Richtlijn 1975/324 - Harmonisatie van nationale wetgeving betreffende aërosols

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31975L0324

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31975L0324

Richtlijn 75/324/EEG van de Raad van 20 mei 1975 inzake onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid- Staten betreffende aërosols

Publicatieblad Nr. L 147 van 09/06/1975 blz. 0040 - 0047

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0125

Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 13 Deel 3 blz. 0092

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0125

Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0119

Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 4 blz. 0119

RICHTLIJN VAN DE RAAD van 20 mei 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende aërosols (75/324/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat in bepaalde Lid-Staten aërosols bepaalde technische kenmerken moeten vertonen, die in dwingende voorschriften zijn vastgelegd ; dat deze voorschriften van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen en dat de ongelijkheid daarvan het handelsverkeer binnen de Gemeenschap belemmert;

Overwegende dat deze belemmeringen van de instelling en de werking van de gemeenschappelijke markt kunnen worden opgeheven indien alle Lid-Staten, hetzij ter aanvulling, hetzij in de plaats van hun huidige bepalingen, dezelfde voorschriften aanvaarden ; dat deze voorschriften meer in het bijzonder betrekking moeten hebben op de fabricage, het afvullen en de nominale capaciteiten van aërosols;

Overwegende dat bij de huidige stand van de techniek het toepassingsgebied van de onderhavige richtlijn moet worden beperkt tot aërosols waarvan de houder bestaat uit metaal, uit glas of uit kunststof;

Overwegende dat om rekening te houden met de technische vooruitgang een snelle aanpassing noodzakelijk is van de technische voorschriften van de bijlage bij deze richtlijn ; dat, om de tenuitvoerlegging van de daarvoor noodzakelijke maatregelen te vergemakkelijken, moet worden voorzien in een procedure waarbij tussen de Lid-Staten en de Commissie een nauwe samenwerking tot stand wordt gebracht in een Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijn "aërosols";

Overwegende dat het zou kunnen voorkomen dat op de markt gebrachte aërosols, hoewel zij aan de voorschriften van deze richtlijn en van de bijlage daarbij voldoen, gevaar opleveren voor de veiligheid ; dat dus moet worden voorzien in een procedure om aan dit gevaar het hoofd te bieden,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn heeft betrekking op aërosols als omschreven in artikel 2, met uitzondering van die met een totale capaciteit van de houder van minder dan 50 ml en van die met een totale capaciteit van de houder van meer dan die, welke wordt gedefinieerd onder de punten 3.1, 4.1.1, 4.2.1, 5.1 en 5.2 van de bijlage bij deze richtlijn.

Artikel 2

Onder aërosol in de zin van deze richtlijn wordt verstaan een eenheid bestaande uit een éénmaal te gebruiken houder van metaal, glas of kunststof die een samengeperst, vloeibaar gemaakt of onder druk opgelost gas bevat, al dan niet te zamen met een vloeistof, een pasta of een poeder, en die is voorzien van een uitlaatinrichting met behulp waarvan de inhoud naar buiten kan treden in de vorm van vaste of vloeibare, in een gas zwevende deeltjes, dan wel als schuim, vloeistof, pasta of poeder.

Artikel 3

Degene die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van aërosols brengt er het teken "3" (omgekeerde epsilon) op aan, waardoor hij aangeeft dat deze overeenstemmen met de voorschriften van deze richtlijn en de bijlage ervan.

Artikel 4

Het is de Lid-Staten niet toegestaan het in de handel brengen van een aërosol die beantwoordt aan de voorschriften van deze richtlijn en de bijlage daarbij om redenen in verband met de eisen gesteld bij deze richtlijn en de bijlage daarbij te weigeren, te verbieden of te beperken. (1)PB nr. C 83 van 11.10.1973, blz. 24. (2)PB nr. C 101 van 23.11.1973, blz. 28.

Artikel 5

De wijzigingen die nodig zijn voor het aanpassen aan de technische vooruitgang van de bijlage bij deze richtlijn worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 7.

Artikel 6

  • 1. 
    Er wordt een Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijn "aërosols" ingesteld, hierna te noemen "Comité", dat is samengesteld uit Vertegenwoordigers van de Lid-Staten en onder voorzitterschap staat van een Vertegenwoordiger van de Commissie.
  • 2. 
    Het Comité stelt zijn Reglement van Orde vast.

Artikel 7

  • 1. 
    In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, wordt deze bij het Comité ingeleid door de Voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de Vertegenwoordiger van een Lid-Staat.
  • 2. 
    De Vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn van twee maanden. Het spreekt zich uit met een meerderheid van eenenveertig stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De Voorzitter neemt niet deel aan de stemming.
  • 3. 
    a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.
  • b) 
    Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of bij gebreke van een advies, doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de vast te stellen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
  • c) 
    Indien de Raad na een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het voorstel, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 8

  • 1. 
    Onverminderd andere communautaire richtlijnen met name de richtlijnen inzake gevaarlijke stoffen en preparaten, moeten op iedere aërosol, of op een daaraan gehecht etiket ingeval het niet mogelijk is aanduidingen aan te brengen op de aërosol wegens de kleine afmetingen daarvan (totale capaciteit van ten hoogste 150 ml) duidelijk zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar de volgende aanduidingen zijn aangebracht: a) naam en adres of het gedeponeerde merk van degene die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen van de aërosol,
  • b) 
    het symbool van overeenstemming met de onderhavige richtlijn, namelijk het teken "3" (omgekeerde epsilon),
  • c) 
    gecodeerde gegevens aan de hand waarvan de vulpartij kan worden geïdentificeerd,
  • d) 
    de aanduidingen vermeld onder punt 2.2 van de bijlage,
  • e) 
    nettogewichtsinhoud en nettovolume.
  • 2. 
    De Lid-Staten kunnen als voorwaarde voor het op hun grondgebied in de handel brengen van aërosols eisen dat de desbetreffende etiketten in hun landstaal of -talen zijn gesteld.

Artikel 9

De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen om te voorkomen dat op aërosols merktekens of opschriften worden aangebracht die met het teken "3" (omgekeerde epsilon) kunnen worden verward.

Artikel 10

  • 1. 
    Indien een Lid-Staat op de grondslag van een uitvoerige motivering constateert dat een of meer aërosols, hoewel zij voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn, gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid, kan deze Staat het op de markt brengen van deze aërosols op zijn grondgebied voorlopig verbieden of aan bijzondere voorwaarden onderwerpen. Hij stelt hiervan onmiddellijk de overige Lid-Staten en de Commissie in kennis onder aanvoering van de motieven van zijn besluit.
  • 2. 
    Binnen een termijn van zes weken pleegt de Commissie overleg met de betrokken Lid-Staten ; zij brengt vervolgens onverwijld advies uit en treft de passende maatregelen.
  • 3. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat er in deze richtlijn technische aanpassingen moeten worden aangebracht, worden deze aanpassingen door de Commissie of door de Raad vastgesteld volgens de procedure van artikel 7 ; in dat geval kan de Lid-Staat die de vrijwaringsmaatregelen heeft getroffen, deze handhaven totdat genoemde aanpassingen van kracht worden.

Artikel 11

  • 1. 
    Binnen een termijn van achttien maanden volgende op de kennisgeving van deze richtlijn, treffen de Lid-Staten de nodige maatregelen voor het volgen van deze richtlijn. Zij stellen de Commissie onverwijld daarvan in kennis.
  • 2. 
    De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de Commissie in kennis wordt gesteld van de tekst van alle nationale bepalingen die zij op het door deze richtlijn bestreken gebied vaststellen.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 20 mei 1975.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • R. 
    RYAN

BIJLAGE

  • 1. 
    DEFINITIES

1.1. Druk

Onder "druk" wordt verstaan de inwendige druk uitgedrukt in bar (relatieve druk).

1.2. Beproevingsdruk

Onder "beproevingsdruk" wordt verstaan de druk waaraan de lege aërosolhouder kan worden onderworpen gedurende 25 seconden zonder dat er een lek ontstaat of, bij metalen of kunststofhouders, zichtbare en blijvende vervormingen ontstaan, met uitzondering van die genoemd in punt 6.1.1.2.

1.3. Barstdruk

Onder "barstdruk" wordt verstaan de kleinste druk die in de aërosolhouder een opening of scheur veroorzaakt.

1.4. Totale capaciteit van de houder

Onder "totale capaciteit" wordt verstaan het volume van een open houder die tot aan de rand van de opening is gevuld, uitgedrukt in millimeters.

1.5. Nettocapaciteit

Onder "nettocapaciteit" wordt verstaan het volume van de houder van de afgevulde aërosol, uitgedrukt in millimeters.

1.6. Volume van de vloeibare fase

Onder "volume van de vloeibare fase" wordt verstaan het volume dat in de afgevulde aërosolhouder wordt ingenomen door de nietgasvormige fasen.

1.7. Beproevingsvoorwaarden

Onder "beproevingsvoorwaarden" wordt verstaan de hydraulisch uitgeoefende beproevings- en barstdruk bij 20 ºC (± 5 ºC).

1.8. Ontvlambare bestanddelen Onder "ontvlambare bestanddelen" worden verstaan: a) gassen die bij normale druk met lucht ontvlambaar zijn,

  • b) 
    vloeibare stoffen en preparaten met een vlampunt van ten hoogste 100 ºC.

De methode voor de bepaling van het vlampunt is aangegeven in bijlage V van Richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn nr. 73/146/EEG (2).

  • 2. 
    ALGEMENE BEPALINGEN

2.1. Bouw en toebehoren 2.1.1. De afgevulde aërosol moet zodanig zijn dat hij onder normale omstandigheden van gebruik en opslag voldoet aan de voorschriften van deze bijlage. (1)PB nr. 196 van 16.8.1967, blz. 1. (2)PB nr. L 167 van 25.6.1973, blz. 1.

2.1.2. Het ventiel moet zodanig zijn, dat de aërosol onder normale omstandigheden van vervoer en opslag daarmede vrijwel hermetisch afgesloten kan worden ; het ventiel moet beschermd zijn tegen onopzettelijk opengaan en tegen beschadiging, bijvoorbeeld door middel van een schermkap.

2.1.3. De mechanische sterkte van de aërosol mag onder invloed van de daarin aanwezige stoffen niet kunnen worden verlaagd zelfs indien de aërosol lange tijd is opgeslagen.

2.2. Opschriften Onverminderd met name de richtlijnen betreffende gevaarlijke stoffen en preparaten, moet op elke aërosol of de verpakking daarvan duidelijk zichtbaar en leesbaar worden vermeld: a) "Houder onder druk. Beschermen tegen de zon en niet blootstellen aan een hogere temperatuur dan 50 ºC. Ook na gebruik niet doorboren of verbranden".;

  • b) 
    "Niet spuiten in de richting van een vlam of een gloeiend voorwerp", tenzij de aërosol daarvoor bedoeld is;
  • c) 
    "Brandbaar" of het symbool van een vlam, als de inhoud meer dan 45 gewichtspercenten ontvlambare stoffen of meer dan 250 gram van deze stoffen bevat.
  • 3. 
    BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR AËROSOLS MET METALEN HOUDER

3.1. Capaciteit De totale capaciteit van deze houders mag niet groter zijn dan 1 000 ml. 3.1.1. Beproevingsdruk voor de houders a) Voor houders bestemd om te worden afgevuld onder een druk van minder dan 6,7 bar bij 50 ºC, moet de beproevingsdruk ten minste 10 bar bedragen.

  • b) 
    Voor houders bestemd om te worden afgevuld onder een druk van ten minste 6,7 bar bij 50 ºC, moet de beproevingsdruk 50 % meer bedragen dan de inwendige druk bij 50 ºC.

3.1.2. Afvullen

Bij 50 ºC mag de druk van de aërosol niet hoger zijn dan 12 bar, ongeacht het type gas dat wordt gebruikt voor het afvullen.

3.1.3. Volume van de vloeibare fase

Bij 50 ºC mag het volume van de aanwezige vloeibare fase niet meer bedragen dan 87 % van de nettocapaciteit.

Bij houders met concave bodem die convex wordt vóór het barsten, mag bij 50 ºC het volume van de vloeibare fase niet meer dan 95 % bedragen van de nettocapaciteit.

  • 4. 
    BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR AËROSOLS MET GLAZEN HOUDER

4.1. Geplastificeerde of blijvend beschermde houders

Voor het afvullen van houders van dit type mag samengeperst, vloeibaar gemaakt of opgelost gas worden gebruikt. 4.1.1. Capaciteit

De totale capaciteit van deze houders mag niet groter zijn dan 220 ml.

4.1.2. Bekleding

De bekleding moet bestaan uit een beschermend omhulsel van kunststof of een ander geschikt materiaal om het wegvliegen van glassplinters bij breuk van de houder te voorkomen, en moet zodanig zijn dat er geen glassplinters wegvliegen wanneer de afgevulde aërosol, na op een temperatuur van 20 ºC te zijn gebracht, van een hoogte van 1,8 meter op een betonnen vloer valt.

4.1.3. Beproevingsdruk voor de houders a) Houders die worden gebruikt voor het afvullen met samengeperst of opgelost gas, moeten bestand zijn tegen een beproevingsdruk van ten minste 12 bar.

  • b) 
    Houders die worden gebruikt voor het afvullen met vloeibaar gemaakt gas, moeten bestand zijn tegen een beproevingsdruk van ten minste 10 bar.

4.1.4. Afvullen a) Met samengeperst gas afgevulde aërosols mogen bij 50 ºC niet aan een druk van meer dan 9 bar zijn blootgesteld.

  • b) 
    Met opgelost gas afgevulde aërosols mogen bij 50 ºC niet aan een druk van meer dan 8 bar zijn blootgesteld.
  • c) 
    Aërosols die met vloeibaar gemaakt gas of met mengsels van vloeibaar gemaakt gas zijn afgevuld, mogen bij 20 ºC niet zijn blootgesteld aan hogere drukken dan in onderstaande tabel worden vermeld: >PIC FILE= "T0006909">

De tabel geeft de uiterste waarden van de toelaatbare drukken bij 20 ºC aan naargelang van het percentage gas.

Voor andere percentages gas worden de uiterste waarden van de toelaatbare druk door extrapolatie berekend.

4.1.5. Volume van de vloeibare fase

Bij 50 ºC mag het volume van de vloeibare fase in de afgevulde aërosol niet meer bedragen dan 90 % van de netto-inhoud.

4.2. Houders van onbeschermd glas

Aërosolhouders van onbeschermd glas mogen uitsluitend niet vloeibaar gemaakt of opgelost gas worden afgevuld. 4.2.1. Capaciteit

De totale capaciteit van deze houders mag niet groter zijn dan 150 ml.

4.2.2. Beproevingsdruk voor de houders

De beproevingsdruk van de houder moet ten minste 12 bar bedragen.

4.2.3. Afvullen a) Met opgelost gas afgevulde aërosols mogen bij 50 ºC niet zijn blootgesteld aan een druk die hoger is dan 8 bar.

  • b) 
    Met vloeibaar gemaakt gas afgevulde aërosols mogen bij 20 ºC niet zijn blootgesteld aan een druk die hoger is dan die welke in onderstaande tabel wordt vermeld: >PIC FILE= "T0006910">

De tabel geeft de uiterste waarden van de toelaatbare druk bij 20 ºC aan naar gelang van het percentage vloeibaar gemaakt gas.

Voor andere percentages gas worden de uiterste waarden van de toelaatbare druk door extrapolatie berekend.

4.2.4. Volume van de vloeibare fase

Bij 50 ºC mag het volume van de vloeibare fase van de met vloeibaar gemaakt of opgelost gas afgevulde aërosol niet meer bedragen dan 90 % van de netto-inhoud.

  • 5. 
    BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR AËROSOLS MET KUNSTSTOFHOUDER

5.1. Aërosols met kunststofhouders die bij barsten splinters kunnen veroorzaken, worden gelijkgesteld met aërosols met houders van onbeschermd glas.

5.2. Aërosols met kunststofhouders die bij het barsten geen splinters kunnen veroorzaken, worden gelijkgesteld met aërosols met glazen houders met beschermend omhulsel.

  • 6. 
    PROEVEN

6.1. Voorwaarden voor de proeven, die degene die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen, moet garanderen 6.1.1. Hydraulische beproeving van lege houders 6.1.1.1. Houders van metaal, glas of kunststof van aërosols moeten bestand zijn tegen een hydraulische beproevingsdruk overeenkomstig de punten 3.1.1., 4.1.3 en 4.2.2.

6.1.1.2. Metalen houders met asymetrische vervormingen of aanzienlijke vervormingen of andere soortgelijke gebreken moeten worden afgekeurd. Een geringe symmetrische vervorming in de bodem of een vervorming van het profiel van de bovenwand, is toelaatbaar indien de houder aan de barstproef voldoet.

6.1.2. Barstproef voor lege metalen houders

Degene die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen moet zich ervan vergewissen dat de barstdruk voor de houders tenminste 20 % meer bedraagt dan de voorgeschreven beproevingsdruk.

6.1.3. Valproef voor houders van beschermd glas

De fabrikant moet zich ervan vergewissen dat de houders aan de sub 4.1.2 bedoelde beproevingsvoorwaarden voldoen.

6.1.4. Afzonderlijke keuring van afgevulde aërosols 6.1.4.1. a) Elke aërosol onder druk moet in een waterbad worden gedompeld. De temperatuur van het water en de duur van de onderdompeling van de aërosol in het bad moeten zodanig zijn dat - de inhoud ervan een gelijkmatige temperatuur van 50 ºC kan bereiken, of

  • de druk in de aërosol even hoog kan worden als die welke de inhoud van de aërosol bij een gelijkmatige temperatuur van 50 ºC zou uitoefenen.
  • b) 
    Iedere aërosol die een blijvende zichtbare vervorming of lek vertoont, moet worden afgekeurd.

6.1.4.2. Evenwel mag degene die verantwoordelijk is voor het in de handel brengen iedere andere beproevingsmethode toepassen waarmede een gelijkwaardig resultaat als met het waterbad wordt verkregen, zulks onder zijn verantwoordelijkheid en met instemming van het in artikel 6 van de richtlijn bedoelde Comité.

6.2. Voorbeelden van controleproeven die door de Lid-Staten mogen worden verricht 6.2.1. Beproeving van lege houders

De beproevingsdruk wordt gedurende 25 seconden uitgeoefend op vijf houders die willekeurig worden genomen uit een homogene partij van 2 500 lege houders, dat wil zeggen vervaardigd uit dezelfde materialen en volgens hetzelfde procédé van massafabricage, of uit een partij die in één uur is geproduceerd.

Indien één van deze houders niet aan deze proef voldoet, worden uit dezelfde partij willekeurig nog tien andere houders genomen die aan dezelfde proef worden onderworpen.

Indien één van de houders niet aan de proef voldoet is de gehele partij ongeschikt voor gebruik.

6.2.2. Beproeving van afgevulde aërosols

De controle op waterdichtheid geschiedt door een significant aantal afgevulde aërosols onder te dompelen in een waterbad. De temperatuur van het water en de duur van de onderdompeling van de aërosols moeten zodanig zijn dat de inhoud een gelijkmatige temperatuur van 50 ºC kan bereiken gedurende de tijd die nodig is om vast te stellen dat er geen lek of breuk ontstaat.

Elke partij aërosols die niet aan deze proeven voldoet, moet worden beschouwd als ongeschikt voor gebruik.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.