Richtlijn 1976/464 - Verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de EG worden geloosd

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31976L0464

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31976L0464

Richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd

Publicatieblad Nr. L 129 van 18/05/1976 blz. 0023 - 0029

Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 15 Deel 1 blz. 0138

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 15 Deel 1 blz. 0165

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 15 Deel 1 blz. 0165

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 2 blz. 0046

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 2 blz. 0046

++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 4 mei 1976

betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd

( 76/464/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op de artikelen 100 en 235 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) ,

Overwegende dat het dringend noodzakelijk is dat de Lid-Staten een algemene en gelijktijdige actie ondernemen ter bescherming van het aquatisch milieu van de Gemeenschap tegen verontreiniging , met name door bepaalde stoffen die persistent , toxisch en bioaccumuleerbaar zijn ;

Overwegende dat verscheidene verdragen of ontwerpverdragen , zoals het Verdrag ter voorkoming van de verontreiniging van de zee vanaf het land , het ontwerp-verdrag voor de bescherming van de Rijn tegen chemische verontreiniging en het ontwerp voor een Europees verdrag inzake de bescherming van internationale waterlopen egen verontreiniging , tot doel hebben de internationale waterlopen en het mariene milieu tegen verontreiniging te beschermen ; dat het van belang is zorg te dragen voor de geharmoniseerde tenuitvoerlegging van deze verdragen ;

Overwegende dat een dispariteit tussen de bepalingen die in de verschillende Lid-Staten reeds van toepassing dan wel in voorbereiding zijn met betrekking tot het lozen van bepaalde gevaarlijke stoffen in het water , kan leiden tot ongelijke concurrentievoorwaarden en derhalve rechtstreeks van invloed kan zijn op de goede werking van de gemeenschappelijke markt ; dat derhalve op dit gebied de wetgevingen nader tot elkaar dienen te worden gebracht , zoals bepaald in artikel 100 van het Verdrag ;

Overwegende dat het noodzakelijk blijkt dit nader tot elkaar brengen van de wetgevingen vergezeld te doen gaan van een actie van de Gemeenschap die erop gericht is om , door middel van een meer omvattende regeling , één der doelstellingen van de Gemeenschap op het gebied van de bescherming van het milieu en de verbetering van de kwaliteit van het bestaan te verwezenlijken ; dat hiertoe derhalve een aantal specifieke bepalingen dienen te worden vastgesteld ; dat , aangezien het Verdrag niet voorziet in de hiertoe vereiste bevoegdheden , artikel 235 van het Verdrag dient te worden toegepast ;

Overwegende dat het actieprogramma van de Europese Gemeenschappen inzake het milieu ( 3 ) voorziet in een aantal maatregelen ter bescherming van zoet water en zeewater tegen bepaalde verontreinigende stoffen ;

Overwegende dat het , ter waarborging van een doelmatige bescherming van het aquatisch milieu in de Gemeenschap , nodig is een eerste lijst , lijst I genaamd , op te stellen van bepaalde afzonderlijke stoffen die in hoofdzaak moeten worden gekozen op basis van hun toxiciteit , persistentie , bio-accumulatie , met uitzondering van die stoffen welke biologisch onschadelijk zijn of die snel worden omgezet in biologisch onschadelijke stoffen , alsmede een tweede lijst , lijst II genaamd , van stoffen met een schadelijke werking op het water , die evenwel beperkt kan zijn tot een bepaald gebied en afhangt van de kenmerken van de ontvangende wateren en de plaats daarvan ; dat elke lozing van deze stoffen onderworpen moet zijn aan een voorafgaande vergunning , waarin de emissienormen worden vastgesteld ,

Overwegende dat de verontreiniging door het lozen van de verschillende onder lijst I vallende gevaarlijke stoffen geheel moet worden beëindigd ; dat de Raad binnen nauwkeurig omschreven termijnen op voorstel van de Commissie moet overgaan tot de vaststelling van grenswaarden die door de emissienormen niet mogen worden overschreden , meetmethoden alsmede de termijnen waaraan degenen die thans lozingen verrichten , zich moeten houden ;

Overwegende dat de Lid-Staten deze grenswaarden moeten toepassen , behalve in het geval dat een Lid-Staat volgens een door de Raad vastgestelde controleprocedure tegenover de Commissie kan bewijzen dat de door de Raad op voorstel van de Commissie vastgestelde kwaliteitsdoelstellingen in het gehele eventueel door lozingen beïnvloede geografische gebied zijn bereikt en voortdurend worden gehandhaafd dank zij de actie die onder meer door deze Lid-Staat wordt gevoerd ;

Overwegende dat het noodzakelijk is de verontreiniging van het water door de in lijst II genoemde stoffen te beperken ; dat de Lid-Staten te dien einde programma's moeten vaststellen die kwaliteitsdoelstellingen voor het water omvatten , welke zijn opgesteld met inachtneming van de richtlijnen van de Raad wanneer laatstgenoemde bestaan ; dat de voor deze stoffen geldende emissienormen moeten worden berekend aan de hand van deze kwaliteitsdoelstellingen ;

Overwegende dat deze richtlijn , behoudens bepaalde uitzonderingen en wijzigingen , dient te worden toegepast op lozingen in grondwater in afwachting van de vaststelling van een specifieke communautaire regeling ter zake ;

Overwegende dat het van belang is dat een of meer Lid-Staten , afzonderlijk of gezamenlijk , bepalingen kunnen vaststellen die strenger zijn dan de bepalingen van deze richtlijn ;

Overwegende dat het van belang is een inventarisatie te maken van de lozingen van bepaalde bijzonder gevaarlijke stoffen in het aquatisch milieu van de Gemeenschap , ten einde de oorsprong daarvan na te gaan ;

Overwegende dat het noodzakelijk kan zijn de lijsten I en II met inachtneming van de opgedane ervaring te herzien en zo nodig aan te vullen door , in voorkomend geval , bepaalde stoffen van lijst II over te brengen naar lijst I ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

1 . Behoudens artikel 8 is deze richtlijn van toepassing :

  • op oppervlaktewateren in het binnenland ,
  • op territoriale zeewateren ,
  • op kustwateren ,
  • op grondwateren .

2 . In deze richtlijn wordt verstaan onder :

a ) " oppervlaktewateren in het binnenland " : alle stilstaande of stromende , zoete oppervlaktewateren die zich op het grondgebied van één of meer Lid-Staten bevinden ;

b ) " kustwateren " : wateren die zijn gelegen aan de landzijde van de basislijn welke dient om de breedte van de territoriale zee te meten en die zich in het geval van waterlopen uitstrekken tot aan de zoetwatergrens ;

c ) " zoetwatergrens " : de plaats in een waterloop waar bij laag water en in een periode met gering zoetwaterdebiet , het zoutgehalte merkbaar stijgt ten gevolge van de aanwezigheid van zeewater ;

d ) " lozing " : iedere handeling waarbij de in lijst I of lijst II van de bijlage genoemde stoffen in de in lid 1 bedoelde wateren worden gebracht , met uitzondering van

  • lozingen van baggerspecie ,
  • bedrifsmatige lozingen vanaf schepen in territoriale zeewateren ,
  • het storten van afvalstoffen vanaf schepen in territoriale zeewateren ;

e ) " verontreiniging " : het direct of indirect door de mens lozen van stoffen of energie in het aquatisch milieu , ten gevolge waarvan de gezondheid van de mens in gevaar kan worden gebracht , het leven en de eco-systemen in het water kunnen worden geschaad , de mogelijkheden tot recreatie kunnen worden aangetast of een ander rechtmatig gebruik van het water kan worden gehinderd .

Artikel 2

De Lid-Staten nemen alle passende maatregelen ter beëindiging van de verontreiniging van de in artikel 1 bedoelde wateren door de gevaarlijke stoffen die zijn begrepen onder de families en groepen van stoffen die worden genoemd in lijst I van de bijlage , en ter vermindering van de verontreiniging van genoemde wateren door de gevaarlijke stoffen die zijn begrepen onder de families en groepen van stoffen die worden genoemd in lijst II van de bijlage , overeenkomstig deze richtlijn , die slechts een eerste stap is om dit doel te bereiken .

Artikel 3

Ten aanzien van de stoffen die behoren tot de families en groepen van stoffen die worden genoemd in lijst I , hierna te noemen " onder lijst I vallende stoffen " , wordt het volgende bepaald :

1 . voor iedere lozing in de in artikel 1 bedoelde wateren die een van deze stoffen kan bevatten , is een voorafgaande vergunning nodig , die wordt verleend door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat ;

2 . voor lozingen van deze stoffen in de in artikel 1 bedoelde wateren en , wanneer zulks voor de toepassing van deze richtlijn noodzakelijk is , voor lozingen van deze stoffen in riolen , worden in de vergunning emissienormen vastgesteld ;

3 . voor de bestaande lozingen van deze stoffen in de in artikel 1 bedoelde wateren dienen de lozers aan de in de vergunning vastgestelde voorwaarden te voldoen binnen de daarin bepaalde termijn . Deze termijn mag de overeenkomstig artikel 6 , lid 4 , vastgestelde grenzen niet overschrijden ;

4 . de vergunning mag slechts worden verleend voor een beperkte duur . Zij kan worden verlengd met inachtneming van de eventuele wijzigingen van de grenswaarden als bedoeld in artikel 6 .

Artikel 4

1 . De Lid-Staten passen op de lozingen van de onder lijst I vallende stoffen in grondwateren een regeling van nul-emissie toe .

2 . De Lid-Staten passen op grondwateren de bepalingen van deze richtlijn toe die betrekking hebben op de stoffen die behoren tot de in lijst II genoemde families en groepen van stoffen , hierna te noemen " onder lijst II vallende stoffen " .

3 . De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op huishoudelijk afvalwater , noch op lozingen die verricht worden in diepliggende , zoute en onbruikbare lagen .

4 . De bepalingen van deze richtlijn die op grondwateren betrekking hebben , zijn bij het van kracht worden van een afzonderlijke richtlijn voor grondwateren niet langer van toepassing .

Artikel 5

1 . In de emissienormen , vastgesteld in de vergunningen die worden verleend uit hoofde van artikel 3 , worden bepaald :

a ) de in de lozingen toelaatbare maximumconcentratie van een stof . In geval van verdunning moet de in artikel 6 , lid 1 , sub a ) , bedoelde grenswaarde worden gedeeld door de verdunningsfactor ;

b ) de in de lozingen toelaatbare maximumhoeveelheid van een stof tijdens een of meer bepaalde perioden . Zo nodig kan deze hoeveelheid bovendien worden uitgedrukt in een gewichtseenheid van de verontreinigende stof per eenheid van het element dat kenmerkend is voor de verontreinigende werkzaamheid ( bijvoorbeeld , gewichtseenheid per grondstof of per eenheid produkt ) .

2 . Voor elke vergunning kan de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat , indien zulks noodzakelijk is , strengere emissienormen vaststellen dan die welke resulteren uit de toepassing van de door de Raad krachtens artikel 6 vastgestelde grenswaarden , daarbij met name rekening houdende met de toxiciteit , de persistentie en de bio-accumulatie van de betrokken stof in het milieu waarin de lozing plaatsvindt .

3 . Indien de lozer verklaart dat hij de opgelegde emissienormen niet in acht kan nemen , of indien de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat zulks constateert , wordt de vergunning geweigerd .

4 . Indien de emissienormen niet in acht worden genomen , neemt de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat alle nodige maatregelen om er voor te zorgen dat aan de voorwaarden van de vergunning wordt voldaan en dat , zo nodig , de lozing wordt verboden .

Artikel 6

1 . Op voorstel van de Commissie stelt de Raad voor de verschillende gevaarlijke stoffen die zijn begrepen onder de onder lijst I vallende families en groepen van stoffen , de grenswaarden vast welke door de emissienormen niet mogen worden overschreden . Deze grenswaarden worden bepaald door :

a ) de in de lozingen toelaatbare maximumconcentratie van een stof , en

b ) indien dit past , de toelaatbare maximumhoeveelheid van zulk een stof , uitgedrukt in een gewichtseenheid van de verontreinigende stof per eenheid van het element dat kenmerkend is voor de verontreinigende werkzaamheid ( bij voorbeeld gewichtseenheid per grondstof of per eenheid produkt ) .

Indien dit past , worden de grenswaarden die op industrieel afvalwater van toepassing zijn , per sector en per type produkt vastgesteld .

De grenswaarden welke van toepassing zijn op de onder lijst I vallende stoffen worden voornamelijk vastgesteld op basis van :

  • de toxiciteit ,
  • de persistentie ,
  • de bio-accumulatie ,

met inachtneming van de beste beschikbare technische middelen .

2 . Op voorstel van de Commissie stelt de Raad kwaliteitsdoelstellingen vast voor de onder lijst I vallende stoffen .

Deze doelstellingen worden voornamelijk vastgesteld op basis van de toxiciteit , de persistentie en de accumulatie van deze stoffen in levende organismen en in sedimenten , zoals deze resulteren uit de meest recente deugdelijke wetenschappelijke gegevens , met inachtneming van de verschillen in kenmerken tussen zeewater en zoet water .

3 . De overeenkomstig lid 1 vastgestelde grenswaarden zijn van toepassing , behoudens in de gevallen waarin een Lid-Staat , volgens een door de Raad op voorstel van de Commissie vastgestelde controleprocedure , tegenover de Commissie kan aantonen dat de overeenkomstig lid 2 vastgestelde kwaliteitsdoelstellingen , of strengere door de Gemeenschap vastgestelde kwaliteitsdoelstellingen , in het gehele eventueel door de lozingen beïnvloede geografische gebied zijn bereikt en voortdurend worden gehandhaafd dank zij de actie die onder meer door deze Lid-Staat wordt gevoerd .

De Commissie brengt de Raad verslag uit over de gevallen waarin zij het gebruik van de methode der kwaliteitsdoelstellingen heeft aanvaard . De Raad beoordeelt om de vijf jaar , op basis van een Commissievoorstel , overeenkomstig artikel 148 van het Verdrag , opnieuw de gevallen waarin genoemde methode wordt toegepast .

4 . Voor de stoffen die zijn begrepen onder de in lid 1 bedoelde families en groepen van stoffen stelt de Raad , overeenkomstig artikel 12 , termijngrenzen vast als bedoeld in artikel 3 , punt 3 , met inachtneming van de eigen kenmerken van de betrokken industriële sectoren en , in voorkomend geval , van de typen produkten .

Artikel 7

1 . Ter vermindering van de verontreiniging van de in artikel 1 bedoelde wateren door de onder lijst II vallende stoffen , stellen de Lid-Staten programma's op ; voor de uitvoering daarvan gebruiken zij met name de in de leden 2 en 3 vermelde middelen .

2 . Voor iedere lozing die wordt verricht in de in artikel 1 bedoelde wateren en die één van de onder lijst II vallende stoffen kan bevatten , is een voorafgaande vergunning nodig , die door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat wordt verleend en waarin de emissienormen voor de lozing worden vastgesteld . Deze worden berekend aan de hand van de kwaliteitsdoelstellingen , die overeenkomstig lid 3 worden vastgesteld .

3 . De in lid 1 bedoelde programma's bevatten kwaliteitsdoelstellingen voor het water , die worden opgesteld met inachtneming van de door de Raad aangenomen richtlijnen wanneer laatstgenoemde bestaan .

4 . De programma's kunnen eveneens specifieke voorschriften bevatten die op de samenstelling en het gebruik van stoffen of groepen van stoffen alsmede produkten betrekking hebben ; in de programma's wordt rekening gehouden met de jongste technische ontwikkelingen die economisch te verwezenlijken zijn .

5 . In de programma's worden de termijnen vastgesteld voor de tenuitvoerlegging hiervan .

6 . De programma's en de resultaten van de toepassing hiervan worden in beknopte vorm aan de Commissie medegedeeld .

7 . De Commissie organiseert regelmatig met de Lid-Staten een onderlinge vergelijking van de programma's , ten einde zich ervan te vergewissen dat de tenuitvoerlegging hiervan voldoende geharmoniseerd is . Indien zij zulks nodig acht , dient zij hiertoe voorstellen ter zake in bij de Raad .

Artikel 8

De Lid-Staten treffen alle passende maatregelen om de door hen krachtens deze richtlijn te nemen maatregelen op zodanige wijze uit te voeren dat de verontreiniging van de wateren die niet onder artikel 1 vallen , niet toeneemt . Bovendien verbieden zij elke handeling waarmede wordt beoogd de bepalingen van deze richtlijn te ontduiken of die zulks tot gevolg heeft .

Artikel 9

Toepassing van de krachtens deze richtlijn genomen maatregelen mag er in geen geval toe leiden dat de verontreiniging van de in artikel 1 bedoelde wateren direct of indirect toeneemt .

Artikel 10

Een of meer Lid-Staten kunnen , in voorkomend geval , afzonderlijk of gezamenlijk , strengere voorschriften vaststellen dan die welke bij deze richtlijn worden beoogd .

Artikel 11

De bevoegde autoriteit maakt een inventarisatie van de lozingen die plaatsvinden in de in artikel 1 bedoelde wateren , welke onder lijst I vallende stoffen kunnen bevatten waarop emissienormen van toepassing zijn .

Artikel 12

1 . De Raad neemt binnen een termijn van negen maanden met eenparigheid van stemmen een besluit over ieder voorstel van de Commissie dat uit hoofde van artikel 6 wordt gedaan alsmede over de voorstellen betreffende de van toepassing zijnde meetmethoden .

Binnen een termijn van ten hoogste twee jaar na de kennisgeving van deze richtlijn dient de Commissie voorstellen in betreffende een eerste reeks van stoffen alsmede de daarop van toepassing zijnde meetmethoden en de in artikel 6 , lid 4 , bedoelde termijnen .

2 . De Commissie zendt , voor zover mogelijk binnen een termijn van zevenentwintig maanden na de kennisgeving van deze richtlijn , de eerste voorstellen toe die uit hoofde van artikel 7 , lid 7 , worden gedaan , De Raad neemt met eenparigheid van stemmen een besluit binnen een termijn van negen maanden .

Artikel 13

1 . Voor de toepassing van deze richtlijn verstrekken de Lid-Staten aan de Commissie , op haar verzoek , dat per geval wordt ingediend , alle nodige inlichtingen en met name :

  • bijzonderheden betreffende de krachtens artikel 3 en artikel 7 , lid 2 , verleende vergunningen ,
  • de resultaten van de inventarisatie als bedoeld in artikel 11 ,
  • de resultaten van de controle door het nationale meetnet ,
  • aanvullende inlichtingen betreffende de in artikel 7 bedoelde programma's .

2 . De krachtens dit artikel ingewonnen inlichtingen mogen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn gevraagd .

3 . De Commissie en de bevoegde autoriteiten der Lid-Staten , alsmede hun personeelsleden en functionarissen zijn verplicht de inlichtingen welke zij bij de toepassing van deze richtlijn hebben ingewonnen en welke naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen , niet openbaar te maken .

4 . De bepalingen van de leden 2 en 3 vormen geen beletsel voor de openbaarmaking van overzichten of studies die geen gegevens met betrekking tot individuele ondernemingen of ondernemersverenigingen bevatten .

Artikel 14

Op voorstel van de Commissie , die handelt op eigen initiatief of op verzoek van een Lid-Staat , worden de lijsten I en II van de bijlage door de Raad herzien en , zo nodig , aangevuld , rekening houdend met de opgedane ervaring , door in voorkomend geval bepaalde stoffen , van lijst II over te brengen naar lijst I .

Artikel 15

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 4 mei 1976 .

Voor de Raad

De Voorzitter

G . THORN

( 1 ) PB nr . C 5 van 8 . 1 . 1975 , blz . 62 .

( 2 ) PB nr . C 108 van 15 . 5 . 1975 , blz . 76 .

( 3 ) PB nr . C 112 van 20 . 12 . 1973 , blz . 1 .

BIJLAGE

Lijst I van families en groepen van stoffen

Lijst I omvat sommige afzonderlijke stoffen die deel uitmaken van de volgende families en groepen van stoffen die in hoofdzaak moeten worden gekozen op basis van hun toxiciteit , persistentie , bioaccumulatie , met uitzondering van die stoffen welke biologisch onschadelijk zijn of die snel worden omgezet in biologisch onschadelijke stoffen :

1 . Organische halogeenverbindingen en stoffen waaruit in water dergelijke verbindingen kunnen ontstaan

2 . Organische fosforverbindingen

3 . Organische tinverbindingen

4 . Stoffen waarvan is aangetoond dat zij in of via het water een kankerverwekkende werking hebben ( 1 )

5 . Kwik en kwikverbindingen

6 . Cadmium en cadmiumverbindingen

7 . Persistente minerale oliën en uit aardolie bereide persistente koolwaterstoffen

en voor wat betreft de toepassing van de artikelen 2 , 8 9 en 14 van deze richtlijn :

8 . Persistente kunststoffen die in water kunnen drijven , zweven of zinken en die enig gebruik van het water kunnen hinderen .

Lijst II van families en groepen van stoffen

Lijst II omvat :

  • de stoffen die deel uitmaken van de families en groepen van stoffen genoemd in lijst I en waarvoor de grenswaarden bedoeld in artikel 6 van deze richtlijn niet worden vastgesteld ;
  • sommige afzonderlijke stoffen en bepaalde categorieën stoffen die deel uitmaken van onderstaande families en groepen van stoffen ,

die een schadelijke werking op het water hebben , welke echter beperkt kan zijn tot een bepaald gebied en afhangt van de kenmerken van de ontvangende wateren en de plaats daarvan .

Families en groepen van stoffen als bedoeld bij het tweede streepje

1 . De volgende metalloïden en metalen alsmede verbindingen daarvan :

1 . zink

2 . koper

3 . nikkel

4 . chroom

5 . lood

6 . selenium

7 . arsenicum

8 . antimoon

9 . molybdeen

10 . titaan

11 . tin

12 . barium

13 . beryllium

14 . borium

15 . uranium

16 . vanadium

17 . kobalt

18 . thallium

19 . tellurium

20 . zilver

2 . Biociden

en niet in lijst I genoemde derivaten daarvan

3 . Stoffen met een schadelijke werking op de smaak en/of geur van produkten uit het water en bestemd voor de mens ,

alsmede verbindingen waaruit dergelijke stoffen in het water kunnen ontstaan

4 . Organische siliciumverbindingen die toxisch of persistent zijn en stoffen waaruit dergelijke verbindingen in het water kunnen ontstaan , met uitzondering van die welke biologisch onschadelijk zijn of die in water snel worden omgezet in onschadelijke stoffen

5 . Anorganische fosforberbindingen en elementair fosfor

6 . Niet-persistente minerale oliën en uit aardolie bereide niet-persistente koolwaterstoffen

7 . Cyaniden , fluoriden

8 . Stoffen die ongunstig inwerken op de zuurstofbalans , met name :

ammoniak , nitrieten

Verklaring betreffende artikel 8

De Lid-Staten verbinden zich ertoe om voor de lozingen van afvalwater in volle zee via pijpen , eisen te stellen die niet minder * streng mogen zijn dan die welke bij deze richtlijn gesteld worden .

( 1 ) Voor zover sommige stoffen van lijst II een kankerverwekkende werking hebben , zijn zij begrepen onder categorie 4 van deze lijst .

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.