Besluit 1997/747 - Niveaus en frequenties van de monsternemingen zoals bedoeld in Richtlijn 96/23/EG, ten behoeve van de controle op bepaalde stoffen en residuen daarvan in bepaalde dierlijke producten

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31997D0747

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31997D0747

97/747/EG: Beschikking van de Commissie van 27 oktober 1997 tot vaststelling van de niveaus en frequenties van de monsternemingen zoals bedoeld in Richtlijn 96/23/EG van de Raad, ten behoeve van de controle op bepaalde stoffen en residuen daarvan in bepaalde dierlijke producten (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 303 van 06/11/1997 blz. 0012 - 0015

BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 27 oktober 1997 tot vaststelling van de niveaus en frequenties van de monsternemingen zoals bedoeld in Richtlijn 96/23/EG van de Raad, ten behoeve van de controle op bepaalde stoffen en residuen daarvan in bepaalde dierlijke producten (Voor de EER relevante tekst) (97/747/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 96/23/EG van de Raad van 29 april 1996 inzake controlemaatregelen ten aanzien van bepaalde stoffen en residuen daarvan in levende dieren en in producten daarvan en tot intrekking van de Richtlijnen 85/358/EEG en 86/469/EEG en de Beschikkingen 89/187/EEG en 91/664/EEG (1), inzonderheid op artikel 6, lid 2,

Overwegende dat in bijlage IV bij Richtlijn 96/23/EG de niveaus en de frequenties voor de monsterneming bij levende dieren en bepaalde producten van de lijst in bijlage II zijn vastgesteld, en de Commissie wordt opgedragen deze niveaus en frequenties voor enkele andere producten vast te stellen;

Overwegende dat in bijlage B bij Richtlijn 85/73/EEG van de Raad van 29 januari 1985 inzake de financiering van de keuringen en veterinaire controles zoals bedoeld in de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG, 90/675/EEG en 91/496/EEG (2), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/43/EG (3), de retributies zijn vastgesteld in verband met de in Richtlijn 96/23/EG vastgestelde controles op levende dieren en producten van dierlijke oorsprong;

Overwegende dat in het licht van de ervaring met de bestaande nationale maatregelen en de informatie die op grond van de bestaande communautaire regels aan de Commissie is toegezonden, de niveaus en de frequenties moeten worden vastgesteld voor de bemonstering van de dierlijke producten die nog niet in bijlage IV bij Richtlijn 96/23/EG zijn genoemd;

Overwegende dat de in deze beschikking vastgestelde niveaus en frequenties uiterlijk bij de voor 1999 geplande, door de lidstaten vóór 31 maart 1999 in te dienen actualisering in de plannen voor de controle op residuen moeten worden opgenomen;

Overwegende dat de in deze beschikking vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Veterinair Comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De niveaus en de frequenties van de monsterneming ten behoeve van de controle op bepaalde stoffen en residuen daarvan in melk, eieren, konijnenvlees, vlees van vrij en gekweekt wild, en honing worden vastgesteld in de bijlage, bij deze beschikking, die de in bijlage IV bij Richtlijn 96/23/EG vastgestelde niveaus en frequenties aanvult.

Artikel 2

In de geactualiseerde plannen voor de controle op residuen, die de lidstaten uiterlijk in 1999 moeten indienen, moet met de in artikel 1 genoemde niveaus en frequenties rekening worden gehouden.

Artikel 3

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 27 oktober 1997.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB L 125 van 23. 5. 1996, blz. 10.
  • (2) 
    PB L 32 van 5. 2. 1985, blz. 14.
  • (3) 
    PB L 162 van 1. 7. 1996, blz. 1.

BIJLAGE

HOOFDSTUK 1

MELK

  • 1. 
    Koemelk
  • A. 
    Eisen ten aanzien van de monsterneming
  • Ieder officieel monster moet door de officiële bevoegde autoriteiten op zodanige wijze worden genomen dat het altijd mogelijk is te achterhalen van welke melkveehouderij de melk afkomstig is.
  • De monsters mogen, naar keuze van de lidstaat, worden genomen:
  • a) 
    in de melkveehouderij: uit de verzameltank, of
  • b) 
    in de zuivelfabriek: vóór het lossen van de tankauto.
  • Van bovenstaand beginsel met betrekking tot de traceerbaarheid van de melkveehouderij van oorsprong mag worden afgeweken voor wat betreft de stoffen of residuen daarvan als bedoeld in bijlage I, groep B, punt 3, onder a), b) en c), bij Richtlijn 96/23/EG.
  • De monsters mogen uitsluitend worden genomen van de rauwe melk.

De omvang van het te nemen monster is afhankelijk van de toe te passen analysemethode.

  • B. 
    Niveau en frequentie van de monsterneming

Jaarlijks moet per 15 000 ton geproduceerde melk één monster worden genomen, met een minimum van 300 monsters.

De verdeling is als volgt:

  • a) 
    70 % van de monsters moet worden gecontroleerd op de aanwezigheid van residuen van diergeneesmiddelen. In dit geval moet ieder monster worden gecontroleerd op ten minste vier verschillende stoffen van ten minste drie van de volgende groepen: A, punt 6, B, punt 1, B, punt 2, onder a), en B, punt 2, onder e), van bijlage I bij de richtlijn;
  • b) 
    15 % van de monsters moet worden gecontroleerd op de aanwezigheid van residuen als bedoeld in bijlage I, groep B, punt 3, bij Richtlijn 96/23/EG;
  • c) 
    de rest (15 %) moet worden verdeeld naar gelang van de situatie in de betrokken lidstaat.
  • 2. 
    Melk van andere diersoorten (schapen, geiten, paarden)

Het aantal voor melk van deze soorten te nemen monsters wordt door elke lidstaat vastgesteld naar gelang van het productieniveau en van de geconstateerde problemen. Voor de melk van deze soorten moeten extra monsters in het bemonsteringsplan worden opgenomen, bovenop de monsters voor koemelk.

HOOFDSTUK 2

EIEREN

  • 1. 
    Kippeneieren
  • A. 
    Eisen ten aanzien van de monsterneming
  • Ieder officieel monster moet door de officiële bevoegde autoriteiten op zodanige wijze worden genomen dat het altijd mogelijk is te achterhalen van welke pluimveehouderij de eieren afkomstig zijn.
  • De monsters mogen, naar keuze van de lidstaat, worden genomen:
  • a) 
    in de pluimveehouderij of
  • b) 
    in het pakstation.
  • De omvang van het te nemen monster bedraagt ten minste twaalf eieren, of meer, naar gelang van de toe te passen analysemethode.
  • B. 
    Niveau en frequentie van de monsterneming

Jaarlijks moet per 1 000 ton voor menselijke consumptie bestemde eieren ten minste één monster worden genomen, met een minimum van in totaal 200 monsters. De verdeling van de monsters mag door iedere lidstaat zelf worden vastgesteld naar gelang van de structuur van de sector in die lidstaat, met name wat betreft de mate van integratie in de sector.

Ten minste 30 % van de monsters moet worden genomen bij de pakstations die het grootste deel van de totale hoeveelheid voor menselijke consumptie bestemde eieren omzetten.

De verdeling is als volgt:

  • 70 % van de monsters moet worden gecontroleerd op ten minste één stof van elk van de volgende groepen: A, punt 6, B, punt 1, en B, punt 2, onder b), als genoemd in bijlage II bij Richtlijn 96/23/EG;
  • 30 % van de monsters wordt verdeeld naar gelang van de situatie in de betrokken lidstaat, maar moet enkele analyses bevatten om stoffen van groep B, punt 3, onder a), van bijlage I bij Richtlijn 96/23/EG op te sporen.
  • 2. 
    Eieren van andere soorten pluimvee

Het aantal voor eieren van deze soorten te nemen monsters wordt door de lidstaten zelf vastgesteld naar gelang van het productieniveau en van de geconstateerde problemen. Voor de eieren van deze soorten moeten extra monsters in het bemonsteringsplan worden opgenomen, bovenop de monsters voor kippeneieren.

HOOFDSTUK 3

KONIJNENVLEES EN VLEES VAN VRIJ EN GEKWEEKT WILD

  • 1. 
    Konijnenvlees
  • A. 
    Eisen ten aanzien van de monsterneming

Een monster bestaat uit een of meer dieren van dezelfde producent, naar gelang van de toe te passen analysemethode.

  • Ieder officieel monster moet door de officiële bevoegde autoriteiten op zodanige wijze worden genomen dat het altijd mogelijk is te achterhalen van welke konijnenhouderij het monster afkomstig is.
  • Naar gelang van de structuur van de konijnenproductie mogen de monsters in iedere lidstaat worden genomen:
  • a) 
    in de konijnenhouderij, of
  • b) 
    in de geregistreerde slachthuizen (als gedefinieerd in Richtlijn 91/495/EEG van de Raad (1)).

Onverminderd het bepaalde in Richtlijn 96/23/EG, mogen in de konijnenhouderij enkele aanvullende monsters van het drinkwater en het voeder worden genomen voor controle op verboden stoffen.

  • B. 
    Niveau en frequentie van de monsterneming

Jaarlijks moeten per 300 ton van de eerste 3 000 ton productie (geslacht gewicht) ten minste tien monsters worden genomen, en verder telkens één monster per 300 ton.

De verdeling is als volgt (zie bijlage I bij Richtlijn 96/23/EG):

  • Groep A: 30 % van het totale aantal monsters:

70 % moet worden gecontroleerd op stoffen van groep A, punt 6,

30 % op de stoffen van de andere subgroepen van groep A.

  • Groep B: 70 % van het totale aantal monsters:

30 % moet worden gecontroleerd op stoffen van groep B, punt 1,

30 % op stoffen van groep B, punt 2,

10 % op stoffen van groep B, punt 3.

De rest wordt verdeeld naar gelang van de situatie in de lidstaat.

Deze cijfers worden binnen twee jaar na de vaststelling van deze beschikking herzien.

  • 2. 
    Gekweekt wild
  • A. 
    Eisen ten aanzien van de monsterneming

De omvang van het monster hangt af van de toe te passen analysemethode.

De monsters moeten worden genomen in de verwerkingseenheid. Het moet steeds mogelijk zijn te bepalen van welk bedrijf de dieren of het vlees afkomstig zijn.

Onverminderd het bepaalde in Richtlijn 96/23/EG, mogen in het bedrijf van oorsprong enkele aanvullende monsters van het drinkwater en het voeder worden genomen voor controle op verboden stoffen.

  • B. 
    Niveau en frequentie van de monsterneming

Jaarlijks moeten ten minste 100 monsters worden genomen.

De verdeling is als volgt:

  • Groep A: 20 % van het totale aantal monsters.

Meer dan de helft hiervan moet worden gecontroleerd op stoffen van groep A, punten 5 en 6.

  • Groep B: 70 % van het totale aantal monsters, als volgt verdeeld:

30 % moet worden gecontroleerd op de stoffen van groep B, punt 1,

30 % moet worden gecontroleerd op de stoffen van groep B, punt 2 onder a) en b),

10 % moet worden gecontroleerd op de stoffen van groep B, punt 2, onder c) en e),

30 % moet worden gecontroleerd op de stoffen van groep B, punt 3.

De rest (10 %) wordt verdeeld naar gelang van de ervaring van de lidstaten.

De lidstaten moeten de Commissie de cijfers meedelen met betrekking tot hun jaarlijkse nationale productie van voor menselijke consumptie bestemd vlees van gekweekt wild. Bovenvermelde cijfers moeten in het licht van die gegevens uiterlijk één jaar na de vaststelling van deze beschikking worden herzien.

  • 3. 
    Vrij wild
  • A. 
    Eisen ten aanzien van de monsterneming

De omvang van het monster is afhankelijk van de toe te passen analysemethode.

De monsters moeten worden genomen in de verwerkingseenheid of op de plaats van de jacht.

Er moet kunnen worden bepaald uit welke regio de karkassen afkomstig zijn.

  • B. 
    Niveau en frequentie van de monsterneming

Jaarlijks moeten ten minste 100 monsters worden genomen.

Deze monsters moeten worden genomen voor onderzoek op residuen van chemische stoffen.

De lidstaten moeten de Commissie de cijfers meedelen met betrekking tot hun jaarlijkse nationale productie van voor menselijke consumptie bestemd vrij wild. Bovenvermelde cijfers moeten in het licht van die gegevens uiterlijk één jaar na de vaststelling van deze beschikking worden herzien.

HOOFDSTUK 4

HONING

  • A. 
    Eisen ten aanzien van de monsterneming

De omvang van het monster is afhankelijk van de toe te passen analysemethode.

De monsters mogen op ieder punt in het productieproces worden genomen, mits altijd kan worden achterhaald wie de oorspronkelijke producent van de honing is.

  • B. 
    Niveau en frequentie van de monsterneming

Jaarlijks moeten per 300 ton van de eerste 3 000 ton productie ten minste tien monsters worden genomen, en verder telkens één monster per 300 ton.

De verdeling is als volgt:

  • Groep B, punt 1, en groep B, punt 2, onder c): 50 % van het totale aantal monsters.
  • Groep B, punt 3, onder a), b) en c): 40 % van het totale aantal monsters.

De rest (10 %) wordt door de lidstaten zelf verdeeld in het licht van hun ervaring. Met name moet aandacht worden geschonken aan mycotoxinen.

  • (1) 
    PB L 268 van 24. 9. 1991, blz. 41.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.