Richtlijn 1983/231 - Wijziging van Richtlijn 75/349/EEG betreffende nadere regelen voor het equivalentieverkeer en de voorafgaande uitvoer in het kader van de regeling , ,actieve veredeling' '

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31983L0231

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31983L0231

Richtlijn 83/231/EEG van de Raad van 3 mei 1983 tot wijziging van Richtlijn 75/349/EEG betreffende nadere regelen voor het equivalentieverkeer en de voorafgaande uitvoer in het kader van de regeling ,,actieve veredeling' '

Publicatieblad Nr. L 127 van 17/05/1983 blz. 0015 - 0016

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 02 Deel 10 blz. 0006

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 02 Deel 10 blz. 0006

*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 3 mei 1983

tot wijziging van Richtlijn 75/349/EEG betreffende nadere regelen voor het equivalentieverkeer en de voorafgaande uitvoer in het kader van de regeling »actieve veredeling"

(83/231/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 69/73/EEG van de Raad van 4 maart 1969 inzake de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen met betrekking tot de regeling »actieve veredeling" (1), laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1979, inzonderheid op de artikelen 24 en 28,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende dat, ingevolge artikel 24 van Richtlijn 69/73/EEG, de bevoegde autoriteiten, wanneer de omstandigheden zulks rechtvaardigen, bij wijze van uitzondering op het beginsel van veredeling van hetzelfde produkt, als veredelingsprodukten kunnen aanmerken, produkten die zijn verkregen door behandeling van goederen van dezelfde soort, van dezelfde hoedanigheid en met dezelfde technische kenmerken als de ingevoerde goederen;

Overwegende dat bij Richtlijn 75/349/EEG (2) een aantal voor de toepassing van de artikelen 24 en 25 van Richtlijn 69/73/EEG noodzakelijke bepalingen zijn vastgesteld; dat die bepalingen behelzen dat de vervangende goederen onder dezelfde tariefpostonderverdeling moeten vallen, van dezelfde handelskwaliteit moeten zijn en dezelfde technische kenmerken moeten bezitten als de ingevoerde goederen;

Overwegende dat een betrouwbare en uniforme toepassing in de Gemeenschap van de artikelen 24 en 25 van Richtlijn 69/73/EEG verzekerd zou zijn door de vaststelling, op communautair niveau, van criteria die het de bevoegde autoriteiten mogelijk maken de identiteit van de handelskwaliteit en de technische kenmerken tussen de veredelingsprodukten en de ingevoerde goederen met voldoende zekerheid vast te stellen;

Overwegende dat de handelskwaliteit en de technische kenmerken van de verschillende soorten zachte tarwe worden bepaald door meerdere factoren en met name door het soortelijk gewicht van de korrels, het vochtigheidsgehalte, de kleur, de fysieke en chemische samenstelling, het percentage kiemen, gluten, as en proteïnen en het percentage onzuiverheden dat ze bevatten; dat deze factoren een beslissende invloed uitoefenen op de commerciële transacties in zachte tarwe, alsmede op de behandelingen die deze tarwe voor het malen moet ondergaan; dat daarom elke kwaliteit zachte tarwe afzonderlijk in de handel wordt gebracht, opgeslagen en gebruikt en dat om het gewenste produkt te verkrijgen rekening wordt gehouden met de kenmerken die aan iedere kwaliteit eigen zijn;

Overwegende dat de waarden van bovengenoemde factoren van de ene soort zachte tarwe tot de andere buitengewoon sterk variëren; dat deze variaties een onbetwistbare invloed hebben op de juiste en uniforme toepassing op de betrokken produkten van het equivalentieverkeersysteem, zoals voorzien bij de Richtlijnen 69/73/EEG en 75/349/EEG;

Overwegende dientengevolge dat om het equivalentieverkeersysteem toe te staan tussen twee zachte tarwes, wanneer de omstandigheden het rechtvaardigen, de

bevoegde autoriteiten zich niet enkel kunnen baseren op de overeenstemming van de tariefonderverdeling van de betrokken zachte tarwes, maar noodzakelijkerwijs rekening moeten houden met de variaties van de hierboven genoemde verschillende factoren;

Overwegende dat vanwege de veelvuldigheid, de verscheidenheid en de veranderlijkheid van genoemde factoren, er voor zachte tarwes nog geen middel bestaat tot identiteit van handelskwaliteiten en technische kenmerken te concluderen op grond van criteria die een betrouwbare en uniforme toepassing van de bepalingen van de Richtlijnen 69/73/EEG en 75/349/EEG inzake het equivalentieverkeer waarborgen; dat de opgedane ervaring het thans nog niet mogelijk maakt vast te stellen of dergelijke criteria kunnen worden opgesteld; dat het a fortiori nog niet mogelijk is, op communautair niveau, dergelijke criteria om te zetten in rechtsregels;

Overwegende dat onder deze omstandigheden de bevoegde autoriteiten het equivalentieverkeer slechts kunnen toestaan voor de betrokken zachte tarwes uitsluitend rekening houdend met de overeenstemming van de tariefonderverdeling en niet door een beoordeling van de identiteit van de handelskwaliteit en de technische kenmerken; dat zelfs voor zover een dergelijke beoordeling op basis van laboratoriumanalyses zou zijn uitgevoerd, de resultaten van deze analyses niet van dien aard zouden zijn dat zij voor een uniforme toepassing van de betrokken bepalingen kunnen instaan;

Overwegende dat dus het vraagstuk van de toepasbaarheid van het equivalentieverkeersysteem tussen in de Gemeenschap geoogste zachte tarwe en in een derde land geoogste zachte tarwe grondig dient te worden bestudeerd ten einde de mogelijkheid te onderzoeken om op communautair niveau regels vast te stellen voor een betrouwbare en uniforme toepassing van dit systeem;

Overwegende dat de hierboven beschreven toestand zich eveneens voordoet voor wat betreft de harde tarwe;

Overwegende dat het derhalve dienstig is nader te bepalen dat zachte en harde tarwe geoogst in de Gemeenschap, in de huidige omstandigheden niet kunnen worden beschouwd als een vervangend goed in de zin van artikel 2, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 75/349/EEG;

Overwegende dat, bij ontbreken van een advies van het Comité douaneveredelingsverkeren, de Commissie niet in staat is de ter zake overwogen bepalingen vast te stellen overeenkomstig de in artikel 28, lid 3, sub a), van Richtlijn 69/73/EEG voorziene procedure,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 2 van Richtlijn 75/349/EEG wordt het volgende lid toegevoegd:

»3. Tot de aanvaarding van nieuwe bepalingen worden zachte tarwe vallende onder post 10.01 B I van het gemeenschappelijk douanetarief en geoogst in de Gemeenschap, alsmede harde tarwe vallende onder post 10.01 B II van het gemeenschappelijk douanetarief en geoogst in de Gemeenschap, niet beschouwd als vervangende goederen, in de zin van lid 2, eerste alinea, van ingevoerde tarwe vallende onder dezelfde onderverdelingen van het gemeenschappelijk douanetarief en geoogst in een derde land.".

Artikel 2

De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om uiterlijk per 1 juni 1983 aan deze richtlijn te voldoen.

De Lid-Staten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de maatregelen die zij nemen voor de toepassing van deze richtlijn.

De Commissie stelt de andere Lid-Staten daarvan in kennis.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 3 mei 1983.

Voor de Raad

De Voorzitter

H.-W. LAUTENSCHLAGER

  • (1) 
    PB nr. L 58 van 8. 3. 1969, blz. 1.
  • (2) 
    PB nr. L 156 van 18. 6. 1975, blz. 25.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.