Verordening 1978/2923 - Opening, de verdeling en de wijze van beheer van een gemeenschappelijk taiefcontingent voor garens geheel van vlokzijde, niet gereed voor de verkoop in het klein, van onderverdeling 50.05 A van het gemeenschappelijk douanetarief (1979)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31978R2923

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31978R2923

Verordening (EEG) nr. 2923/78 van de Raad van 12 december 1978 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van een communautair taiefcontingent voor garens geheel van vlokzijde, niet gereed voor de verkoop in het klein, van onderverdeling 50.05 A van het gemeenschappelijk douanetarief (1979)

Publicatieblad Nr. L 354 van 18/12/1978 blz. 0024 - 0026

++++

VERORDENING ( EEG ) Nr . 2923/78 VAN DE RAAD

van 12 december 1978

betreffende de opening , de verdeling en de wijze van beheer van een communautair tariefcontingent voor garens geheel van vlokzijde , niet gereed voor de verkoop in het klein , van onderverdeling 50.05 A van het gemeenschappelijk douanetarief ( 1979 )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 28 ,

Gezien de ontwerp-verordening ingediend door de Commissie ,

Overwegende dat er in de Gemeenschap een produktie van garens van vlokzijde bestaat ; dat de totale omvang van de bestaande produktie weliswaar voldoende kan zijn om in alle behoeften van de Gemeenschap te voorzien , doch dat dit niet het geval is met betrekking tot garens geheel van vlokzijde ; dat daaruit volgt dat de voorziening binnen de Gemeenschap ontoereikend is ;

Overwegende dat derhalve de voorziening van de Gemeenschap voor deze kwaliteiten garens voor een niet onaanzienlijk deel afhankelijk is van invoer ; dat de integrale toepassing van het recht van het gemeenschappelijk douanetarief tot gevolg zou hebben dat op deze produkten een niet onbeduidende douanelast wordt gelegd , terwijl de van garens van zijde vervaardigde produkten reeds scherpe concurrentie ondervinden van soortgelijke produkten vervaardigd van andere grondstoffen ; dat de ontoereikende voorziening , te zamen met de concurrentie in de eindprodukten , nadelige gevolgen voor de verwerkende industrieën zou kunnen medebrengen ;

Overwegende dat het recht van het gemeenschappelijk douanetarief op de invoer van de betrokken garens van vlokzijde 3,5 % bedraagt ; dat bij de vaststelling van het in het kader van het contingent toe te passen recht rekening dient te worden gehouden enerzijds met de situatie van de vlokzijdegarens producerende industrie van de Gemeenschap en anderzijds met de situatie van de industrieën die deze garens verwerken , en wel met het oog op hun bevoorrading onder gunstige voorwaarden ; dat een recht van 1 % in het kader van het contingent het meest in overeenstemming lijkt te zijn met de hiervoren genoemde eisen ;

Overwegende dat de ontwikkeling van de invoer in de voorbije jaren aanleiding geeft om aan te nemen dat de communautaire invoerbehoeften van de betrokken garens voor 1979 200 ton zouden kunnen belopen ; dat het openen van een communautair tariefcontingent van een dergelijk volume de communautaire produktie niet in gevaar schijnt te kunnen brengen ;

Overwegende dat met name dient te worden gewaarborgd dat alle importeurs te allen tijde en in gelijke mate gebruik kunnen maken van de door het bedoelde contingent geboden mogelijkheden en dat het aan dat contingent verbonden recht zonder onderbreking wordt toegepast op alle invoer van het bedoelde produkt tot op het tijdstip waarop het tariefcontingent geheel is uitgeput ; dat een regeling voor het beheer van het communautaire tariefcontingent , gebaseerd op een verdeling over de betrokken Lid-Staten , in overeenstemming lijkt te zijn met het communautaire karakter van dat contingent in het licht van de hiervoren uiteengezette beginselen ; dat die verdeling , om zo goed mogelijk bij de werkelijke ontwikkeling op de markt van de bedoelde garens van vlokzijde aan te sluiten , moet geschieden naar verhouding van de behoeften van deze Lid-Staten , berekend enerzijds aan de hand van de statistische gegevens betreffende de invoer over een representatieve referentieperiode , en anderzijds op grond van de economische vooruitzichten voor de betrokken contingentsperiode ;

Overwegende dat gedurende de laatste drie jaren waarover volledige statistische gegevens beschikbaar zijn , de invoer van produkten van post 50.05 van elke betrokken Lid-Staat , ten opzichte van de communautaire invoer van deze produkten , de onderstaande percentages bedraagt :

  • 1975 * 1976 * 1977 *

Benelux * 0 * 0 * 0 *

Denemarken * 0 * 0 * 0 *

Duitsland * 56,6 * 1,16 * 52,298 *

Frankrijk * 18,5 * 11,54 * 0 *

Ierland * 0 * 0 * 0 *

Italië * 14,9 * 62,15 * 0,261 *

Verenigd Koninkrijk * 10 * 25,15 * 47,441 ;

Overwegende dat , op grond van deze gegevens en van de uitvoerbare ramingen , de percentages van de aanvankelijke aandelen in het contingent bij benadering als volgt kunnen worden bepaald :

Benelux : 0,613

Denemarken : 0,613

Duitsland : 24,540

Frankrijk : 12,271

Ierland : 0,613

Italië : 30,675

Verenigd Koninkrijk : 30,675 ;

Overwegende dat het , ten einde rekening te houden met de ontwikkeling van de invoer van genoemd produkt in de verschillende Lid-Staten , dienstig is het contingent in twee gedeelten te splitsen , waarvan het eerste gedeelte over de Lid-Staten wordt verdeeld , terwijl het tweede gedeelte een reserve vormt ter voorziening in de verdere behoeften van de Lid-Staten wanneer zij hun aanvankelijk quotum hebben verbruikt ; dat het , ten einde aan de importeurs in elke Lid-Staat enige zekerheid te verschaffen , dienstig is het eerste gedeelte van het communautaire tariefcontingent vast te stellen op een niveau dat in het onderhavige geval 82 % van het volume van het contingent zou kunnen bedragen ;

Overwegende dat de aanvankelijke quota meer of minder spoedig kunnen zijn verbruikt ; dat het , ten einde daarmee rekening te houden en iedere onderbreking te voorkomen , van belang is dat iedere Lid-Staat die zijn aanvankelijk quotum nagenoeg geheel heeft opgebruikt , overgaat tot opneming van een extra quotum uit de reserve ; dat dergelijke opnemingen door iedere Lid-Staat moeten worden verricht wanneer elk van zijn extra quota vrijwel geheel is benut en wel zo vaak als de reserve dit toelaat ; dat de aanvankelijke en de extra quota moeten gelden tot aan het einde van de geldigheidsduur van het contingent ; dat deze wijze van beheer een nauwe samenwerking vereist tussen de Lid-Staten en de Commissie , die met name de benuttingsgraad van het contingent moet kunnen volgen en de Lid-Staten daarover moet kunnen inlichten ;

Overwegende dat het noodzakelijk is dat een Lid-Staat die op een bepaald tijdstip van de geldigheidsduur van het contingent een aanzienlijk overschot van het aanvankelijke quotum heeft , daarvan een belangrijk percentage in de reserve terugstort , ten einde te voorkomen dat in een Lid-Staat een gedeelte van het communautaire tariefcontingent onbenut blijft , terwijl andere Lid-Staten er gebruik van zouden kunnen maken ;

Overwegende dat , aangezien het Koninkrijk België , het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg verenigd zijn in en vertegenwoordigd worden door de Benelux Economische Unie , elke handeling met betrekking tot het beheer van de aan genoemde Economische Unie toegewezen quota kan worden verricht door één van haar leden ,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

Artikel 1

Van 1 januari tot en met 31 december 1979 wordt het autonome recht van het gemeenschappelijk douanetarief voor garens , geheel van vlokzijde , niet gereed voor de verkoop in het klein , van onderverdeling 50.05 A , geschorst tot 1 % in het kader van een communautair tariefcontingent van 200 ton .

Artikel 2

1 . Van dit communautaire tariefcontingent wordt een eerste gedeelte van 163 ton over de Lid-Staten verdeeld ; de quota , die , behoudens het bepaalde in artikel 5 , gelden tot en met 31 december 1979 worden als volgt vastgesteld :

  • ( in ton ) *

Benelux * 1 *

Denemarken * 1 *

Duitsland * 40 *

Frankrijk * 20 *

Ierland * 1 *

Italië * 50 *

Verenigd Koninkrijk * 50 . *

2 . Het tweede gedeelte , dat 37 ton beloopt , vormt de reserve .

Artikel 3

1 . Indien het aanvankelijke quotum van een Lid-Staat , vastgesteld in artikel 2 , lid 1 , dan wel dat zelfde quotum , verminderd met het bij toepassing van artikel 5 in de reserve teruggestorte gedeelte , voor 90 % of meer is benut , gaat deze Lid-Staat , door middel van een kennisgeving aan de Commissie , voor zover in de reserve nog een voldoende hoeveelheid aanwezig is , onverwijld over tot opneming van een tweede quotum , gelijk aan 10 % van zijn aanvankelijk quotum , eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond .

2 . Indien een Lid-Staat , na volledige benutting van zijn aanvankelijk quotum , het door hem opgenomen tweede quotum voor 90 % of meer heeft aangewend , gaat hij , op de in lid 1 omschreven wijze onverwijld over tot opneming van een derde quotum , gelijk aan 5 % van zijn aanvankelijk quotum , eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond .

3 . Indien een Lid-Staat , na volledige benutting van zijn tweede quotum , het door hem opgenomen derde quotum voor 90 % of meer heeft aangewend , gaat hij op dezelfde wijze onverwijld over tot opneming van een vierde quotum , dat gelijk is aan het derde .

Deze procedure wordt toegepast totdat de reserve is uitgeput .

4 . In afwijking van het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 kan een Lid-Staat overgaan tot opneming van geringere hoeveelheden dan de in die leden vastgestelde quota , wanneer er aanleiding is om aan te nemen dat die quota wellicht niet geheel zullen worden benut . De betrokken Lid-Staat deelt aan de Commissie de redenen mede die tot toepassing van de bepalingen van het onderhavige lid hebben geleid .

Artikel 4

De overeenkomstig artikel 3 opgenomen extra quota gelden tot en met 31 december 1979 .

Artikel 5

De Lid-Staten storten uiterlijk op 1 oktober 1979 van het niet benutte gedeelte van hun aanvankelijk quotum dat deel in de reserve terug , dat op 15 september 1979 20 % van het aanvankelijk quotum te boven gaat . Zij kunnen een grotere hoeveelheid terugstorten , wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat deze wellicht onbenut zal blijven .

De Lid-Staten geven uiterlijk op 1 oktober 1979 aan de Commissie kennis van de totale invoer van de betrokken garens , die tot en met 15 september 1979 heeft plaatsgevonden en op het communautaire tariefcontingent is afgeboekt , alsmede eventueel van het gedeelte van hun aanvankelijk quotum dat zij in de reserve terugstorten .

Artikel 6

De Commissie houdt boek van de door de Lid-Staten overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2 en 3 geopende quota en geeft , zodra de opgaven haar bereiken , alle Lid-Staten kennis van de nog in de reserve aanwezige hoeveelheden .

Zij stelt de Lid-Staten uiterlijk op 5 oktober 1979 in kennis van de stand der reserve , na de overeenkomstig artikel 5 verrichte terugstortingen .

Zij ziet erop toe dat de opneming waardoor de reserve volledig wordt uitgeput , tot de nog beschikbare hoeveelheid beperkt blijft en deelt daartoe aan de Lid-Staat die deze laatste opneming verricht , mede hoeveel dit saldo bedraagt .

Artikel 7

1 . De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen opdat bij opening van de met toepassing van artikel 3 door hen opgenomen extra quota , de door hen ingevoerde hoeveelheden zonder onderbreking kunnen worden afgeboekt op hun gecumuleerd aandeel in het communautaire tariefcontingent .

2 . De Lid-Staten waarborgen de op hun grondgebied gevestigde importeurs van het betrokken produkt vrije toegang tot de hun toegewezen quota .

3 . De Lid-Staten boeken de ingevoerde hoeveelheden af op hun quota naargelang het betrokken produkt bij de douane ten uitvoer tot verbruik wordt aangegeven .

4 . De uitputtingsgraad van de quota van de Lid-Staten wordt vastgesteld aan de hand van de ingevoerde hoeveelheden , welke op de in lid 3 omschreven wijze zijn afgeboekt .

Artikel 8

De Lid-Staten stellen de Commissie op haar verzoek op de hoogte van de invoer die daadwerkelijk op hun quota is afgeboekt .

Artikel 9

De Lid-Staten en de Commissie werken nauw samen om te bereiken dat het bepaalde in deze verordening wordt nagekomen .

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1979 .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat .

Gedaan te Luxemburg , 12 december 1978 .

Voor de Raad

De Voorzitter

M . LAHNSTEIN

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.