Verordening 1983/1162 - Opening, de verdeling en de wijze van beheer van een gemeenschappelijk tariefcontingent voor bepaalde paling of aal, van onderverdeling ex 03.01 A II van het gemeenschappelijk douanetarief (1 juli 1983 - 30 juni 1984)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31983R1162

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31983R1162

Verordening (EEG) nr. 1162/83 van de Raad van 16 mei 1983 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor bepaalde paling of aal, van onderverdeling ex 03.01 A II van het gemeenschappelijk douanetarief (1 juli 1983 - 30 juni 1984)

Publicatieblad Nr. L 128 van 18/05/1983 blz. 0002 - 0004

*****

VERORDENING (EEG) Nr. 1162/83 VAN DE RAAD

van 16 mei 1983

betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor bepaalde paling of aal, van onderverdeling ex 03.01 A II van het gemeenschappelijk douanetarief (1 juli 1983 - 30 juni 1984)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 28,

Gezien de ontwerp-verordening ingediend door de Commissie,

Overwegende dat de vangst van paling of aal in bepaalde produktiecentra in de Gemeenschap verboden is of onmogelijk is gemaakt; dat dit een vermindering tot gevolg heeft gehad van de communautaire produktie van paling of aal in het algemeen, en in het bijzonder van paling of aal, vers (levend of dood), gekoeld of bevroren, van onderverdeling ex 03.01 A II van het gemeenschappelijk douanetarief, bestemd voor rokerijen of stroperijen of bestemd voor de industriële vervaardiging van produkten vallende onder post 16.04 van het gemeenschappelijk douanetarief; dat deze produktie, met name in twee Lid-Staten, tot ontwikkeling kan komen, zonder dat daardoor kan worden voldaan aan de behoeften van de Gemeenschap; dat bijgevolg de bevoorrading van de verwerkende industrieën van de Gemeenschap met bedoelde paling of aal momenteel voor een belangrijk deel van invoer afhangt; dat het derhalve dienstig lijkt van 1 juli 1983 tot en met 30 juni 1984 de toepassing van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief voor de betrokken produkten binnen een passende hoeveelheid geheel te schorsen; dat het invoeren van een dergelijke communautaire maatregel geen schade lijkt te zullen berokkenen aan de communautaire produktie;

Overwegende dat de huidige, niet door de communautaire produktie gedekte behoeften, waarin door invoer voozien dient te worden, voor het tijdvak van 1 juli 1983 tot en met 30 juni 1984 geschat kunnen worden op 4 500 ton; dat dientengevolge voor dit tijdvak voor de betrokken paling of aal onder de bovenomschreven voorwaarden een tariefcontingent dient te worden geopend; dat de vaststelling van het contingent op dit peil overigens een aanpassing in de loop van de contingentsperiode niet uitsluit;

Overwegende dat met name dient te worden gewaarborgd dat alle importeurs van de Lid-Staten te allen tijde en in gelijke mate gebruik kunnen maken van de door het bedoelde contingent geboden mogelijkheden en dat het aan dat contingent verbonden recht zonder onderbreking wordt toegepast op alle invoer van de betrokken produkten tot op het tijdstip waarop het contingent geheel is uitgeput; dat een regeling voor het beheer van het communautaire tariefcontingent gebaseerd op een verdeling over de hieronder genoemde Lid-Staten in overeenstemming lijkt te zijn met het communautaire karakter van dat contingent in het licht van de hierboven uiteengezette beginselen; dat het in het onderhavige geval produkten betreft, waarover de beschikbare statistieken geen informatie geven betreffende hun marktsituatie; dat derhalve een verdeling van het contingent over de Lid-Staten op grond van de ontwikkeling van de invoer van de betrokken produkten in de loop der laatste jaren niet mogelijk is; dat de aanvankelijke deelname aan het contingent echter volgens de door de Lid-Staten verstrekte ramingen kan worden vastgesteld als aangegeven in artikel 2;

Overwegende dat het, ten einde rekening te houden met de ontwikkeling van de invoer van de betrokken produkten, dienstig is het contingent in twee gedeelten te splitsen, waarvan het eerste gedeelte wordt verdeeld, terwijl het tweede gedeelte een reserve vormt ter voorziening in de verdere behoeften van de Lid-Staten, wanneer zij hun aanvankelijke quota hebben opgebruikt; dat het, ten einde de importeurs enige zekerheid te verschaffen, dienstig is het eerste gedeelte van het communautaire contingent vast te stellen op een niveau dat in het onderhavige geval 90 % van het volume van het contingent zou kunnen bedragen;

Overwegende dat de aanvankelijke quota meer of minder spoedig kunnen zijn opgebruikt; dat het, ten einde daarmede rekening te houden en elke onderbreking te voorkomen, van belang is dat iedere Lid-Staat die zijn aanvankelijke quoatum nagenoeg geheel heeft opgebruikt, overgaat tot opneming van een extra quotum uit de reserve; dat dergelijke opnemingen door elke Lid-Staat moeten worden verricht wanneer elk van zijn extra quota vrijwel geheel is benut, en wel zo vaak als de reserve dit toelaat; dat de aanvankelijke en de extra quota moeten gelden tot aan het einde van de contingentsperiode; dat deze wijze van beheer een nauwe samenwerking vereist tussen de Lid-Staten en de Commissie, die met name de benuttingsgraad van het contingent moet kunnen volgen en de Lid-Staten daarover moet kunnen inlichten;

Overwegende dat het noodzakelijk is dat een Lid-Staat die op een bepaald tijdstip van de contingentsperiode een aanzienlijk overschot heeft, daarvan een aanmerkelijk percentage terugstort in de reserve ten einde te voorkomen dat in een Lid-Staat een gedeelte van het communautaire tariefcontingent onbenut blijft, terwijl andere Lid-Staten er gebruik van zouden kunnen maken;

Overwegende dat, aangezien het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg verenigd zijn in en vertegenwoordigd worden door de Benelux Economische Unie, elke handeling met betrekking tot het beheer van de aan genoemde Economische Unie toegewezen quota kan worden verricht door één van haar leden, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Van 1 juli 1983 tot en met 30 juni 1984 wordt een communautair tariefcontingent van 4 500 ton geopend voor paling of aal, vers (levend of dood), gekoeld of bevroren, van onderverdeling ex 03.01 A II van het gemeenschappelijk douanetarief, bestemd voor rokerijen of stroperijen of bestemd voor de industriële vervaardiging van produkten vallende onder post 16.04 van het gemeenschappelijk douanetarief.

De controle op het gebruik voor deze bijzondere bestemming geschiedt door toepassing van de op dit gebied geldende communautaire bepalingen.

  • 2. 
    Binnen de grenzen van dit tariefcontingent wordt het recht van het gemeenschappelijk douanetarief geheel geschorst.

Binnen diezelfde grenzen past Griekenland douanerechten toe die berekend zijn overeenkomstig de voorschriften die ter zake zijn vastgesteld in de Akte van Toetreding van 1979.

Artikel 2

  • 1. 
    Van dit communautaire tariefcontingent wordt een eerste gedeelte van 4 050 ton over de Lid-Staten verdeeld; de quota die, behoudens het bepaalde in artikel 5, voor de periode van 1 juli 1983 tot en met 30 juni 1984 gelden, zijn als volgt vastgesteld:

1.2 // // (in ton) // Benelux // 1 868 // Denemarken // 607 // Bondesrepubliek Duitsland // 1 390 // Griekenland // 2 // Frankrijk // 40 // Ierland // 2 // Italië // 3 // Verenigd Koninkrijk // 138.

  • 2. 
    Het tweede gedeelte, ter grootte van 450 ton, vormt de reserve.

Artikel 3

  • 1. 
    Indien de aanvankelijke quota van een Lid-Staat, zoals vastgesteld in artikel 2, lid 1, dan wel diezelfde quota, verminderd met het bij toepassing van artikel 5 in de reserve teruggestorte gedeelte, voor 90 % of meer is benut, gaat deze Lid-Staat, door middel van een kennisgeving aan de Commissie, onverwijld over tot opneming, voor zover in de reserve nog een voldoende hoeveelheid aanwezig is, van een tweede quotum, gelijk aan 10 % van zijn aanvankelijke quotum, eventueel op volgende eenheid naar boven afgerond.
  • 2. 
    Indien een Lid-Staat, na volledige benutting van zijn aanvankelijke quotum, het door hem opgenomen tweede quotum voor 90 % of meer heeft opgebruikt, gaat hij, door middel van een kennisgeving aan de Commissie, onverwijld over tot opneming, voor zover in de reserve nog een voldoende hoeveelheid aanwezig is, van een derde quotum, gelijk aan 5 % van zijn aanvankelijke quotum, eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond.
  • 3. 
    Indien een Lid-Staat, na volledige benutting van zijn tweede quotum, het door hem opgenomen derde quotum voor 90 % of meer heeft opgebruikt, gaat hij op de in lid 2 omschreven wijze over tot opneming van een vierde quotum dat gelijk is aan het derde.

Deze procedure wordt verder toegepast totdat de reserve is opgebruikt.

  • 4. 
    In afwijking van het bepaalde in de leden 1, 2 en 3, kunnen de Lid-Staten overgaan tot opneming van geringere hoeveelheden dan de in die leden vastgestelde quota, wanneer er aanleiding is om aan te nemen dat die quota wellicht niet geheel zullen worden benut. Zij delen aan de Commissie de redenen mee die tot toepassing van de bepalingen van dit lid hebben geleid.

Artikel 4

De overeenkomstig artikel 3 opgenomen extra quota gelden tot en met 30 juni 1984.

Artikel 5

De Lid-Staten storten uiterlijk op 1 mei 1984 van het niet-benutte gedeelte van hun aanvankelijke quotum in de reserve terug, het deel dat op 15 april 1984 20 % van het aanvankelijke quotum te boven gaat. Zij kunnen een grotere hoeveelheid terugstorten, wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat deze wellicht onbenut zal blijven.

De Lid-Staten geven uiterlijk op 1 mei 1984 aan de Commissie kennis van de totale invoer van de betrokken produkten die tot en met 15 april 1984 heeft plaatsgevonden en op het communautaire contingent is afbeboekt, alsmede eventueel van het gedeelte van hun aanvankelijke quotum dat zij in de reserve terugstorten.

Artikel 6

De Commissie houdt boek van de door de Lid-Staten overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2 en 3 geopende quota en geeft, zodra de opgaven haar bereiken, alle Lid-Staten kennis van de in de reserve nog aanwezige hoeveelheid.

Zij stelt de Lid-Staten uiterlijk op 5 mei 1984 in kennis van de stand der reserve na de overeenkomstig artikel 5 verrichte terugstortingen.

Zij ziet erop toe dat de opneming waardoor de reserve volledig wordt opgebruikt, tot de nog beschikbare hoeveelheid beperkt blijft en deelt daartoe aan de Lid-Staat, die de laatste opneming verricht mede, hoeveel dit saldo bedraagt. Artikel 7

  • 1. 
    De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen opdat bij opening van de met toepassing van artikel 3 door hen opgenomen extra quota, de door hen ingevoerde hoeveelheden zonder onderbreking kunnen worden afgeboekt op hun gecumuleerde aandelen in het communautaire contingent.
  • 2. 
    De Lid-Staten waarborgen aan de importeurs van het betrokken produkt vrije toegang tot de hun toegekende quota.
  • 3. 
    De Lid-Staten boeken de ingevoerde hoeveelheden op hun quota af naar gelang voor het produkt bij de douane een aangifte wordt ingediend tot het in het vrije verkeer brengen.
  • 4. 
    De benuttingsgraad van de quota van de Lid-Staten wordt vastgesteld aan de hand van de ingevoerde hoeveelheden die op de in lid 3 omschreven wijze zijn afgeboekt.

Artikel 8

De Lid-Staten stellen de Commissie op haar verzoek op de hoogte van de invoer die daadwerkelijk op hun quota is afgeboekt.

Artikel 9

De Lid-Staten en de Commissie werken nauw samen om te bereiken dat het bepaalde in deze verordening wordt nagekomen.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1983.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 16 mei 1983.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • I. 
    KIECHLE

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.