Richtlijn 1991/498 - Voorschriften voor het toestaan van tijdelijke en beperkte afwijkingen op de specifieke gemeenschappelijke gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van vers vlees - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
|
Richtlijn 91/498/EEG van de Raad van 29 juli 1991 houdende vaststelling van de voorschriften voor het toestaan van tijdelijke en beperkte afwijkingen op de specifieke communautaire gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van vers vlees
Publicatieblad Nr. L 268 van 24/09/1991 blz. 0105 - 0106
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 39 blz. 0091
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 39 blz. 0091
RICHTLIJN VAN DE RAAD van 29 juli 1991 houdende vaststelling van de voorschriften voor het toestaan van tijdelijke en beperkte afwijkingen op de specifieke communautaire gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van vers vlees (91/498/EEG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europese Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende dat vers vlees in de lijst van bijlage II bij het Verdrag is vermeld; dat het in de handel brengen van vers vlees voor een groot deel van de landbouwbevolking een bron van inkomsten vormt;
Overwegende dat, met het oog op de rationele ontwikkeling van de betrokken sector, de verbetering van de produktiviteit en de geleidelijke totstandbrenging van de interne markt, op communautair niveau gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen zijn vastgesteld bij Richtlijn 64/433/EEG (4), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/497/EEG (5);
Overwegende dat de mogelijkheid bestaat dat sommige inrichtingen, in verband met bijzondere situaties, niet in staat zullen zijn om per 1 januari 1993 alle specifieke voorschriften in acht te nemen; dat, om rekening te houden met plaatselijke situaties of te voorkomen dat inrichtingen gedwongen worden hun activiteiten abrupt stop te zetten, moet worden voorzien in een regeling waarbij aan inrichtingen die op
1 januari 1992 reeds in bedrijf zijn, tijdelijke en beperkte afwijkingen kunnen worden toegestaan;
Overwegende dat het toestaan van eventuele uitzonderingen op de specifieke communautaire gezondheidsvoorschriften aan bepaalde inrichtingen niets afdoet aan het feit dat voor de produktie en het in de handel brengen de gezondheidsvoorschriften blijven gelden die zijn vastgesteld bij Richtlijn 64/433/EEG;
Overwegende dat op de toepassing van deze afwijkingen een strenge controle moet worden uitgeoefend door de Commissie, ten einde misbruik te voorkomen; dat daartoe moet worden voorzien in een procedure waarbij in het kader van het Permanent Veterinair Comité een nauwe en doeltreffende samenwerking tussen de Commissie en de Lid-Staten tot stand komt,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
De Lid-Staten zien erop toe dat met ingang van 1 januari 1996
-
-alle inrichtingen de voorschriften van Richtlijn 64/433/EEG in acht nemen,
-
-het vlees dat van deze inrichtingen afkomstig is, voorzien wordt van het in bijlage I, hoofdstuk X, van Richtlijn 64/433/EEG vastgestelde keurmerk, of, in het geval van de in artikel 4 van die richtlijn bedoelde inrichtingen, van het in lid 3 van dat artikel bedoelde keurmerk.
Artikel 2
-
1.De Lid-Staten kunnen tot en met 31 december 1995 inrichtingen die op de datum van kennisgeving van deze richtlijn geacht worden niet te voldoen aan de erkenningsvoorwaarden van Richtlijn 64/433/EEG, toestaan af te wijken van sommige van de in de punten 1 tot en met 13 van bijlage I van Richtlijn 64/433/EEG vastgestelde eisen, voor zover het vlees dat uit deze inrichtingen afkomstig is, voorzien wordt van het nationale stempel.
-
2.Voor de in lid 1 bedoelde afwijkingen komen alleen de inrichtingen in aanmerking die vóór 1 april 1992 bij de bevoegde nationale autoriteit een afwijking hebben aangevraagd.
Deze aanvraag moet vergezeld gaan van een plan en een werkprogramma waarin de termijnen worden genoemd waarbinnen zij aan de in lid 1 bedoelde eisen kunnen voldoen.
Ingeval om financiële bijstand van de Gemeenschap wordt verzocht, kunnen alleen aanvragen worden aanvaard voor projecten die voldoen aan de eisen van Richtlijn 64/433/EEG.
De Lid-Staten leggen de Commissie vóór 1 juli 1992 de lijst voor van de inrichtingen waarvoor het toestaan van een afwijking wordt overwogen. Op deze lijst moeten per inrichting het type en de duur van de beoogde afwijkingen worden vermeld, alsmede de aard van de keuringen van het vlees uit deze inrichtingen en het personeel dat met deze keuringen belast is.
De nationale erkenning van inrichtingen die op de in de eerste alinea genoemde datum geen afwijking hebben aangevraagd, of waarvan de aanvraag door de betrokken Lid-Staat
afgewezen is, dient vóór 1 januari 1993 te worden ingetrokken.
Na ontvangst van de door een Lid-Staat ingediende lijst als bedoeld in de vierde alinea, beschikt de Commissie over een termijn van twee maanden om die lijst te onderzoeken en deze, eventueel na wijziging, voor te leggen aan het Permanent Veterinair Comité, dat een beslissing neemt volgens de procedure van artikel 6.
-
3.De lijst van inrichtingen waarvoor een afwijking geldt, wordt door de Commissie bekendgemaakt.
Artikel 3
Artikel 2
van Richtlijn 88/409/EEG van 15 juni 1988 houdende vaststelling van de gezondheidsvoorschriften voor vlees dat bestemd is voor de binnenlandse markt en van de niveaus van de overeenkomstig Richtlijn 85/73/EEG voor de keuring van dit vlees te heffen retributies (6) wordt met ingang van 1 juli 1992 vervangen door:
"Artikel 2
De Lid-Staten treffen met ingang van 1 januari 1996 de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat al het verse vlees dat op hun grondgebied wordt geproduceerd om daar in de handel te worden gebracht, in een erkende inrichting is verkregen overeenkomstig de voorschriften van Richtlijn 64/433/EEG.".
Artikel 4
Tot en met 31 december 1997 mag de Helleense Republiek in probleemgebieden met geringe bevolkingsdichtheid die volgens de procedure van artikel 6 zijn erkend, blijven toestaan dat in de periode van 15 februari tot en met 15 mei schapen en geiten worden geslacht in lokalen die niet aan de eisen van de bijlagen I en II van Richtlijn 64/433/EEG voldoen; wat het bepaalde inzake warm water betreft, mag deze Lid-Staat tot die datum afwijken van het bepaalde in bijlage II, punt 2, a), van die richtlijn.
De Helleense Republiek ziet erop toe dat vlees dat op grond van deze afwijking is verkregen, alleen in Griekenland in de handel wordt gebracht, zulks nadat een officiële dierenarts
de keuring na het slachten heeft verricht en er een stempel
als bedoeld in artikel 4, onder A, punt 3, van Richtlijn 64/433/EEG op dit vlees is aangebracht.
Dit artikel wordt door de Raad aan een nieuw onderzoek onderworpen op basis van een voorstel van de Commissie, vergezeld van eventuele voorstellen, waarover hij zich met gekwalificeerde meerderheid van stemmen uitspreekt.
Artikel 5
De Bondsrepubliek Duitsland kan volgens de procedure van artikel 6 de beschikking krijgen over een extra termijn voor inrichtingen in de Laender van de voormalige Duitse Democratische Republiek, zulks in het kader van lopende herstructureringsplannen.
Artikel 6
In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel bedoelde procedure, zijn de voorschriften van artikel 16 van Richtlijn 64/433/EEG van toepassing.
Artikel 7
De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om op 1 januari 1992 aan artikel 2, lid 2, en op 1 januari 1993 aan de overige bepalingen van deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
Artikel 8
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
Gedaan te Brussel, 29 juli 1991.
Voor de Raad
De Voorzitter
-
H.VAN DEN BROEK
-
(1)PB nr. C 84 van 2. 4. 1990, blz. 100.(2) PB nr. C 183 van 15. 7. 1991.(3) PB nr. C 332 van 31. 12. 1990, blz. 62.(4) PB nr. 121 van 29. 7. 1964, blz. 2012/64.(5) Zie bladzijde 69 van dit Publikatieblad.(6) PB nr. L 194 van 22. 7. 1988, blz. 28.
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.