Richtlijn 1998/90 - Aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/387/EEG betreffende deuren van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31998L0090

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31998L0090

Richtlijn 98/90/EG van de Commissie van 30 november 1998 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/387/EEG van de Raad betreffende deuren van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 337 van 12/12/1998 blz. 0029 - 0039

RICHTLIJN 98/90/EG VAN DE COMMISSIE van 30 november 1998 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/387/EEG van de Raad betreffende deuren van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/14/EG van de Commissie (2), inzonderheid op artikel 13, lid 2,

Gelet op Richtlijn 70/387/EEG van de Raad van 27 juli 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende deuren van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (3), gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk, inzonderheid op artikel 3,

Overwegende dat Richtlijn 70/387/EEG één van de bijzondere richtlijnen van de op grond van Richtlijn 70/156/EEG ingestelde EG-typegoedkeuringsprocedure is; dat derhalve de bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG betreffende systemen, onderdelen en afzonderlijke technische eenheden van voertuigen op de onderhavige richtlijn van toepassing zijn;

Overwegende dat het door verbetering te brengen in de veiligheid van hen die de bestuurdersruimte van bepaalde zware vrachtauto's in- en uitstappen, mogelijk is Richtlijn 70/387/EEG verder aan de technische vooruitgang aan te passen;

Overwegende dat met name in artikel 3, lid 4, en in artikel 4, lid 3, van Richtlijn 70/156/EEG is bepaald dat bij iedere bijzondere richtlijn een inlichtingenformulier met de relevante punten van bijlage I van die richtlijn en een op bijlage VI gebaseerd typegoedkeuringsformulier dient te worden gevoegd, teneinde computerverwerking van typegoedkeuring mogelijk te maken;

Overwegende dat het, met het oog op de praktische toepassing van Richtlijn 70/387/EEG, dienstig is dat in alle lidstaten eenvormige bepalingen gelden;

Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het bij Richtlijn 70/156/EEG ingestelde comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 70/387/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In artikel 1 worden de woorden "landbouwtractoren" vervangen door de woorden "landbouw- en bosbouwtrekkers" en de woorden: "landbouwmachines en machines voor openbare werken" door de woorden "en alle mobiele machines."
  • 2. 
    De bijlagen worden gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij de onderhavige richtlijn.

Artikel 2

  • 1. 
    Met ingang van 1 januari 1999 mogen de lidstaten, om redenen die verband houden met de deuren,
  • voor een type voertuig noch de EG-typegoedkeuring noch de nationale typegoedkeuring weigeren,
  • noch de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van voertuigen verbieden,

indien de voertuigen voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 70/387/EEG, zoals gewijzigd bij de onderhavige richtlijn.

  • 2. 
    Met ingang van 1 oktober 2000 mogen de lidstaten, om redenen die verband houden met de deuren,
  • niet langer de EG-typegoedkeuring verlenen en
  • de nationale typegoedkeuring weigeren,

voor een nieuw type voertuig, indien niet is voldaan aan de voorschriften van Richtlijn 70/387/EEG, zoals gewijzigd bij de onderhavige richtlijn.

Artikel 3

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1998 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 30 november 1998.

Voor de Commissie

Martin BANGEMANN

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1.
  • (2) 
    PB L 91 van 25. 3. 1998, blz. 1.
  • (3) 
    PB L 176 van 10. 8. 1970, blz. 5.

BIJLAGE

  • 1. 
    Voorafgaand aan bijlage I van Richtlijn 70/387/EEG wordt de volgende lijst van bijlagen ingevoegd:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

  • 2. 
    Bijlage I wordt vervangen door de volgende tekst:

"BIJLAGE I

TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES, ALGEMENE VOORSCHRIFTEN, AANVRAAG OM EG-TYPEGOEDKEURING, VERLENING VAN EG-TYPEGOEDKEURING, WIJZIGING VAN HET TYPE EN VAN DE GOEDKEURING, OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

  • 1. 
    TOEPASSINGSGEBIED

1.1. Deze richtlijn is van toepassing op de deuren van motorvoertuigen van de categorieën M1 en N (1).

  • 2. 
    DEFINITIES

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

2.1. "goedkeuring van een voertuig", de goedkeuring van een voertuigtype met betrekking tot de deuren daarvan en de voor die deuren geldende eigenschappen;

2.2. "voertuigtype", voertuigen die onderling geen essentiële verschillen vertonen met betrekking tot de volgende hoofdeigenschappen:

  • eigenschappen inzake ontwerp en sterkte van het hang- en sluitwerk voor de in bijlage II vermelde voertuigen;
  • constructie- en montagevoorschriften voor de treeplanken en treden van voertuigen die niet onder bijlage III vallen;
  • plaats en geometrische eigenschappen van de toegangstreden en de handvatten voor voertuigen die in bijlage III zijn vermeld,

voorzover deze eigenschappen van invloed zijn op de voorschriften van deze richtlijn.

  • 3. 
    ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

3.1. Ontwerp

3.1.1. De ontwerpeigenschappen van het voertuig moeten het mogelijk maken dat volkomen veilig kan worden ingestapt en uitgestapt.

3.1.2. Voertuigen van categorie N2 met een maximummassa van meer dan 7,5 ton en categorie N3 worden geacht aan de bovenstaande eisen te voldoen, indien zij aan de voorschriften van bijlage III voldoen.

3.2. Deuren, ingangen en uitgangen

3.2.1. Deuren, ingangen en uitgangen moeten gevaarloos en gemakkelijk te gebruiken zijn.

3.3. Deuren en deursluitingen

3.3.1. Deuren en deursluitingen moeten zodanig zijn uitgevoerd dat bij het sluiten storende geluiden kunnen worden vermeden.

3.3.2. Deursluitingen moeten zodanig zijn uitgevoerd dat ongewild opengaan van de deuren niet mogelijk is.

3.4. Hang- en sluitwerk (constructie- en montagevoorschriften)

3.4.1. De scharnieren van opendraaiende zijdeuren (met uitzondering van vouwdeuren) aan de langszijden van de voertuigen moeten aan de voorzijde - gezien in de rijrichting - van de deuren zijn aangebracht. Bij dubbele deuren geldt dit voor de deurvleugel die het eerst wordt geopend; de andere deurvleugel moet kunnen worden vergrendeld.

3.4.2. Het hang- en sluitwerk van de zijdeuren van voertuigen van categorie M1 moet voldoen aan de voorschriften van bijlage II.

3.5. Opstap (constructie- en montagevoorschriften)

3.5.1. De naaf, de velg of de andere delen van de wielen worden niet beschouwd als opstap in de zin van deze richtlijn, behoudens in de gevallen waarin constructie- of gebruiksredenen het aanbrengen van een opstap aan andere delen van het voertuig beletten.

3.5.2. Indien bij voertuigen van de categorieën M1, NI en N2 met een maximummassa van niet meer dan 7,5 ton de vloer bij de ingang naar de passagiersruimte van dergelijke voertuigen zich meer dan 600 mm boven het wegdek bevindt, dient het voertuig te zijn voorzien van een opstap met een of meer treeplanken of treden.

3.5.2.1. Bij terreinwagens, zoals gedefinieerd in bijlage II, deel A, van Richtlijn 70/156/EEG, mag deze hoogte boven het wegdek 700 mm bedragen.

3.5.2.2. De opstap moet zodanig zijn uitgevoerd dat hij geen gevaar van uitglijden oplevert.

  • 4. 
    AANVRAAG OM EG-TYPEGOEDKEURING

4.1. De aanvraag om EG-typegoedkeuring van een type voertuig met betrekking tot de deuren wordt door de fabrikant van het voertuig ingediend.

4.2. In aanhangsel 1 wordt een model van het inlichtingenformulier gegeven.

4.3. Aan de met de goedkeuringsproeven belaste technische dienst wordt een voor het goed te keuren type representatief voertuig ter beschikking gesteld.

  • 5. 
    VERLENING VAN EG-TYPEGOEDKEURING

5.1. Indien aan de desbetreffende voorschriften is voldaan, wordt EG-typegoedkeuring verleend overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Richtlijn 70/156/EEG.

5.2. In aanhangsel 2 wordt een model van het EG-typegoedkeuringsformulier gegeven.

5.3. Aan elk goedgekeurd type voertuig wordt overeenkomstig bijlage VII van Richtlijn 70/156/EEG een goedkeuringsnummer toegekend. Een lidstaat kent een nummer slechts aan één type voertuig toe.

  • 6. 
    WIJZIGING VAN HET TYPE EN VAN DE GOEDKEURING

6.1. Bij wijziging van het overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurde type zijn de bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 70/156/EEG van toepassing.

  • 7. 
    OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

7.1. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG worden maatregelen genomen om de overeenstemming van de productie te waarborgen.

Aanhangsel 1

INLICHTINGENFORMULIER Nr. . . . overeenkomstig bijlage I van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (*) betreffende de EG-typegoedkeuring van een voertuig met betrekking tot de deuren (Richtlijn 70/387/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG)

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

De onderstaande gegevens worden in voorkomend geval verstrekt in drievoud en gaan vergezeld van een lijst van de opgenomen elementen.

De tekeningen worden in voorkomend geval op een passende schaal met voldoende details in formaat A 4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt.

Op eventuele foto's zijn voldoende details te zien.

Indien de systemen, onderdelen en afzonderlijke technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties verstrekt.

  • 0. 
    ALGEMENE GEGEVENS

0.1. Merk (firmanaam):

0.2. Type:

0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig is aangegeven (b):

0.3.1. Plaats van dat merkteken:

0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (c):

0.5. Naam en adres van de fabrikant:

0.8. Adres(sen) van de assemblagefabriek(en):

  • 1. 
    ALGEMENE BOUWWIJZE VAN HET VOERTUIG

1.1. Foto's en/of tekeningen van een representatief voertuig:

  • 9. 
    CARROSSERIE

9.2. Materialen en bouwwijze:

9.3. Deuren voor de inzittenden, hang- en sluitwerk

9.3.1. Configuratie van de deuren en aantal deuren:

9.3.1.1. Afmetingen, openingsrichting en maximale openingshoek van de deuren:

9.3.2. Tekening van het hang- en sluitwerk en de plaats daarvan in de deuren:

9.3.3. Technische beschrijving van het hang- en sluitwerk:

9.3.4. Details (met afmetingen) van ingangen, treden en noodzakelijke handvatten, indien van toepassing:

(*) De in dit inlichtingenformulier gebruikte nummering en voetnoten komen overeen met die van bijlage I van Richtlijn 70/156/EEG. Punten die voor deze richtlijn niet relevant zijn, zijn weggelaten.

Aanvullende gegevens voor terreinwagens

1.3. Aantal assen en aantal wielen:

1.3.3. Aangedreven assen (aantal, plaats, onderlinge, verbinding):

2.4.1. Chassis zonder carrosserie:

2.4.1.4.1. Oploophoek (na):

2.4.1.5.1. Afloophoek (nb)

2.4.1.6. Vrije hoogte boven het wegdek (als omschreven in bijlage II, deel A, punt 4.5, van Richtlijn 70/156/EEG)

2.4.1.6.1. Tussen de assen:

2.4.1.6.2. Onder de vooras(sen):

2.4.1.6.3. Onder de achteras(sen):

2.4.1.7. Hellingshoek (nc):

2.4.2. Chassis met carrosserie

2.4.2.4.1. Oploophoek (na):

2.4.2.5.1. Afloophoek (nb):

2.4.2.6. Vrije hoogte boven het wegdek (als omschreven in bijlage II, deel A, punt 4.5, van Richtlijn 70/156/EEG)

2.4.2.6.1. Tussen de assen:

2.4.2.6.2. Onder de vooras(sen):

2.4.2.6.3. Onder de achteras(sen):

2.4.2.7. Hellingshoek (nc):

2.15. Startvermogen op een helling (solo voertuig):

4.9. Differentieelblokkering: ja/neen/facultatief (1)

  • (1) 
    Doorhalen wat niet van toepassing is.

>EIND VAN DE GRAFIEK>

Aanhangsel 2

MODEL

(maximumformaat: A 4 (210 mm×297 mm))

EG-TYPEGOEDKEURINGSFORMULIER

>BEGIN VAN DE GRAFIEK>

DienststempelMededeling betreffende de

  • typegoedkeuring (1),
  • uitbreiding van de typegoedkeuring (1),
  • weigering van de typegoedkeuring (1),
  • intrekking van de typegoedkeuring (1),

van een type voertuig/onderdeel/afzonderlijke technische eenheid (1) met betrekking tot Richtlijn 70/387/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn . . . / . . . /EG.

Goedkeuringsnummer:

Reden voor uitbreiding:

DEEL I

0.1. Merk (firmanaam):

0.2. Type:

0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig/het onderdeel/de afzonderlijke technische eenheid (1) is aangegeven (2):

0.3.1. Plaats van dat merkteken:

0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (1) (3):

0.5. Naam en adres van de fabrikant:

0.7. Plaats en wijze van aanbrenging van het EG-goedkeuringsmerk voor onderdelen en afzonderlijke technische eenheden:

0.8. Adres(sen) van de assemblagefabriek(en):

  • (1) 
    Doorhalen wat niet van toepassing is.
  • (2) 
    Indien het middel tot identificatie van het type tekens bevat die niet relevant zijn voor de beschrijving van het type voertuig, onderdeel of technische eenheid waarop dit goedkeuringsformulier betrekking heeft, moeten dergelijke tekens op het formulier door het symbool "?" worden vervangen (bijvoorbeeld ABC??123??).
  • (3) 
    Zoals gedefinieerd in bijlage II, deel A, van Richtlijn 70/156/EEG.

DEEL II

  • 1. 
    Eventuele aanvullende gegevens: zie addendum
  • 2. 
    Technische dienst die met de proeven is belast:
  • 3. 
    Datum van het door deze dienst afgegeven rapport:
  • 4. 
    Nummer van het door deze dienst afgegeven rapport:
  • 5. 
    Eventuele opmerkingen: zie addendum
  • 6. 
    Plaats:
  • 7. 
    Datum:
  • 8. 
    Handtekening:
  • 9. 
    Bijgevoegd is de inhoudsopgave van het op verzoek verkrijgbare informatiepakket dat bij de keuringsinstantie is ingediend.

Addendum bij EG-typegoedkeuringsformulier nr. . . .

voor de typegoedkeuring van een voertuig in toepassing van Richtlijn 70/387/EEG, zoals gewijzighd bij Richtlijn . . . / . . . /EG

  • 1. 
    Aanvullende gegevens

1.1. Configuratie van de deuren voor de inzittenden:

1.2. Wijze waarop de deur wordt geopend:

1.3. Wijze waarop het slot wordt geopend:

  • 5. 
    Opmerkingen: "

>EIND VAN DE GRAFIEK>

  • (1) 
    Zoals gedefinieerd in bijlage II, deel A, van Richtlijn 70/156/EEG.
  • 3. 
    Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    In de titel wordt het woord "PERSONENAUTO'S" vervangen door de woorden "VOERTUIGEN VAN CATEGORIE M1".
  • b) 
    In punt 1.1 wordt het woord "richtlijn" vervangen door het woord "bijlage".
  • 4. 
    Onderstaande bijlage III wordt toegevoegd:

"Bijlage III

VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE TOEGANG TOT EN HET UITSTAPPEN VIA DE DEUREN VAN DE BESTUURDERSRUIMTE VAN VOERTUIGEN VAN CATEGORIE N2 MET EEN MAXIMUMMASSA VAN MEER DAN 7,5 TON EN VAN CATEGORIE N31. Toegangstreden naar de bestuurdersruimte (zie figuur)

1.1. De afstand (A) van het wegdek tot het bovenvlak van de onderste trede, gemeten bij een voertuig in bedrijfsklare toestand op een horizontaal en plat oppervlak, mag niet meer dan 600 mm bedragen.

1.1.1. Bij terreinwagens, zoals gedefinieerd in bijlage II, deel A, van Richtlijn 70/156/EEG, mag die afstand (A) evenwel tot 700 mm bedragen.

1.2. De afstand (B) tussen de bovenvlakken van de treden mag niet meer dan 400 mm bedragen. De verticale afstand tussen twee opeenvolgende treden mag niet meer dan 50 mm verschillen.

1.2.1. Voor terreinwagens (zie punt 1.1.1) mag deze laatste waarde evenwel tot 100 mm worden verhoogd.

1.3. Bovendien moet worden voldaan aan de volgende geometrische minimumspecificaties:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

1.3.1. Voor terreinwagens (zie punt 1.1.1) mag de waarde (F) evenwel tot 200 mm worden verminderd.

1.4. De onderste trede mag als een sport zijn ontworpen, indien dit noodzakelijk is voor redenen in verband met constructie of gebruik, en bij terreinwagens (zie punt 1.1.1). In dat geval moet de diepte van de sport (F) ten minste 20 mm bedragen.

1.4.1. Sporten met een ronde dwarsdoorsnede zijn niet toegestaan.

1.5. Bij het uitstappen uit de bestuurdersruimte moet de plaats van de bovenste trede gemakkelijk te vinden zijn.

1.6. Het bovenvlak van de treden moet slipvrij zijn. Bovendien moeten treden die tijdens het rijden aan weersomstandigheden en vuil zijn blootgesteld, voldoende afvloeivermogen (afvoervlak) hebben.

  • 2. 
    Toegang tot handgrepen naar de bestuurdersruimte (zie figuur)

2.1. De toegang tot de bestuurdersruimte moet worden vergemakkelijkt door middel van een of meer geschikte leuningen en handvatten of andere gelijkwaardige voorzieningen.

2.1.1. De leuning(en) of handvatten of gelijkwaardige voorzieningen moeten zodanig zijn opgesteld dat zij gemakkelijk kunnen worden vastgegrepen en geen belemmering voor de toegang vormen.

2.1.2. Een maximale onderbreking van 100 mm in het grijpgebied van de leuningen of handvatten of gelijkwaardige voorzieningen is toegestaan (bv. tussenbevestiging).

2.1.3. Indien de opstap meer dan twee treden omvat, moeten de leuningen, handgrepen of gelijkwaardige voorzieningen zodanig zijn geplaatst dat een persoon zich tegelijkertijd op drie plaatsen kan vasthouden (met twee handen en een voet of met twee voeten en een hand).

2.1.4. Behalve in het geval van een trap moeten de leuningen, handgrepen en gelijkwaardige voorzieningen zodanig zijn ontworpen en aangebracht dat de gebruikers ertoe worden aangezet met het gezicht naar de cabine uit te stappen.

2.1.5. Het stuurwiel mag als een handgreep worden beschouwd.

2.2. De hoogte (N) van de onderrand van ten minste één leuning of handgreep of gelijkwaardige voorziening, gemeten vanaf het wegdek bij een voertuig in bedrijfsklare toestand op een horizontaal en plat oppervlak, mag niet meer dan 1 850 mm bedragen.

2.2.1. Bij terreinwagens (zie punt 1.1.1) mag die afstand (N) evenwel tot 1 950 mm bedragen.

2.2.2. Indien de hoogte van de vloer van de bestuurdersruimte vanaf het wegdek groter is dan N, wordt deze hoogte beschouwd als N.

2.2.3. Bovendien moet de afstand (P) van de bovenrand van de leuning(en) of handgrepen of gelijkwaardige voorzieningen tot de bovenste trede (vloer van de bestuurdersruimte) minimaal de volgende waarde hebben:

  • leuning(en) of handgrepen of gelijkwaardige voorzieningen (U): 650 mm
  • leuning(en) of handgrepen of gelijkwaardige voorzieningen (V): 550 mm.

2.3. Er moet worden voldaan aan de volgende geometrische specificaties:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>REFERENTIE NAAR EEN FILM>

  • 3. 
    Indien de vloer van de bestuurdersruimte een helling vertoont, worden de vereiste metingen verricht in een horizontaal vlak dat loopt door een punt dat wordt gevormd door het snijpunt van de voorrand van de vloer en een verticaal vlak door het midden van de onmiddellijk daaronder gelegen trede, en dat loodrecht staat op het middenlangsvlak van het voertuig.".

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.