Richtlijn 1980/723 - Doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31980L0723

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31980L0723

Richtlijn 80/723/EEG van de Commissie van 25 juni 1980 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen Lid-Staten en openbare bedrijven

Publicatieblad Nr. L 195 van 29/07/1980 blz. 0035 - 0037

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 8 Deel 1 blz. 0054

Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 08 Deel 1 blz. 0205

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 8 Deel 1 blz. 0054

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 08 Deel 2 blz. 0075

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 08 Deel 2 blz. 0075

RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE van 25 juni 1980 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen Lid-Staten en openbare bedrijven (80/723/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op het artikel 90, lid 3,

Overwegende dat de openbare bedrijven een belangrijke rol in de volkshuishoudingen van de Lid-Staten spelen;

Overwegende dat het EEG-Verdrag de regeling van de eigendom in de Lid-Staten onverlet laat en derhalve de gelijke behandeling van openbare bedrijven en particuliere ondernemingen moet worden gewaarborgd;

Overwegende dat de Commissie zich er ingevolge het EEG-Verdrag van moet verzekeren dat de Lid-Staten geen steunmaatregelen ten behoeve van de openbare bedrijven of particuliere ondernemingen treffen die onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt zijn;

Overwegende dat het samengestelde karakter van de financiële betrekkingen tussen nationale overheden en openbare bedrijven evenwel een belemmering bij de uitvoering van deze taak kan vormen;

Overwegende dat de voorschriften van het Verdrag betreffende steunmaatregelen bovendien slechts op doeltreffende en billijke wijze ten aanzien van openbare bedrijven en particuliere ondernemingen kunnen worden uitgevoerd wanneer doorzichtigheid in deze financiële betrekkingen wordt verschaft;

Overwegende dat deze doorzichtigheid ten aanzien van openbare bedrijven zodanig dient te zijn dat duidelijk kan worden onderscheiden tussen het optreden van de Staat als overheid en als eigenaar;

Overwegende dat artikel 90, lid 1, van het EEG-Verdrag de Lid-Staten verplichtingen ten aanzien van de betrekkingen met openbare bedrijven oplegt en dat lid 3 van genoemd artikel de Commissie opdraagt voor de nakoming van deze verplichtingen te waken en haar daartoe de vereiste middelen ter beschikking stelt ; dat de omschrijving van de voorwaarden die beantwoorden aan de bovenbedoelde behoefte aan doorzichtigheid, past in dit kader;

Overwegende dat de begrippen "overheden" en "openbare bedrijven" dienen te worden omschreven;

Overwegende dat overheden een dominerende invloed op het gedrag van openbare bedrijven kunnen uitoefenen, niet alleen wanneer zij eigenaar zijn of een meerderheidsdeelneming bezitten maar ook door bevoegdheden in bestuurs- of toezichtsorganen die zij krachtens de statuten of uit hoofde van de verdeling der aandelen bezitten;

Overwegende dat openbare middelen zowel rechtstreeks als middellijk ter beschikking van openbare bedrijven kunnen worden gesteld ; dat derhalve doorzichtigheid dient te worden verschaft, onafhankelijk van de verschillende wijzen waarop deze beschikbaarstellingen van openbare middelen plaatsvinden ; dat eveneens, in voorkomend geval een juist inzicht moet kunnen worden verkregen zowel in de beweegredenen voor deze beschikbaarstellingen als in hun daadwerkelijke besteding;

Overwegende dat Lid-Staten door middel van hun openbare bedrijven andere dan commerciële doelstellingen kunnen nastreven ; dat deze bedrijven in bepaalde gevallen van de Staat een vergoeding voor de uit dien hoofde bedragen lasten ontvangen ; dat in deze vergoedingen eveneens doorzichtigheid moet worden verschaft;

Overwegende dat de uitsluiting van bepaalde bedrijfstakken en bepaalde bedrijfsgrootten dient te worden geregeld ; dat een uitsluiting dient te gelden voor bepaalde grote openbare diensten die buiten de mededingingssfeer liggen of reeds onder bijzondere Gemeenschapsbepalingen vallen die een gelijkwaardige doorzichtigheid waarborgen, voor bepaalde bedrijfstakken die door hun bijzondere kenmerken rechtvaardigen dat ze het voorwerp van specifieke maatregelen uitmaken, evenals voor openbare bedrijven welker economische betekenis te gering is om de administratieve lasten die uit de te nemen maatregelen zouden voortvloeien te rechtvaardigen;

Overwegende dat deze richtlijn de toepassing van de overige bepalingen van het Verdrag, inzonderheid de artikelen 90, lid 2, 93 en 223, onverlet laat;

Overwegende dat de onderhavige bedrijven bij de uitoefening van hun werkzaamheden in een mededingingsverhouding tot andere ondernemingen staan en derhalve de geheimhouding van met de ontvangen inlichtingen verband houdende zakelijke aangelegenheden dient te worden verzekerd;

Overwegende dat het toepassen van deze richtlijn in nauwe samenwerking met de Lid-Staten moet gebeuren en dat, op basis van de opgedane ervaring, het in voorkomend geval dienstig zal zijn tot een herziening over te gaan,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De Lid-Staten verschaffen volgens de in deze richtlijn vervatte regeling doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen overheden en openbare bedrijven door opening van zaken te geven over: a) de rechtstreekse beschikbaarstellingen van openbare middelen door overheden aan de betrokken bedrijven;

  • b) 
    beschikbaarstellingen van openbare middelen door de overheden via openbare bedrijven of financiële instellingen;
  • c) 
    de daadwerkelijke besteding van deze openbare middelen.

Artikel 2

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • overheden:

de Staat evenals andere territoriale lichamen;

  • openbaar bedrijf:

elk bedrijf waarop overheden rechtstreeks of middellijk een dominerende invloed kunnen uitoefenen uit hoofde van eigendom, financiële deelneming of de desbetreffende voorschriften.

Dominerende invloed wordt vermoed uitgeoefend te kunnen worden, wanneer de overheden, al dan niet rechtstreeks, ten aanzien van het bedrijf: a) de meerderheid van het geplaatste kapitaal van dat bedrijf bezitten,

  • b) 
    over de meerderheid van de stemrechten verbonden aan de door genoemd bedrijf uitgegeven aandelen beschikken of
  • c) 
    meer dan de helft der leden van het orgaan van bestuur, van beheer of van toezicht van genoemd bedrijf kunnen benoemen.

Artikel 3

De financiële betrekkingen tussen overheden en openbare bedrijven, waarin overeenkomstig artikel 1 doorzichtigheid dient te worden verschaft, zijn inzonderheid: a) vergoeding van bedrijfsverliezen,

  • b) 
    kapitaalinbreng of dotatie,
  • c) 
    inbreng à fonds perdu en leningen tegen gunstige voorwaarden,
  • d) 
    verlening van financiële voordelen door het achterwege laten van de inning van winsten of vorderingen,
  • e) 
    het afzien van een normale beloning voor de aangewende openbare middelen,
  • f) 
    vergoeding van door overheden opgelegde lasten.

Artikel 4

Onder deze richtlijn vallen niet de financiële betrekkingen tussen de overheden en: a) openbare bedrijven voor het verlenen van diensten, welke het handelsverkeer tussen de Lid-Staten niet aanmerkelijk kunnen beïnvloeden;

  • b) 
    openbare bedrijven voor werkzaamheden op het gebied van: - water en energie, met inbegrip van, voor wat de kernenergie betreft, de produktie van uranium, de verrijking daarvan, de opwerking van bestraalde splijtstoffen, alsmede de vervaardiging van plutoniumhoudende materialen,
  • de posterijen en telecommunicatie,
  • het vervoer;
  • c) 
    openbare kredietinstellingen;
  • d) 
    openbare bedrijven welker omzet, exclusief belastingen, in totaal minder dan 40 miljoen ERE heeft bedragen gedurende de twee boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de in artikel 1 bedoelde beschikbaarstelling of besteding van middelen heeft plaatsgevonden.

Artikel 5

  • 1. 
    De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen opdat de gegevens inzake de in artikel 1 bedoelde financiële betrekkingen gedurende vijf jaar, gerekend vanaf het eind van het boekjaar waarin de openbare middelen ter beschikking van de betrokken openbare bedrijven zijn gesteld, ter beschikking van de Commissie blijven.

Wanneer de openbare middelen in een later boekjaar zijn besteed, begint de termijn van vijf jaar evenwel van het eind van dat boekjaar te lopen.

  • 2. 
    Op verzoek van de Commissie en voor het geval zij zulks nodig acht, doen de Lid-Staten haar de in lid 1 bedoelde gegevens toekomen, alsmede de eventueel ten behoeve van de oordeelsvorming nodige gegevens, in het bijzonder de nagestreefde doelstellingen.

Artikel 6

  • 1. 
    De Commissie mag de gegevens, waarvan zij door toepassing van artikel 5, lid 2, kennis draagt en die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet openbaar maken.
  • 2. 
    Het bepaalde in lid 1 vormt geen beletsel voor de publikatie van overzichten of studies die geen gegevens met betrekking tot individuele in deze richtlijn bedoelde openbare bedrijven bevatten.

Artikel 7

De Commissie houdt de Lid-Staten regelmatig van de resultaten van de toepassing van deze richtlijn op de hoogte.

Artikel 8

De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om uiterlijk op 31 december 1981 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan op de hoogte.

Artikel 9

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 25 juni 1980.

Voor de Commissie

Raymond VOUEL

Lid van de Commissie

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.