komt een billijk aandeel in de voordelen die uit de verbetering van de productiviteit en van de kwaliteit van de dienstverlening voortvloeien, ten goede aan de gebruikers van de door de consortia aangeboden scheepvaartdiensten. Deze voordelen kunnen onder andere bestaan in een grotere frequentie van afvaart en aanloop of in een betere regeling daarvan, alsmede in een betere kwaliteit en individualisering van de aangeboden diensten door het gebruik van modernere schepen en modernere haven- of andere faciliteiten. Die voordelen komen de gebruikers echter slechts daadwerkelijk ten goede voorzover er in de vaargebieden waarin de consortia werkzaam zijn, voldoende mededinging is.
  • (6) 
    Voor deze overeenkomsten dient bijgevolg een generieke vrijstelling te worden verleend, voorzover deze overeenkomsten de betrokken ondernemingen niet de mogelijkheid bieden voor een wezenlijk deel van de betrokken vaargebieden de mededinging uit te schakelen. Deze verordening heeft tot doel om, teneinde rekening te kunnen houden met de voortdurend wisselende marktvoorwaarden in de sector zeevervoer en de veelvuldige wijzigingen door partijen van de consortiumovereenkomsten of van de in het kader van deze overeenkomsten te verrichten werkzaamheden, de voorwaarden te verduidelijken waaraan de consortia moeten voldoen om voor de generieke vrijstelling van deze verordening in aanmerking te komen.
  • (7) 
    Een der belangrijkste wezenlijke kenmerken van consortia bestaat erin dat zij, met het oog op de invoering en de exploitatie van een gemeenschappelijke dienst, de capaciteit aanpassen. Zulks is echter niet het geval wanneer een bepaald percentage van de capaciteit van de in het kader van een consortium gebruikte schepen onbenut wordt gelaten.
  • (8) 
    De bij deze verordening verleende generieke vrijstelling dient van toepassing te zijn zowel op de bij een lijnvaart-"conference" aangesloten consortia als op die welke, met uitzondering van de eventuele gemeenschappelijke vaststelling van vrachttarieven, niet in een dergelijk verband werkzaam zijn.
  • (9) 
    Deze vaststelling van de prijzen valt onder Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer(4), gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden. De leden van een consortium die de prijzen gemeenschappelijk wensen vast te stellen en niet aan de criteria van genoemde verordening beantwoorden, moeten een individuele vrijstelling vragen.
  • (10) 
    De voornaamste voorwaarden die aan de generieke vrijstelling dienen te worden verbonden, dienen erop te zijn gericht te waarborgen dat een billijk aandeel in de voordelen van de grotere efficiëntie en van de andere voordelen die de consortia bieden, aan de vervoergebruikers ten goede komt.
  • (11) 
    Dit vereiste van artikel 81, lid 3, kan worden geacht vervuld te zijn, indien het consortium zich in een of meer van de drie volgende situaties bevindt:
  • er bestaat tussen de leden van de "conference" waarbinnen het consortium werkzaam is, daadwerkelijke prijsconcurrentie als gevolg van zelfstandig optreden op het gebied van tarieven ("independent rate action");
  • er bestaat binnen de "conference" waarin het consortium werkzaam is, met betrekking tot de aangeboden diensten een voldoende mate van daadwerkelijke mededinging tussen de leder van het consortium en de andere, niet bij het consortium aangesloten leden van de "conference", zulks omdat de "conference"-overeenkomst de consortia uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt eigen overeenkomsten van dienstverlening aan te bieden, zoals bijvoorbeeld een dienst "levering bij verwerking" ("just in time delivery") of een systeem van elektronische gegevensuitwisseling ("Electronic data interchange" (EDI)), waardoor op elk moment aan de gebruikers kan worden doorgegeven waar hun goederen zich bevinden, of waardoor de frequentie van afvaart en aanloop van de door het consortium aangeboden vervoerdienst, vergeleken met die welke door de "conference" wordt geboden, aanzienlijk toeneemt;
  • door de leden van het consortium wordt van niet bij het consortium aangesloten ondernemingen daadwerkelijke, hetzij reële hetzij potentiële, concurrentie ondervonden, ongeacht de vraag of er in het (de) betrokken vaargebied(en) een "conference" werkzaam is.
  • (12) 
    Teneinde aan dit zelfde vereiste van artikel 81, lid 3, te voldoen, dient eveneens een voorwaarde te worden opgenomen die tot doel heeft tussen de leden van de consortia, alsmede tussen deze en de andere scheepvaartondernemingen die in het (de) vaargebied(en) werkzaam zijn, de individuele concurrentie op het gebied van de kwaliteit van de dienstverlening te bevorderen.
  • (13) 
    Een voorwaarde dient te zijn dat de consortia en de leden daarvan niet op eenzelfde lijn verschillende vervoerprijzen en vervoersvoorwaarden mogen hanteren waarvoor de uitsluitende beweegreden in het land van oorsprong of in bestemming van de vervoerde producten is gelegen en daarmee binnen de Gemeenschap ten nadele van bepaalde havens, verladers, vervoerders of tussenpersonen op het gebied van vervoer verlegging van het handelsverkeer teweegbrengen, tenzij die prijzen of voorwaarden economisch kunnen worden gerechtvaardigd.
  • (14) 
    De voorwaarden dienen tevens erop gericht te zijn de consortia te verhinderen de mededinging te beperken op een wijze die voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor de vrijstelling is verleend, niet onmisbaar is. De consortiumovereenkomsten dienen daartoe een bepaling te bevatten die elke scheepvaartonderneming welke bij deze overeenkomsten partij is, in staat stelt om met inachtneming van een redelijke opzegtermijn het consortium te verlaten. Voor de consortia met een ver doorgevoerde samenwerking en/of met kapitaalintensieve investeringen dient evenwel in een langere opzegtermijn te worden voorzien, teneinde rekening te houden met de grote investeringen die voor de oprichting ervan werden gedaan en met het feit dat deze bij vertrek van een van de leden op het stuk van reorganisatie meer verplichtingen hebben. Eveneens dient te worden bepaald dat, indien het consortium een gemeenschappelijke afzetstructuur gebruikt, ieder lid het recht dient te hebben om met inachtneming van een redelijke opzegtermijn onafhankelijk verkoopbevorderende activiteiten te ontplooien.
  • (15) 
    De vrijstelling moet worden beperkt tot consortia die niet de mogelijkheid bieden om de mededinging voor een wezenlijk deel van de betrokken diensten uit te schakelen.
  • (16) 
    Bij de vraag naar het bestaan van reële en daadwerkelijke mededinging op elk van de markten waarop het consortium werkzaam is, dient met het oog op de verlening van een vrijstelling niet alleen rekening te worden gehouden met het rechtstreekse scheepvaartverkeer tussen de havens die door een consortium worden aangedaan, maar ook met de eventuele mededinging van andere lijnvaartdiensten vanuit havens die met die van het consortium substitueerbaar zijn en, in voorkomend geval, van andere wijzen van vervoer.
  • (17) 
    De bij deze verordening verleende generieke vrijstelling is bijgevolg slechts van toepassing op voorwaarde dat het aandeel van de consortia op elke markt waarop zij werkzaam zijn, een bepaalde omvang niet overschrijdt.
  • (18) 
    Voor de consortia die binnen een "conference" werkzaam zijn, dient een geringer marktaandeel in het vaargebied te worden vastgesteld, aangezien die akkoorden bovenop een reeds bestaande restrictieve overeenkomst komen.
  • (19) 
    Het is evenwel passend om aan consortia die de in de onderhavige verordening vastgestelde drempels met een bepaald percentage overschrijden, maar toch in het vaargebied waarin zij werkzaam zijn, aan daadwerkelijke mededinging onderworpen blijven, een vereenvoudigde procedure te bieden opdat zij de rechtszekerheid kunnen genieten die door generieke vrijstellingen wordt geboden. De procedure dient tevens de Commissie in staat te stellen voor een doeltreffend toezicht zorg te dragen en de administratieve controle van de overeenkomsten te vereenvoudigen.
  • (20) 
    Aan de consortia die deze drempel overschrijden, kan evenwel, voorzover zij aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen, bij individuele beschikking ontheffing worden verleend, rekening houdend met de specifieke aspecten van het zeevervoer.
  • (21) 
    De onderhavige verordening is slechts van toepassing op tussen de leden van een consortium gesloten overeenkomsten, derhalve niet op mededingingbeperkende overeenkomsten tussen consortia of tussen een of meer van hun leden enerzijds en andere scheepvaartondernemingen anderzijds. Evenmin is zij van toepassing op mededingingbeperkende overeenkomsten tussen verscheidene consortia die binnen hetzelfde vaargebied werkzaam zijn of tussen de leden van die consortia.
  • (22) 
    Aan de vrijstelling dienen tevens bepaalde verplichtingen te worden verbonden. De vervoergebruikers moeten in dit opzicht te allen tijde kennis kunnen nemen van de voorwaarden voor de zeevervoerdiensten die door de consortiumleden gemeenschappelijk worden geëxploiteerd. Er dient in een procedure te worden voorzien voor daadwerkelijk en doelmatig overleg tussen de consortia en de vervoergebruikers over de door deze overeenkomsten bestreken activiteiten. In deze verordening is tevens bepaald wat onder daadwerkelijk en doelmatig overleg dient te worden verstaan en wat de voornaamste procedurele fasen zijn die daarbij dienen te worden gevolgd. In dat verplichte overleg, beperkt tot de door de consortia verrichte specifieke activiteiten, dient te worden voorzien.
  • (23) 
    Dit overleg kan een efficiëntere werking van zeevervoerdiensten waarborgen, waarbij met de behoeften van de gebruikers rekening wordt gehouden. Derhalve dient voor bepaalde afspraken die uit dit overleg kunnen voortvloeien, vrijstelling te worden verleend.
  • (24) 
    Als "overmacht" geldt voor de doeleinden van deze verordening het begrip zoals dat in de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is omschreven.
  • (25) 
    Er dient in de onverwijlde mededeling aan de Commissie van door de partijen aanvaarde scheidsrechterlijke uitspraken en aanbevelingen van bemiddelaars te worden voorzien, zodat zij kan onderzoeken of de consortia daarbij niet van de voorwaarden en verplichtingen van deze verordening worden vrijgesteld en of daardoor de artikelen 81 en 82 niet worden geschonden.
  • (26) 
    Overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 479/92 dienen de gevallen te worden vastgesteld waarin de Commissie ondernemingen de generieke vrijstelling kan ontzeggen.
  • (27) 
    Elf consortia hebben het voordeel van de generieke vrijstelling van Verordening (EG) nr. 870/95 gekregen door toepassing van de in die verordening opgenomen verzetprocedure, waardoor de Commissie in het bijzonder kon nagaan of zij daadwerkelijk concurrentie ondervonden. Er zijn geen aanwijzingen dat de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat deze consortia niet langer daadwerkelijk concurrentie ondervinden. Deze consortia dienen derhalve op de in deze verordening vervatte voorwaarden vrijgesteld te blijven.
  • (28) 
    Voor de overeenkomsten die uit hoofde van de onderhavige verordening van rechtswege worden vrijgesteld, behoeft geen verzoek als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 4056/86 te worden ingediend. Het blijft de ondernemingen echter vrijstaan in geval er redelijke twijfel bestaat, een verklaring van de Commissie te verlangen met betrekking tot de verenigbaarheid van hun overeenkomsten met de onderhavige verordening.
  • (29) 
    Deze verordening sluit toepassing van artikel 82 van het Verdrag niet uit.
  • (30) 
    Met het oog op het verstrijken van Verordening (EG) nr 870/95 is het dienstig om een nieuwe verordening vast te stellen, waarbij de generieke vrijstelling wordt hernieuwd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

WERKINGSSFEER EN DEFINITIES

Artikel 1

Werkingssfeer

Deze verordening betreft consortia slechts voorzover zij van of naar een of naar verscheidene havens van de Gemeenschap internationale lijnvaartdiensten verzorgen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder

  • 1. 
    "consortium", een overeenkomst tussen twee of meer vervoerders die uitsluitend voor goederenvervoer, en voornamelijk per container, schepen exploiteren en in een of meer vaargebieden geregelde internationale lijnvaartdiensten verzorgen, welke overeenkomst tot voorwerp heeft een samenwerking tot stand te brengen voor gemeenschappelijke exploitatie van een zeevervoerdienst die de dienst welke zonder het consortium individueel door elk van zijn leden zou worden aangeboden, verbetert, teneinde door middel van technische, operationele en/of commerciële overeenkomsten, met uitzondering van prijsbepalingen, hun werkzaamheden te rationaliseren;
  • 2. 
    "lijnvaart", vervoer van goederen dat op geregelde wijze geschiedt op (een) welbepaalde route(s) tussen havens en volgens vooraf aangekondigde uurregelingen en reisdata, en dat voor alle vervoergebruikers tegen betaling zelfs op incidentele basis beschikbaar is;
  • 3. 
    "overeenkomst van dienstverlening", een tussen een of verscheidene vervoergebruikers en een consortium of een individueel lid daarvan gesloten contractuele overeenkomst, waarbij, als tegenprestatie voor de verbintenis om gedurende een gegeven periode een bepaalde hoeveelheid goederen door het consortium te doen vervoeren, de gebruiker aanspraak kan maken op de individuele verbintenis van dat lid van het consortium of van het consortium zelf om hem een dienst te verlenen van een welbepaalde en geïndividualiseerde kwaliteit die speciaal op zijn behoeften is toegesneden;
  • 4. 
    "vervoergebruiker", een onderneming (bijvoorbeeld verladers, geadresseerden, expediteurs, enz.), die met een consortium (of met een der leden daarvan) voor het vervoer van goederen een contractuele overeenkomst heeft gesloten, of blijk heeft gegeven van het voornemen daartoe, of een verladersvereniging;
  • 5. 
    "zelfstandig optreden op het gebied van tarieven" ("independent rate action"), het recht voor een lid van een zeevaart-"conference" om geval voor geval en voor goederen vrachttarieven aan te bieden die van de "conference"-tarieven verschillen, mits de andere leden van de "conference" hiervan vooraf in kennis worden gesteld.

HOOFDSTUK II

VRIJSTELLINGEN

Artikel 3

Vrijgestelde overeenkomsten

  • 1. 
    Artikel 81, lid 1, van het Verdrag wordt uit hoofde van lid 3 van genoemd artikel, onder de in deze verordening genoemde voorwaarden en verplichtingen voor de in lid 2 van het onderhavige artikel bedoelde werkzaamheden die tot de in de artikelen 1 en 2 van deze verordening omschreven consortiumovereenkomsten behoren, buiten toepassing verklaard.
  • 2. 
    De buitentoepassingverklaring geldt uitsluitend voor de volgende activiteiten:
  • a) 
    werkzaamheden met betrekking tot de gemeenschappelijke exploitatie van lijnvaartdiensten, welke uitsluitend de volgende activiteiten mogen omvatten:
  • i) 
    onderlinge afstemming en/of gemeenschappelijke vaststelling van de dienstregelingen en van de aanloophavens;
  • ii) 
    uitwisseling, verkoop of wederzijdse bevrachting van scheepsruimte of van "slots" op schepen;
  • iii) 
    gemeenschappelijk gebruik ("pooling") van schepen en/of haveninstallaties;
  • iv) 
    gebruik van een of meer gemeenschappelijke kantoren voor de exploitatie;
  • v) 
    beschikbaarstelling van containers, chassis of andere uitrustingen en/of overeenkomsten van huur, leasing of koop van deze uitrustingen;
  • vi) 
    gebruik van een geautomatiseerd systeem voor de uitwisseling van gegevens en/of van een systeem voor gemeenschappelijke documentatie;
  • b) 
    tijdelijke capaciteitsaanpassingen;
  • c) 
    gemeenschappelijke exploitatie of gemeenschappelijk gebruik van haventerminals en de daarmee verbonden diensten (bijvoorbeeld diensten inzake overlading op lichters en stuwage);
  • d) 
    deelname aan een of meer van de volgende "pools": cargo-pool, opbrengsten-pool of resultaten-pool;
  • e) 
    gemeenschappelijke uitoefening van de stemrechten van het consortium in de "conference" waarvan de consortiumleden deel uitmaken, voorzover de stemming waarin de stemrechten gemeenschappelijk worden uitgeoefend, betrekking heeft op de eigenlijke activiteiten van het consortium;
  • f) 
    een gemeenschappelijke afzetstructuur en/of de afgifte van een gezamenlijk aan-boord-cognossement;
  • g) 
    elke andere activiteit die met de onder a) tot en met f) genoemde activiteiten verbonden en voor de uitoefening daarvan onontbeerlijk is.
  • 3. 
    De volgende clausules worden in het bijzonder geacht op verbonden activiteiten in de zin van lid 2, onder g), betrekking te hebben:
  • a) 
    een aan de leden van het consortium opgelegde verplichting om in het (de) betrokken vaargebied(en) aan het consortium toegewezen vaartuigen te gebruiken en het verbod om ruimte op schepen van derden te bevrachten;
  • b) 
    een aan de leden van het consortium opgelegd verbod om zonder voorafgaande toestemming van de andere leden van het consortium aan andere vervoerders die in het (de) betrokken vaargebied(en) schepen exploiteren ruimte toe te wijzen of voor bevrachting aan te bieden.

Artikel 4

Niet-gebruik van capaciteit

De in artikel 3 bedoelde vrijstelling geldt niet voor een consortium wanneer dat regelingen met betrekking tot het niet-gebruik van de bestaande capaciteit omvat, waarbij lijnvaartondernemingen die aan het consortium deelnemen, afzien van het gebruik van een bepaald percentage van de capaciteit van schepen die in het kader van het consortium worden ingezet.

HOOFDSTUK III

VOORWAARDEN VOOR DE VRIJSTELLING

Artikel 5

Basisvoorwaarden voor de toekenning van de vrijstelling

De in artikel 3 bedoelde vrijstelling is slechts van toepassing indien een of meer van de navolgende voorwaarden voor vrijstelling is, respectievelijk zijn vervuld:

  • a) 
    tussen de leden van de "conference" waarbinnen het consortium werkzaam is, moet er daadwerkelijke prijsconcurrentie bestaan wegens het feit dat de "conference"-overeenkomst zijn leden, al dan niet op grond van een wettelijke verplichting, voor alle vrachttarieven die door de "conference" zijn vastgesteld, uitdrukkelijk zelfstandig optreden op tariefgebied toestaat;
  • b) 
    binnen de "conference" waarin het consortium werkzaam is, moet er met betrekking tot de aangeboden diensten tussen de leden van de "conference" een voldoende mate van daadwerkelijke concurrentie bestaan wegens het feit dat de "conference"-overeenkomst het consortium uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt om met betrekking tot de frequentie en de kwaliteit van de aangeboden vervoerdiensten eigen overeenkomsten van dienstverlening, ongeacht de vorm ervan, aan te bieden, alsook het de vrijheid laat om, teneinde aan bijzondere wensen van vervoergebruikers te voldoen, te allen tijde de door het consortium aangeboden diensten aan te passen;
  • c) 
    de consortiumleden moeten, ongeacht of er in het (de) vaargebied(en) al dan niet een "conference" werkzaam is, daadwerkelijke, reële of potentiële, concurrentie van niet tot het consortium behorende ondernemingen ondervinden.

Artikel 6

Voorwaarde betreffende het marktaandeel

  • 1. 
    Om voor de in artikel 3 bedoelde vrijstelling in aanmerking te komen moet een consortium op elke markt waarop het werkzaam is, een marktaandeel van minder dan 30 %, gerekend in volume van de vervoerde goederen (vrachttonnen of 20 voet equivalent) bezitten, indien het in een "conference", en minder dan 35 % indien het daarbuiten werkzaam is.
  • 2. 
    De vrijstelling van artikel 3 blijft van toepassing indien gedurende een periode van twee opeenvolgende kalenderjaren het in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde marktaandeel met niet meer dan één tiende wordt overschreden.
  • 3. 
    Indien een van de in de leden 1 en 2 genoemde drempels wordt overschreden, blijft gedurende een periode van zes maanden gerekend vanaf het einde van het kalenderjaar waarin de overschrijding plaatsvond, de in artikel 3 bedoelde vrijstelling van toepassing. Die periode wordt op twaalf maanden gebracht indien de overschrijding aan het verlaten van de betrokken markt door een niet bij het consortium aangesloten zeevervoerder is toe te schrijven.

Artikel 7

Verzetprocedure

  • 1. 
    De in de artikelen 3 en 10 bedoelde vrijstelling is ook van toepassing op de consortia waarvan het aandeel op enige markt waarop zij actief zijn, de bij artikel 6 vastgestelde drempels overschrijdt zonder evenwel op enige markt hoger dan 50 % te zijn, mits de betrokken overeenkomsten overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2843/98 van de Commissie(5) bij de Commissie worden aangemeld en dat deze zich binnen een termijn van zes maanden niet tegen de vrijstelling verzet.

De termijn van zes maanden vangt aan op de dag waarop de aanmelding van kracht wordt overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2843/98.

  • 2. 
    Lid 1 is slechts van toepassing indien in de aanmelding of in een de aanmelding vergezellende mededeling uitdrukkelijk naar dit artikel wordt verwezen.
  • 3. 
    De Commissie kan zich tegen de vrijstelling verzetten.

Indien een lidstaat erom verzoekt, dient zij zich binnen een termijn van drie maanden nadat de in lid 1 bedoelde aanmelding aan deze lidstaat is toegezonden, tegen de vrijstelling te verzetten. Dit verzoek dient op overwegingen met betrekking tot de mededingingsregels van het Verdrag te berusten.

  • 4. 
    De Commissie kan het verzet tegen de vrijstelling te allen tijde intrekken. Indien dit verzet echter op verzoek van een lidstaat gebeurde en deze het verzoek handhaaft, kan het verzet slechts na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities op het gebied van het vervoer over zee worden ingetrokken.
  • 5. 
    Indien het verzet wordt ingetrokken omdat de betrokken ondernemingen hebben aangetoond dat aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, werd voldaan, wordt de vrijstelling van toepassing vanaf de aanmeldingsdatum.
  • 6. 
    Indien het verzet wordt ingetrokken omdat de overeenkomst door de betrokken ondernemingen werd gewijzigd teneinde aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, te voldoen, wordt de vrijstelling van toepassing vanaf de datum waarop de wijzigingen van kracht worden.
  • 7. 
    Indien de Commissie verzet aantekent, welk verzet niet wordt ingetrokken, worden de gevolgen van de aanmelding geregeld door de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 4056/86, afdeling II.

Artikel 8

Bijkomende voorwaarden

De volgende bijkomende voorwaarden zijn aan de in de artikelen 3 en 10 bedoelde vrijstellingen verbonden:

  • a) 
    het consortium moet elk van zijn leden de mogelijkheid bieden om door een afzonderlijk contract zijn eigen overeenkomsten van dienstverlening aan te bieden;
  • b) 
    de consortiumovereenkomst moet de scheepvaartondernemingen die daarvan lid zijn, het recht toekennen om het consortium te verlaten zonder enige financiële of andere sanctie, zoals met name een verplichting om hun vervoersactiviteiten in het (de) betrokken vaargebied(en) te staken, al dan niet gepaard gaande met de bepaling dat deze activiteiten slechts na verloop van een bepaalde termijn kunnen worden voortgezet. Aan dit recht is een opzegtermijn van maximaal zes maanden verbonden, waarvan mededeling kan worden gedaan na afloop van een beginperiode van 18 maanden, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de overeenkomst.

Voor een sterk geïntegreerd consortium evenwel, met een resultaten-pool en/of waarvoor hoge investeringen nodig zijn wegens het door zijn leden speciaal met het oog op haar oprichting aankopen of bevrachten van schepen, bedraagt de maximumopzegtermijn zes maanden, waarbij opzegging kan geschieden na afloop van een beginperiode van 30 maanden te rekenen vanaf de inwerkingtreding van de overeenkomst;

  • c) 
    indien het consortium gebruikmaakt van een gemeenschappelijke afzetstructuur, dient elk consortiumlid de mogelijkheid te hebben om zonder sanctie onafhankelijk verkoopactiviteiten te ontplooien, met inachtneming van een opzegtermijn van maximaal zes maanden;
  • d) 
    noch het consortium, noch de ondernemingen die daarvan lid zijn, mogen binnen de gemeenschappelijke markt bepaalde havens, gebruikers of vervoerders benadelen, door voor het vervoer van identieke goederen naar gelang van het land van herkomst of bestemming, of naar gelang van de haven van lading of lossing in het door de overeenkomst bestreken gebied verschillende prijzen en voorwaarden te hanteren, tenzij deze prijzen of voorwaarden economisch kunnen worden gerechtvaardigd.

HOOFDSTUK IV

VERPLICHTINGEN

Artikel 9

Aan de vrijstelling verbonden verplichtingen

  • 1. 
    Aan de in artikel 3 en artikel 13, lid 1, bedoelde vrijstellingen zijn de in de leden 2 tot en met 5 vervatte verplichtingen verbonden.
  • 2. 
    Tussen de gebruikers of hun vertegenwoordigende organisaties en het consortium moet daadwerkelijk overleg worden gevoerd teneinde voor alle belangrijke zaken, niet louter operationele, van ondergeschikt belang zijnde zaken, oplossingen te vinden met betrekking tot de voorwaarden en de kwaliteit van de door het consortium of door zijn leden aangeboden lijnvaartdiensten.

Dit overleg geschiedt steeds wanneer een van bovenvermelde partijen erom verzoekt.

Het overleg moet, behoudens overmacht, voorafgaan aan de toepassing van de maatregel waarop het overleg betrekking heeft. Indien de leden van het consortium wegens overmacht een besluit moeten uitvoeren alvorens overleg is gevoerd, moet dit overleg, indien daarom wordt verzocht, binnen tien werkdagen na indiening van dat verzoek plaatsvinden. Behoudens bedoelde overmacht, waarnaar in de mededeling dient te worden verwezen, wordt aan de maatregel geen ruchtbaarheid gegeven alvorens dit overleg heeft plaatsgevonden.

Dit overleg verloopt in de volgende procedurele fasen:

  • a) 
    voorafgaand aan het overleg verstrekt het consortium aan de wederpartij gedetailleerde schriftelijke inlichtingen over het vraagstuk waarop het overleg betrekking heeft;
  • b) 
    tussen partijen worden standpunten uitgewisseld, hetzij schriftelijk, hetzij door het organiseren van bijeenkomsten, hetzij door middel van beide, waarbij de vertegenwoordigers van de tot het consortium behorende scheepvaartondernemingen en die van de deelnemende verladers gemachtigd zijn een gemeenschappelijk standpunt te bereiken; partijen doen daartoe al het mogelijke;
  • c) 
    indien ondanks de inspanningen van beide partijen geen gemeenschappelijk standpunt kan worden bereikt, dient dit verschil van mening te worden vastgesteld en openbaar te worden gemaakt. Elke partij kan de Commissie hiervan in kennis stellen;
  • d) 
    voor de afronding van het overleg kan een redelijke termijn worden vastgesteld, indien mogelijk met instemming van beide partijen. Behoudens in uitzonderlijke gevallen of in geval van overeenstemming tussen partijen, mag deze termijn niet korter zijn dan een maand.
  • 3. 
    De voorwaarden van de door het consortium en zijn leden aangeboden zeevervoerdiensten, met inbegrip van die welke verband houden met de kwaliteit van deze diensten en alle desbetreffende wijzigingen, moeten voor een redelijke prijs ter beschikking van de gebruikers worden gesteld en moeten te allen tijde ten kantore van de scheepvaartondernemingen die lid van het consortium zijn of in dat van het consortium zelf, dan wel ten kantore van hun commissionairs, kosteloos kunnen worden geraadpleegd.
  • 4. 
    Van de door de partijen aanvaarde scheidsrechterlijke uitspraken en aanbevelingen van bemiddelaars, waarmee geschillen inzake de in de onderhavige verordening bedoelde praktijken van consortia worden beslecht, moet door het consortium onverwijld aan de Commissie kennis worden gegeven.
  • 5. 
    Elk consortium dat voor toepassing van deze verordening in aanmerking wenst te komen, moet, na een voorafgaande kennisgeving, waarvan de juiste termijn door de Commissie geval voor geval wordt vastgesteld, doch welke termijn niet minder dan een maand mag bedragen, in staat zijn om op verzoek van de Commissie aan te tonen dat het aan de in de artikelen 5 tot en met 8 en de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel genoemde voorwaarden en verplichtingen voldoet en om de Commissie binnen die termijn de bedoelde consortiumovereenkomst te verstrekken.

Artikel 10

Vrijstelling voor mededingingsregelingen tussen vervoergebruikers en consortia betreffende het gebruik van lijnvaartdiensten

Vrijgesteld van het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag zijn de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen enerzijds de vervoergebruikers of hun vertegenwoordigende organisaties, en anderzijds een consortium dat onder de in artikel 3 bedoelde vrijstelling valt, met betrekking tot de voorwaarden en de kwaliteit van de door het consortium aangeboden lijndiensten alsmede alle met die diensten verband houdende algemene vraagstukken voorzover zij uit het in artikel 9, lid 2, bedoelde overleg voortvloeien.

HOOFDSTUK V

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 11

Geheimhoudingsplicht

  • 1. 
    De krachtens artikel 7 en artikel 9, lid 5, ingewonnen inlichtingen mogen slechts voor de doeleinden van de onderhavige verordening worden gebruikt.
  • 2. 
    De Commissie en de autoriteiten der lidstaten, alsmede hun personeelsleden en functionarissen, zijn verplicht de inlichtingen welke zij bij de toepassing van deze verordening hebben ingewonnen en welke naar de aard ervan onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet openbaar te maken.
  • 3. 
    De bepalingen van de leden 1 en 2 vormen geen beletsel voor de openbaarmaking van algemene informatie of overzichten waarin geen gegevens met betrekking tot individuele ondernemingen of ondernemersverenigingen zijn opgenomen.

Artikel 12

Intrekking van de generieke vrijstelling

De Commissie kan overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 479/92 de bij de onderhavige verordening verleende generieke vrijstelling intrekken, wanneer zij in een bepaald geval vaststelt dat een op grond van artikel 3 of artikel 13, lid 1, van de onderhavige verordening vrijgestelde overeenkomst, besluit of onderling afgestemde feitelijke gedraging desalniettemin bepaalde gevolgen heeft die onverenigbaar zijn met de in artikel 81, lid 3, vervatte voorwaarden of op grond van artikel 82 van het Verdrag verboden zijn, en met name indien:

  • a) 
    er in een bepaald vaargebied onvoldoende concurrentie bestaat buiten het kader van de "conference" waarbinnen het consortium werkzaam is, dan wel buiten dit consortium;
  • b) 
    een consortium herhaaldelijk ten aanzien van de in artikel 9 van de onderhavige verordening opgenomen verplichtingen in gebreke blijft;
  • c) 
    de gedragingen van het consortium gevolgen hebben welke onverenigbaar zijn met artikel 82 van het Verdrag;
  • d) 
    die gevolgen voortvloeien uit een scheidsrechterlijke beslissing.

Artikel 13

Overgangsbepalingen

  • 1. 
    Artikel 81, lid 1, van het Verdrag is niet van toepassing op overeenkomsten die op 25 april 2000 van kracht zijn en op dat tijdstip aan de in Verordening (EG) nr. 870/95 vervatte voorwaarden voor vrijstelling voldoen en waarop de in artikel 7 van die verordening bedoelde verzetprocedure werd toegepast.
  • 2. 
    Een aanmelding die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 870/95 werd gedaan en waarvoor de periode van zes maanden op 25 april 2000 niet is verstreken, wordt geacht op grond van artikel 7 van de onderhavige verordening te zijn gedaan.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 26 april 2000.

Zij is van toepassing tot 25 april 2005.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 19 april 2000.

Voor de Commissie

Mario Monti

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB L 55 van 29.2.1992, blz. 3.
  • (2) 
    PB C 379 van 31.12.1999, blz. 13.
  • (3) 
    PB L 89 van 21.4.1995, blz. 7.
  • (4) 
    PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4.
  • (5) 
    PB L 354 van 30.12.1998, blz. 22.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.