Verordening 1983/2991 - Opening, de verdeling en de wijze van beheer van een gemeenschappelijk tariefcontingent voor bepaalde wijnen met een benaming van oorsprong, van post ex 22.05 C van het gemeenschappelijk douanetarief, uit Tunesië (1983/1984)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31983R2991

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31983R2991

Verordening (EEG) nr. 2991/83 van de Raad van 24 oktober 1983 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor bepaalde wijnen met een benaming van oorsprong, van post ex 22.05 C van het gemeenschappelijk douanetarief, van oorsprong uit Tunesië (1983/1984)

Publicatieblad Nr. L 295 van 27/10/1983 blz. 0001 - 0006

*****

VERORDENING (EEG) Nr. 2991/83 VAN DE RAAD

van 24 oktober 1983

betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor bepaalde wijnen met een benaming van oorsprong, van post ex 22.05 C van het gemeenschappelijk douanetarief, van oorsprong uit Tunesië (1983/1984)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 113,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende dat in artikel 20 van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Tunesië (1) is bepaald dat bepaalde wijnen met een benaming van oorsprong, van post ex 22.05 C van het gemeenschappelijk douanetarief, van oorsprong uit Tunesië, zoals nader omschreven in de Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling van 16 oktober 1978 (2), uit druiven van de oogst van 1977 en latere jaren, bij invoer in de Gemeenschap van invoerrechten zijn vrijgesteld, binnen de grenzen van een jaarlijks communautair tariefcontingent van 50 000 hectoliter; dat deze wijnen moeten worden aangeboden in verpakkingen inhoudende 2 liter of minder; dat deze wijn vergezeld dient te gaan van een certificaat van benaming van oorsprong, conform het model in bijlage D bij de betrokken Overeenkomst; dat het betrokken communautaire tariefcontingent derhalve moet worden geopend voor de periode die loopt van 1 november 1983 tot en met 31 oktober 1984;

Overwegende dat voor de betrokken wijn de referentieprijzen franco-grens van toepassing zijn; dat deze wijn alleen voor dit tariefcontingent in aanmerking kan komen onder de voorwaarde dat artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 337/79 (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3082/82 (4), in acht wordt genomen;

Overwegende dat met name gewaarborgd moet worden dat alle importeurs van de Gemeenschap te allen tijde en in gelijke mate gebruik kunnen maken van genoemd contingent en voorts dat in de Lid-Staten de op het genoemde contingent toe te passen rechten ononderbroken worden toegepast op alle invoer van de betrokken produkten tot op het moment dat het contingent is uitgeput; dat een systeem voor de benutting van het communautaire tariefcontingent, gebaseerd op een verdeling over de Lid-Staten, in overeenstemming schijnt te zijn met het communautaire karakter van het genoemde contingent in het licht van de hierboven uiteengezette beginselen; dat deze verdeling, om zo goed mogelijk de werkelijke ontwikkeling van de markt van de betrokken produkten weer te geven, toegepast moet worden naar verhouding van de behoeften der Lid-Staten, berekend enerzijds op grond van de statistische gegevens betreffende de invoer van de genoemde produkten uit Tunesië over een representatieve referentieperiode en anderzijds op grond van de economische vooruitzichten voor de betrokken contingentsperiode;

Overwegende dat evenwel in het onderhavige geval zowel communautaire als nationale statistische gegevens, onderverdeeld naar de kwaliteit van de betrokken wijnen, ontbreken en dat geen enkele deugdelijke prognose betreffende de invoer kan worden gemaakt; dat het onder deze omstandigheden wenselijk lijkt de contingenten zodanig in aanvankelijke quota te verdelen dat rekening wordt gehouden met de afnamemogelijkheden voor de genoemde wijnen op de markten van de verschillende Lid-Staten;

Overwegende dat, ten einde rekening te houden met de ontwikkeling van de invoer van de betrokken produkten in de verschillende Lid-Staten, het contingent in twee gedeelten moet worden gesplitst, waarvan het eerste gedeelte over de Lid-Staten wordt verdeeld, terwijl het tweede gedeelte een reserve vormt ter voorziening in de verdere behoeften van de Lid-Staten die hun aanvankelijk quotum hebben opgebruikt; dat ten einde aan de importeurs van elke Lid-Staat een zekere waarborg te geven, het eerste gedeelte van het communautaire contingent zou moeten worden vastgesteld op een niveau dat in het onderhavige geval 50 % van het volume van het contingent zou kunnen bedragen;

Overwegende dat de aanvankelijke quota van de Lid-Staten meer of minder spoedig kunnen zijn opgebruikt; dat het, ten einde daarmee rekening te houden en elke onderbreking te voorkomen, van belang is dat iedere Lid-Staat die zijn aanvankelijk quotum nagenoeg geheel heeft benut, een extra quotum uit de reserve opneemt; dat deze opneming door elke Lid-Staat moet worden verricht wanneer elk van zijn extra

quota vrijwel geheel is benut, en wel zo vaak als de reserve dit toelaat; dat de aanvankelijke en de extra quota moeten gelden tot aan het einde van de contingentsperiode; dat deze wijze van beheer een nauwe samenwerking vereist tussen de Lid-Staten en de Commissie, die met name de uitputtingsgraad van het contingent moet kunnen volgen en de Lid-Staten daarover moet kunnen inlichten;

Overwegende dat het, indien in een Lid-Staat op een bepaald tijdstip van de contingentsperiode een aanzienlijk overschot van het aanvankelijke quotum bestaat, noodzakelijk is dat dat land daarvan een aanmerkelijk percentage terugstort in de reserve, ten einde te voorkomen dat in een Lid-Staat een gedeelte van het communautaire tariefcontingent onbenut blijft, terwijl andere Lid-Staten er gebruik van zouden kunnen maken;

Overwegende dat, aangezien het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg verenigd zijn in en vertegenwoordigd worden door de Benelux Economische Unie, elke handeling met betrekking tot het beheer van de aan de genoemde Economische Unie toegewezen quota kan worden verricht door één van haar leden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Van 1 november 1983 tot en met 31 oktober 1984 wordt een communautair tariefcontingent van 50 000 hectoliter geopend voor de volgende produkten, van oorsprong uit Tunesië:

1.2 // // // Nr. van het gemeen- schappelijk douanetarief // Omschrijving // // // 22.05 // Wijn van verse druiven; druivemost, waarvan de gisting door toevoegen van alcohol is gestuit (mistella daaronder begrepen): C. andere: - wijnen met een benaming van oorsprong die de volgende namen dragen: Coteaux de Tebourba, Sidi-Salem, Kelibia, Thibar, Mornag, grand cru Mornag, met een effectief alcoholvolumegehalte van 15 % vol of minder en in verpakkingen inhoudende twee liter of minder // //

  • 2. 
    Binnen de grenzen van het in lid 1 bedoelde tariefcontingent worden de voor deze wijnen geldende rechten van het gemeenschappelijk douanetarief geheel geschorst.

Binnen dit tariefcontingent past de Helleense Republiek rechten toe die berekend worden overeenkomstig de bepalingen ter zake in de Toetredingsakte van 1979 en in Verordening (EEG) nr. 1080/83 (1).

  • 3. 
    Om in aanmerking te komen voor het in lid 1 bedoelde tariefcontingent moet de wijn zijn geproduceerd uit de oogst van 1977 en latere jaren.
  • 4. 
    Voor de betrokken wijn zijn de referentieprijzen franco grens van toepassing.

Deze wijn kan alleen voor dit tariefcontingent in aanmerking komen onder de voorwaarde dat artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 337/79 in acht wordt genomen.

  • 5. 
    Bij de invoer moet elk van deze wijnen vergezeld gaan van een certificaat van benaming van oorsprong, afgegeven door de bevoegde Tunesische overheidsinstantie, conform het aan deze verordening gehechte model en waarin door deze overheidsinstantie in rubriek 16 moet worden verklaard dat deze wijn is geproduceerd uit de oogst van 1977 en latere jaren.

Artikel 2

  • 1. 
    Het in artikel 1 genoemde tariefcontingent wordt in twee gedeelten gesplitst.
  • 2. 
    Een eerste gedeelte van het contingent wordt over de Lid-Staten verdeeld; de quota die, onder voorbehoud van artikel 5, tot en met 31 oktober 1984 gelden, bedragen:

(in hl)

Benelux 4 500

Denemarken 2 500

Duitsland 5 000

Griekenland 800

Frankrijk 5 000

Ierland 1 000

Italië 2 000

Verenigd Koninkrijk 4 200.

  • 3. 
    Het tweede gedeelte van het contingent, ter grootte van 25 000 hectoliter, vormt de reserve.

Artikel 3

  • 1. 
    Indien het aanvankelijke quotum van een Lid-Staat, zoals vastgesteld in artikel 2, lid 2, dan wel dat zelfde quotum, verminderd met het bij toepassing van artikel 5 in de reserve teruggestorte gedeelte, voor 90 % of meer is benut, gaat deze Lid-Staat, door middel van een kennisgeving aan de Commissie, onverwijld over tot opneming, voor zover in de reserve nog een voldoende hoeveelheid aanwezig is, van een tweede quotum ter grootte van 15 % van zijn aanvankelijke quotum, eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond.
  • 2. 
    Indien een Lid-Staat, na volledige benutting van zijn aanvankelijke quotum, het door hem opgenomen tweede quotum voor 90 % of meer heeft aangewend, gaat hij, op de wijze als bepaald in lid 1, over tot opneming, voor zover in de reserve nog een voldoende hoeveelheid aanwezig is, van een derde quotum, gelijk aan 7,5 % van zijn aanvankelijke quotum, eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond.
  • 3. 
    Indien een Lid-Staat, na volledige benutting van het tweede quotum, het door hem opgenomen derde quotum voor 90 % of meer heeft aangewend, gaat hij, op de wijze als bepaald in lid 1, over tot opneming van een vierde quotum, dat gelijk is aan het derde.

Deze procedure wordt toegepast totdat de reserve is uitgeput.

  • 4. 
    In afwijking van het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 kunnen de Lid-Staten overgaan tot opneming van geringere hoeveelheden dan de in die leden vastgestelde quota, wanneer er aanleiding is om aan te nemen dat deze quota wellicht niet geheel zullen worden benut. Zij delen aan de Commissie de redenen mede die tot toepassing van het onderhavige lid hebben geleid.

Artikel 4

De overeenkomstig artikel 3 opgenomen extra quota gelden tot en met 31 oktober 1984.

Artikel 5

De Lid-Staten storten uiterlijk op 1 september 1984 het niet-benutte gedeelte van hun aanvankelijke quotum in de reserve terug, dat op 15 augustus 1984 20 % van het aanvankelijke quotum te boven gaat. Zij kunnen een grotere hoeveelheid terugstorten, indien er gronden zijn om aan te nemen dat deze wellicht onbenut zal blijven.

De Lid-Staten geven de Commissie uiterlijk op 1 september 1984 kennis van de totale invoer van de betrokken produkten, die tot en met 15 augustus 1984 heeft plaatsgevonden en op het communautaire contingent is afgeboekt, alsmede eventueel van het gedeelte van hun aanvankelijke quotum, dat zij in de reserve terugstorten.

Artikel 6

De Commissie houdt boek van de hoeveelheden van de door de Lid-Staten overeenkomstig de artikelen 2 en 3 geopende quota en brengt, zodra de opgaven haar bereiken, elke Lid-Staat op de hoogte van de uitputtingsgraad van de reserve.

Zij stelt de Lid-Staten uiterlijk op 5 september 1984 in kennis van de stand van de reserve na de overeenkomstig artikel 5 verrichte terugstortingen.

Zij ziet erop toe dat de opneming waardoor de reserve volledig wordt uitgeput, tot het nog beschikbare overschot beperkt blijft en deelt te dien einde aan de Lid-Staat die deze laatste opneming verricht mede, hoeveel dit overschot bedraagt.

Artikel 7

  • 1. 
    De Lid-Staten treffen alle dienstige maatregelen opdat door opening van de met toepassing van artikel 3 door hen opgenomen extra quota, de door hen ingevoerde hoeveelheden zonder onderbreking kunnen worden afgeboekt op hun gecumuleerd aandeel in het communautaire tariefcontingent.
  • 2. 
    De Lid-Staten waarborgen de importeurs van de betrokken produkten vrije toegang tot de hun toegekende quota.
  • 3. 
    De Lid-Staten boeken de ingevoerde hoeveelheden van de betrokken produkten op hun quota af naar gelang de produkten bij de douane ten invoer in het vrije verkeer worden aangegeven.
  • 4. 
    De uitputtingsgraad van de quota van de Lid-Staten wordt vastgesteld op grond van de ingevoerde hoeveelheden die onder de in lid 3 bepaalde voorwaarden zijn afgeboekt.

Artikel 8

Op verzoek van de Commissie stellen de Lid-Staten haar op de hoogte van de invoer van de betrokken produkten, die daadwerkelijk op hun quota is afgeboekt.

Artikel 9

De Lid-Staten en de Commissie werken nauw samen om te bereiken dat deze verordening wordt nagekomen.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op 1 november 1983.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Luxemburg, 24 oktober 1983.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • G. 
    ARSENIS
  • (1) 
    PB nr. L 265 van 27. 9. 1978, blz. 2.
  • (2) 
    PB nr. L 296 van 21. 10. 1978, blz. 2.
  • (3) 
    PB nr. L 54 van 5. 3. 1979, blz. 1.
  • (4) 
    PB nr. L 326 van 23. 12. 1982, blz. 1.
  • (1) 
    PB nr. L 120 van 6. 5. 1983, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.