Richtlijn 2019/879 - Wijziging van Richtlijn 2014/59/EU met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en Richtlijn 98/26/EG - Hoofdinhoud
7.6.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 150/296 |
RICHTLIJN (EU) 2019/879 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 20 mei 2019
tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en Richtlijn 98/26/EG
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van de Europese Centrale Bank (1),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Op 9 november 2015 heeft de Raad voor financiële stabiliteit (Financial Stability Board) de "Total Loss-Absorbing Capacity (TLAC) Term Sheet" ("de TLAC-norm") gepubliceerd, die in november 2015 door de G20 werd bekrachtigd. Doel van de TLAC-norm is ervoor te zorgen dat mondiaal systeemrelevante banken, die in het regelgevingskader van de Unie als mondiaal systeemrelevante instellingen ("MSI's") worden gedefinieerd, over de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit beschikken die nodig is om er voor te zorgen dat, bij en onmiddellijk volgend op afwikkeling, die instellingen kritieke functies kunnen voortzetten zonder dat het geld van de belastingbetaler (overheidsmiddelen) of de financiële stabiliteit in gevaar komt. In haar mededeling van 24 november 2015, getiteld "Naar de voltooiing van de bankenunie", heeft de Commissie toegezegd om tegen eind 2016 met een wetgevingsvoorstel te komen waarmee de TLAC-norm binnen de internationaal overeengekomen termijn van 2019 in Unierecht kan worden omgezet. |
(2) |
Voor de invoering van de TLAC-norm in Unierecht moet rekening worden gehouden met het bestaande instellingspecifieke minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (minimum requirement for own funds and eligible liabilities - "MREL"), dat van toepassing is op alle in de Unie gevestigde kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (instellingen) alsmede op iedere andere in Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) bedoelde entiteit (entiteiten). Aangezien de TLAC-norm en het MREL hetzelfde doel nastreven, namelijk ervoor zorgen dat in de Unie gevestigde instellingen en entiteiten voldoende verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit hebben, moeten de twee vereisten complementaire elementen van een gemeenschappelijk kader zijn. Operationeel moet het geharmoniseerde minimumniveau van de TLAC-norm voor MSI's ("minimale TLAC-vereiste") in de wetgeving van de Unie worden ingevoerd via wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 (5), terwijl de instellingspecifieke verhoging voor MSI's en het instellingspecifieke vereiste voor niet-MSI's, dat het MREL wordt genoemd, moeten worden aangepakt door gerichte wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (6). De bepalingen van Richtlijn 2014/59/EU, als gewijzigd bij deze richtlijn, betreffende de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van instellingen en entiteiten moeten op een wijze die overeenstemt met die in Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) nr. 806/2014 en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (7) worden toegepast. |
(3) |
Het ontbreken van geharmoniseerde regels van de Unie met betrekking tot de invoering van de TLAC-norm in de Unie leidt tot extra kosten en rechtsonzekerheid en bemoeilijkt de toepassing van het instrument van bail-in voor grensoverschrijdende instellingen en entiteiten. Het ontbreken van geharmoniseerde regels van de Unie leidt ook tot vervalsing van de mededinging op de interne markt aangezien de kosten voor instellingen en entiteiten om aan de huidige vereisten en de TLAC-norm te voldoen aanzienlijk kunnen verschillen binnen de Unie. Daarom is het noodzakelijk om deze belemmeringen voor de werking van de interne markt weg te nemen en vervalsing van de mededinging als gevolg van het ontbreken van geharmoniseerde regels van de Unie met betrekking tot de invoering van de TLAC-norm te vermijden. Bijgevolg is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de passende rechtsgrond voor deze richtlijn. |
(4) |
Overeenkomstig de TLAC-norm moet Richtlijn 2014/59/EU zowel de afwikkelingsstrategie "Single Point of Entry" ("SPE" – één enkel toegangspunt) als de afwikkelingsstrategie "Multiple Points of Entry" ("MPE" – meerdere toegangspunten) blijven erkennen. Bij de SPE-afwikkelingsstrategie wordt slechts één entiteit van de groep, meestal de moederonderneming, afgewikkeld terwijl andere entiteiten van de groep, meestal operationele dochterondernemingen, niet in afwikkeling worden geplaatst maar hun verliezen en herkapitalisatiebehoeften overdragen naar de af te wikkelen entiteit. Bij de MPE-afwikkelingsstrategie zou meer dan één entiteit van de groep kunnen worden afgewikkeld. Een duidelijke identificatie van de af te wikkelen entiteiten, dat wil zeggen de entiteiten waarop afwikkelingsmaatregelen kunnen worden toegepast, tezamen met dochterondernemingen die tot die entiteiten behoren ("af te wikkelen groepen"), is van belang voor een doelmatige toepassing van de gewenste afwikkelingsstrategie. Die identificatie is ook relevant voor het bepalen van de mate waarin instellingen en entiteiten de regels inzake verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit moeten toepassen. Het is daarom noodzakelijk om de begrippen "af te wikkelen entiteit" en "af te wikkelen groep" te introduceren en Richtlijn 2014/59/EU te wijzigen met betrekking tot de planning van de afwikkeling van een groep, om afwikkelingsautoriteiten uitdrukkelijk te verplichten de af te wikkelen entiteiten en af te wikkelen groepen binnen een groep te identificeren en terdege rekening te houden met de gevolgen van een voorgenomen actie binnen de groep met het oog op een doeltreffende afwikkeling van de groep. |
(5) |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat instellingen en entiteiten voldoende verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit hebben opdat de absorptie van verliezen en de herkapitalisatie soepel en snel verlopen met minimale gevolgen voor de belastingbetaler en de financiële stabiliteit. Dat moet worden bereikt door instellingen te verplichten een instellingspecifiek MREL na te leven, als bepaald in Richtlijn 2014/59/EU. |
(6) |
Om de noemers die de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van instellingen en entiteiten meten, in overeenstemming te brengen met die welke in de TLAC-norm zijn vastgesteld, moet het MREL worden uitgedrukt als een percentage van de totale risicoblootstelling en van de totale blootstellingsmaatstaf van de betrokken instelling of entiteit, en instellingen of entiteiten moeten tegelijkertijd voldoen aan de niveaus die uit de twee berekeningen voortkomen. |
(7) |
Om langetermijnplanning voor de uitgifte van instrumenten te bevorderen en zekerheid te bieden met betrekking tot de nodige buffers, moeten de markten tijdig duidelijkheid krijgen over de criteria waaraan instrumenten moeten voldoen om als TLAC- of MREL-in aanmerking komende passiva te worden erkend. |
(8) |
Met het oog op een gelijk speelveld voor instellingen en entiteiten die in de Unie zijn gevestigd, ook op mondiaal niveau, moeten de criteria waaraan bail-inbare passiva moeten voldoen om in aanmerking te komen voor het MREL, nauw worden afgestemd op die welke in Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vastgesteld voor het minimale TLAC-vereiste, maar met toepassing van de aanvullende aanpassingen en vereisten die in deze richtlijn worden geïntroduceerd. Met name moeten bepaalde schuldinstrumenten met een verankerd derivaatelement, zoals bepaalde gestructureerde obligaties ("structured notes"), onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor het MREL voor zover ze een op een vooraf bekende vervaldag terug te betalen vaste of stijgende hoofdsom hebben terwijl slechts een extra rendement aan dat derivaatelement gekoppeld is en afhankelijk is van de prestaties van een referentieactief. Gelet op die voorwaarden zouden die schuldinstrumenten bij afwikkeling zeer verliesabsorberend en gemakkelijk bail-inbaar moeten zijn. Het feit dat het eigen vermogen waarover instellingen of entiteiten beschikken, de eigenvermogensvereisten overstijgt, mag op zich niet van invloed zijn op beslissingen betreffende de bepaling van het MREL. Bovendien moeten instellingen en entiteiten aan elk deel van hun MREL kunnen voldoen met eigen vermogen. |
(9) |
De passiva die worden gebruikt om aan het MREL te voldoen, omvatten in beginsel alle passiva die voortvloeien uit vorderingen van gewone concurrente schuldeisers (niet-achtergestelde passiva), tenzij ze niet voldoen aan in deze richtlijn bepaalde specifieke criteria om in aanmerking te komen. Om de afwikkelbaarheid van instellingen en entiteiten te verbeteren door een doeltreffend gebruik van het instrument van bail-in, moeten afwikkelingsautoriteiten kunnen eisen dat met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva aan het MREL wordt voldaan, vooral als er duidelijke aanwijzingen zijn dat door een bail-in getroffen schuldeisers bij afwikkeling waarschijnlijk verliezen zullen lijden die groter zouden zijn dan de verliezen die ze in een normale insolventieprocedure zouden lijden. De afwikkelingsautoriteiten moeten beoordelen of het nodig is om instellingen en entiteiten ertoe te verplichten dat zij met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva aan het MREL voldoen indien de hoeveelheid passiva die van de toepassing van het instrument van bail-in zijn uitgesloten, een zekere drempel bereikt binnen een categorie passiva die voor het MREL in aanmerking komende passiva omvat. Instellingen en entiteiten moeten met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva aan het MREL voldoen, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat schuldeisers bij afwikkeling grotere verliezen zouden lijden dan die welke zij in een normale insolventieprocedure zouden lijden. |
(10) |
Een door afwikkelingsautoriteiten gevraagde achterstelling van schuldinstrumenten voor het MREL mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om deels met niet-achtergestelde schuldinstrumenten aan het minimale TLAC-vereiste te voldoen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals toegestaan door de TLAC-norm. Ten aanzien van af te wikkelen entiteiten van MSI's, af te wikkelen entiteiten van af te wikkelen groepen met activa boven 100 miljard EUR (top-tier banken), en voor af te wikkelen entiteiten van bepaalde kleinere af te wikkelen groepen die in geval van falen waarschijnlijk een systeemrisico opleveren, gelet op het overwicht van deposito's en het ontbreken van schuldinstrumenten in het financieringsmodel, de beperkte toegang tot de kapitaalmarkten voor in aanmerking komende passiva en de mate waarin gesteund wordt op tier 1-kernkapitaal voor het voldoen aan het MREL, moeten de afwikkelingsautoriteiten kunnen eisen dat aan een deel van het MREL dat gelijk is aan het niveau van verliesabsorptie en herkapitalisatie bedoeld in artikel 27, lid 7, van Verordening (EU) nr. 806/2014 als gewijzigd bij deze verordening wordt voldaan met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva, waaronder eigen vermogen dat is gebruikt om te voldoen aan het in Richtlijn 2013/36/EU bepaalde gecombineerde buffervereiste. |
(11) |
Op verzoek van een af te wikkelen entiteit moeten afwikkelingsautoriteiten het vereiste deel van het MREL dat met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva moet worden voldaan, kunnen verminderen tot een niveau dat overeenkomt met het gedeelte van de vermindering dat toegestaan is op grond van artikel 72 ter, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 in verband met het in die verordening bepaalde TLAC-minimumvereiste. Afwikkelingsautoriteiten moeten overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel kunnen eisen dat met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva aan het MREL wordt voldaan, voor zover het algemeen niveau van de nodige achtergestelde passiva in de vorm van eigen vermogen en in aanmerking komende passivabestanddelen die voortvloeien uit de verplichting van instellingen en entiteiten om te voldoen aan het TLAC-minimumvereiste, het MREL en, indien van toepassing, het gecombineerde buffervereiste overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, het niveau van verliesabsorptie en herkapitalisatie bedoeld in artikel 37, lid 10, en artikel 44, lid 5, van Richtlijn 2014/59/EU, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, of, indien dat hoger is, de formule die in deze verordening wordt vastgelegd op basis van de prudentiële vereisten van pijler 1 en pijler 2 en het gecombineerde buffervereiste niet overschrijdt. |
(12) |
Voor specifieke top-tier banken moeten de afwikkelingsautoriteiten, onder door de afwikkelingsautoriteit te bepalen voorwaarden, het niveau van het minimumvereiste voor achterstelling beperken tot een bepaalde drempel, mede rekening houdend met het mogelijke risico dat het bedrijfsmodel van die instellingen daardoor onevenredig wordt beïnvloed. Die beperking mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid om een achterstellingsvereiste boven deze grens vast te leggen door middel van het vereiste van achterstelling uit hoofde van pijler 2, mede onder de op pijler 2 toepasselijke voorwaarden, op basis van alternatieve criteria, namelijk belemmeringen voor de afwikkelbaarheid, of de haalbaarheid en geloofwaardigheid van de afwikkelingsstrategie, of het risicoprofiel van de instelling. |
(13) |
Het MREL moet instellingen en entiteiten in staat stellen om de verwachte verliezen bij afwikkeling of op het moment van niet-levensvatbaarheid, naargelang het geval, op te vangen, en om na de uitvoering van de in het afwikkelingsplan opgenomen maatregelen of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep te herkapitaliseren. De afwikkelingsautoriteiten moeten, op basis van de door hen gekozen afwikkelingsstrategie, het opgelegde niveau van het MREL naar behoren rechtvaardigen en moet dat niveau zonder onnodige vertraging evalueren om rekening te houden met eventuele wijzigingen in het niveau van het in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde vereiste. Als zodanig moet het opgelegde niveau van het MREL gelijk zijn aan de som van het bedrag van de bij afwikkeling verwachte verliezen die overeenkomen met de eigenvermogensvereisten van de instelling of entiteit en het herkapitalisatiebedrag dat de instelling of entiteit in staat stelt na afwikkeling of na de uitoefening van de afschrijvings- of omzettingsbevoegdheden aan haar eigenvermogensvereisten te voldoen als voorwaarde om haar activiteiten onder de gekozen afwikkelingsstrategie te mogen uitoefenen. De afwikkelingsautoriteit moet de herkapitalisatiebedragen naar boven of naar beneden bijstellen voor eventuele wijzigingen die voortvloeien uit de in het afwikkelingsplan vastgestelde maatregelen. |
(14) |
De afwikkelingsautoriteit moet in staat zijn het herkapitalisatiebedrag te verhogen opdat de markt voldoende vertrouwen heeft in de instelling of entiteit nadat de in het afwikkelingsplan vastgestelde maatregelen zijn uitgevoerd. Het vereiste niveau van de marktvertrouwenbuffer moet de instelling of entiteit in staat stellen gedurende een passende termijn aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen, zodat de instelling of entiteit onder meer haar kosten in verband met de herstructurering van haar activiteiten na afwikkeling kan dekken en voldoende marktvertrouwen kan behouden. De marktvertrouwenbuffer moet worden vastgesteld onder verwijzing naar een deel van het gecombineerde buffervereiste uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU. De afwikkelingsautoriteiten moeten het niveau van de marktvertrouwenbuffer naar beneden bijstellen indien een lager niveau volstaat om voldoende marktvertrouwen te waarborgen, of moet dat niveau naar boven bijstellen indien een hoger niveau noodzakelijk is om te verzekeren dat de entiteit, na de in het afwikkelingsplan vastgestelde maatregelen gedurende een passende periode aan de vergunningsvoorwaarden blijft voldoen, en om voldoende marktvertrouwen te behouden. |
(15) |
Overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1075 van de Commissie (8) moeten de afwikkelingsautoriteiten de beleggersbasis van de MREL-instrumenten van een individuele instelling of entiteit onderzoeken. Indien een aanzienlijk deel van de MREL-instrumenten van een instelling wordt aangehouden door niet-professionele beleggers die mogelijkerwijs niet naar behoren werden gewezen op de relevante risico's, zou dit op zich een belemmering voor de afwikkelbaarheid vormen. Daarnaast kunnen, indien een groot deel van de MREL-instrumenten van een instelling of entiteit door andere instellingen of entiteiten wordt aangehouden, de systemische gevolgen van een afschrijving of omzetting een belemmering voor de afwikkelbaarheid vormen. Indien een afwikkelingsautoriteit een belemmering voor de afwikkelbaarheid, die gevolg is van de omvang en de aard van een bepaalde beleggersbasis vaststelt, moet zij een instelling of entiteit kunnen aanbevelen die belemmering aan te pakken. |
(16) |
Om ervoor te zorgen dat niet-professionele beleggers niet buitensporig investeren in bepaalde schuldinstrumenten die in aanmerking komen voor het MREL, moeten de lidstaten erop toezien dat het minimumdenominatiebedrag van zulke instrumenten relatief hoog is of dat de investering in zulke instrumenten geen buitensporig aandeel in de portefeuille van de belegger vertegenwoordigt. Dit vereiste mag slechts van toepassing zijn op instrumenten die zijn uitgegeven na de datum van omzetting van deze richtlijn. Dit vereiste wordt onvoldoende gedekt door Richtlijn 2014/65/EU en moet derhalve kunnen worden afgedwongen op grond van Richtlijn 2014/59/EU, zonder afbreuk te doen aan de voorschriften voor beleggersbescherming waarin Richtlijn 2014/65/EU voorziet. Indien afwikkelingsautoriteiten bij de uitoefening van hun taken bewijzen van mogelijke inbreuken op Richtlijn 2014/65/EU vinden, moeten zij vertrouwelijke informatie met autoriteiten voor marktgedrag kunnen uitwisselen met het oog op de handhaving van die richtlijn. Daarnaast moeten de lidstaten ook de handel in en de verkoop van bepaalde andere instrumenten ten aanzien van bepaalde beleggers verder kunnen beperken. |
(17) |
Om hun afwikkelbaarheid te verbeteren, moeten afwikkelingsautoriteiten MSI's een instellingspecifiek MREL kunnen opleggen naast het in Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde minimale TLAC-vereiste. Dat instellingspecifieke MREL moet worden opgelegd als het minimale TLAC-vereiste niet volstaat om verliezen te absorberen en een MSI te herkapitaliseren onder de gekozen afwikkelingsstrategie. |
(18) |
Bij het bepalen van het niveau van het MREL moeten afwikkelingsautoriteiten rekening houden met de systeemrelevantie van een instelling of entiteit en de mogelijke nadelige gevolgen van haar falen voor de financiële stabiliteit. Afwikkelingsautoriteiten moeten rekening houden met de noodzaak van een gelijk speelveld voor de MSI's en andere vergelijkbare instellingen of entiteiten met systeemrelevantie binnen de Unie. Bijgevolg mag het MREL van instellingen of entiteiten die niet als MSI's zijn aangemerkt maar waarvan de systeemrelevantie binnen de Unie vergelijkbaar is met die van MSI's niet onevenredig afwijken van het niveau en de samenstelling van het voor MSI's algemeen vastgestelde MREL. |
(19) |
Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 575/2013 mogen instellingen of entiteiten die als af te wikkelen entiteiten zijn aangemerkt, alleen op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep aan het MREL worden onderworpen. Dit betekent dat af te wikkelen entiteiten, om aan het MREL te voldoen, moeten worden verplicht om in aanmerking komende instrumenten en bestanddelen uit te geven aan externe schuldeisers die bij de bail-in betrokken zouden worden mocht de af te wikkelen entiteit in afwikkeling gaan. |
(20) |
Instellingen of entiteiten die geen af te wikkelen entiteiten zijn, moeten op individueel niveau aan het MREL voldoen. Aan de verliesabsorptie- en herkapitalisatiebehoeften van die instellingen of entiteiten moet over het algemeen door hun respectieve af te wikkelen entiteiten worden voldaan via de directe of indirecte verwerving door die af te wikkelen entiteiten van eigenvermogensinstrumenten en in aanmerking komende passiva-instrumenten die door die instellingen of entiteiten zijn uitgegeven, en door hun afschrijving of omzetting in eigendomsinstrumenten op het ogenblik dat die instellingen of entiteiten niet langer levensvatbaar zijn. Als zodanig moet het MREL dat van toepassing is op instellingen of entiteiten die geen af te wikkelen entiteiten zijn, worden toegepast samen en in overeenstemming met de vereisten die op af te wikkelen entiteiten van toepassing zijn. Dat moet afwikkelingsautoriteiten in staat stellen een af te wikkelen groep af te wikkelen zonder bepaalde van haar dochterondernemingen in afwikkeling te plaatsen, waardoor potentieel marktverstorende effecten worden vermeden. De toepassing van het MREL op instellingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn, moet in overeenstemming zijn met de gekozen afwikkelingsstrategie; ze mag met name de eigendomsrelatie tussen instellingen en hun af te wikkelen groep na herkapitalisatie van die instellingen niet wijzigen. |
(21) |
Indien zowel de af te wikkelen entiteit als de moederonderneming en haar dochterondernemingen in dezelfde lidstaat zijn gevestigd en deel uitmaken van dezelfde af te wikkelen groep, moet de afwikkelingsautoriteit kunnen afzien van de toepassing van het MREL dat geldt voor die dochterondernemingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn, of hen in staat stellen aan het MREL te voldoen via door zekerheden gedekte garanties tussen de moederonderneming en haar dochterondernemingen, die kunnen worden geactiveerd wanneer is voldaan aan de tijdsvoorwaarden die overeenkomen met die welke de afschrijving of omzetting van in aanmerking komende passiva mogelijk maken. De zekerheid ter dekking van de garantie moet zeer liquide zijn en een minimaal markt- en kredietrisico hebben. |
(22) |
In Verordening (EU) nr. 575/2013 is bepaald dat de bevoegde autoriteiten kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan ("coöperatieve netwerken") ontheffing kunnen verlenen van bepaalde solvabiliteits- en liquiditeitsvereisten, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van dergelijke coöperatieve netwerken moeten afwikkelingsautoriteiten ook ontheffing van het MREL die van toepassing is op dergelijke kredietinstellingen en het centrale orgaan onder soortgelijke voorwaarden als die van Verordening (EU) nr. 575/2013, kunnen verlenen indien kredietinstellingen en het centrale orgaan in dezelfde lidstaat gevestigd zijn. Afwikkelingsautoriteiten moeten kredietinstellingen en het centrale orgaan tevens, als een geheel kunnen behandelen bij de beoordeling van de afwikkelingsvoorwaarden, afhankelijk van de kenmerken van het solidariteitsmechanisme. Afwikkelingsautoriteiten moeten de naleving van het externe MREL door de af te wikkelen groep als geheel op verschillende manieren kunnen waarborgen, afhankelijk van de kenmerken van het solidariteitsmechanisme van elke groep, door in aanmerking komende passiva mee te tellen van entiteiten die, overeenkomstig het afwikkelingsplan, er door de afwikkelingsautoriteiten toe worden verplicht instrumenten die in aanmerking komen voor het MREL, buiten de af te wikkelen groep uit te geven. |
(23) |
Om te zorgen voor passende niveaus van het MREL voor afwikkelingsdoeleinden moeten de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het vaststellen van het niveau van het MREL de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit, de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau (zijnde de afwikkelingsautoriteit van de uiteindelijke moederonderneming) en de afwikkelingsautoriteiten van andere entiteiten van de af te wikkelen groep zijn. Geschillen tussen autoriteiten moeten onder de bevoegdheid van de Europese Bankautoriteit (EBA) vallen op grond van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (9), met inachtneming van de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden en beperkingen. |
(24) |
De bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten moeten inbreuken op het minimale TLAC-vereiste en op het MREL op passende wijze aanpakken en verhelpen. Aangezien de niet-naleving van die vereisten een belemmering kan vormen voor de afwikkelbaarheid van de instelling of groep, moeten de bestaande procedures om belemmeringen voor de afwikkelbaarheid weg te nemen worden ingekort om elke niet-naleving van de vereisten doelmatig aan te pakken. Afwikkelingsautoriteiten moeten instellingen of entiteiten ook kunnen verplichten om de looptijdprofielen van in aanmerking komende instrumenten en bestanddelen te wijzigen en om plannen op te stellen en uit te voeren om het niveau van die vereisten te herstellen. Afwikkelingsautoriteiten moeten tevens bepaalde uitkeringen kunnen verbieden, indien zij van oordeel zijn dat een instelling of entiteit niet voldoet aan het gecombineerde buffervereiste van Richtlijn 2013/36/EU ingeval deze naast het MREL in aanmerking worden genomen. |
(25) |
Om de transparante toepassing van het MREL te garanderen, moeten instellingen en entiteiten hun MREL, de niveaus van in aanmerking komende en bail-inbare passiva alsmede de samenstelling van die passiva, met inbegrip van hun looptijdprofiel en rang in een normale insolventieprocedure, aan hun bevoegde autoriteiten en afwikkelingsautoriteiten rapporteren en regelmatig openbaar maken. Voor instellingen of entiteiten die onderworpen zijn aan het TLAC-minimumvereiste, moet de frequentie van rapportage aan de toezichthouder en openbaarmaking van het instellingspecifieke MREL zoals bepaald in deze richtlijn, consistent zijn met die van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor het TLAC-minimumvereiste. Hoewel volledige of gedeeltelijke vrijstellingen van rapportage- en openbaarmakingsverplichtingen in bepaalde, in deze richtlijn gespecificeerde gevallen moeten worden toegestaan voor nader bepaalde instellingen of entiteiten, mogen deze vrijstellingen de afwikkelingsautoriteiten niet beperken in hun bevoegdheid om informatie op te vragen met het oog op het uitoefenen van hun taken op grond van Richtlijn 2014/59/EU zoals gewijzigd bij deze richtlijn. |
(26) |
Het vereiste om contractuele erkenning van de gevolgen van het instrument van bail-in op te nemen in overeenkomsten of instrumenten die passiva creëren die onder het recht van derde landen vallen, moet ertoe leiden dat de procedure voor de toepassing van bail-in op die passiva in geval van afwikkeling wordt vergemakkelijkt en verbeterd. Contractuele regelingen kunnen, indien ze op de juiste wijze worden opgesteld en op grote schaal worden overgenomen, een werkbare oplossing bieden in gevallen van grensoverschrijdende afwikkeling totdat een wettelijke aanpak op grond van het Unierecht wordt ontwikkeld of prikkels worden ontwikkeld om het recht van een lidstaat voor overeenkomsten te kiezen en totdat in alle rechtsgebieden van derde landen kaders voor wettelijke erkenning worden vastgesteld om effectieve grensoverschrijdende afwikkeling mogelijk te maken. Zelfs als er kaders voor wettelijke erkenning zijn, dienen contractuele erkenningsregelingen ertoe bij te dragen schuldeisers onder contractuele regelingen die niet onder het recht van een lidstaat vallen meer bewust te maken van mogelijke afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van instellingen of entiteiten die onder het Unierecht vallen. Er kunnen echter gevallen zijn waarin het voor instellingen of entiteiten onuitvoerbaar is om die contractuele bepalingen op te nemen in overeenkomsten of instrumenten die bepaalde passiva creëren, met name passiva die niet uitgesloten zijn van het instrument van bail-in op grond van Richtlijn 2014/59/EU, gedekte deposito's of eigenvermogensinstrumenten. Het kan onder bepaalde omstandigheden bijvoorbeeld onuitvoerbaar worden geacht contractuele erkenningsbepalingen op te nemen in overeenkomsten die passiva creëren indien het naar het recht van het derde land voor een instelling of entiteit illegaal is om contractuele erkenningsbepalingen op te nemen in overeenkomsten of instrumenten die passiva creëren waarop het recht van dat derde land van toepassing is, indien een instelling of entiteit op individueel niveau niet bevoegd is de contractuele voorwaarden te wijzigen die zijn opgelegd door internationale protocollen of zijn gebaseerd op internationaal overeengekomen normen, of indien de passiva die onderworpen zouden zijn aan het contractuele erkenningsvereiste, afhankelijk is van een contractbreuk of voortvloeit uit garanties, tegengaranties of andere bij handelsfinanciering gebruikte instrumenten. Indien de tegenpartij echter weigert gebonden te zijn door een contractuele bepaling tot erkenning van bail-in mag dit niet als zodanig als een reden van onuitvoerbaarheid worden beschouwd. De EBA moet ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen die door de Commissie overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 moeten worden vastgesteld om de gevallen van onuitvoerbaarheid meer nauwkeurig in kaart te brengen. Bij de toepassing van die technische reguleringsnormen en rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken markt, dient de afwikkelingsautoriteit, ingeval zij zulks noodzakelijk acht, aan te geven voor welke categorieën passiva er redenen van onuitvoerbaarheid zouden kunnen zijn. In dat verband moet het aan een instelling of een entiteit zijn om te bepalen of het opnemen van een bepaling tot erkenning van bail-in in een overeenkomst of categorie overeenkomsten onuitvoerbaar is. Instellingen en entiteiten moeten de afwikkelingsautoriteiten regelmatig de meest recente ontwikkelingen melden, om hen op de hoogte te houden van vorderingen bij de uitvoering van de contractuele erkenningsbepalingen. In dit verband moeten de instellingen en entiteiten aangeven voor welke overeenkomsten of categorie overeenkomsten de opname van een bepaling tot erkenning van bail-in onuitvoerbaar is, en die beoordeling motiveren. Afwikkelingsautoriteiten moeten binnen een redelijke termijn een beoordeling verrichten van de vaststelling door een instelling of een entiteit dat het onuitvoerbaar is contractuele erkenningsbepalingen in overeenkomsten die passiva creëren op te nemen, en maatregelen nemen voor het aanpakken van alle onjuiste beoordelingen en belemmeringen voor afwikkelbaarheid als gevolg van het feit dat contractuele erkenningsbepalingen niet zijn opgenomen. Instellingen en entiteiten moeten bereid zijn om op verzoek van de afwikkelingsautoriteit hun vaststelling te verantwoorden. Daarnaast mogen verplichtingen ten aanzien waarvan de betreffende contractuele bepalingen niet zijn opgenomen, niet in aanmerking komen voor het MREL, om te voorkomen dat de afwikkelbaarheid van instellingen en entiteiten wordt aangetast. |
(27) |
Het is nuttig en noodzakelijk om de bevoegdheid van afwikkelingsautoriteiten om gedurende een beperkte periode bepaalde contractuele verplichtingen van instellingen en entiteiten op te schorten, aan te passen. Met name moet het mogelijk zijn voor een afwikkelingsautoriteit die bevoegdheid uit te oefenen voordat een instelling of een entiteit in afwikkeling wordt geplaatst, vanaf het moment waarop wordt vastgesteld dat de instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen indien er niet onmiddellijk een maatregel van de particuliere sector voorhanden is die, naar het oordeel van de afwikkelingsautoriteit, het falen van de instelling of entiteit binnen een redelijke termijn zou voorkomen, en indien de toepassing van die bevoegdheid noodzakelijk wordt geacht een verdere verslechtering van de financiële toestand van de instelling of entiteit te voorkomen. In dit verband moeten de afwikkelingsautoriteiten die bevoegdheid kunnen uitoefenen indien zij geen genoegen nemen met een voorgestelde maatregel van de particuliere sector die onmiddellijk voorhanden is. De bevoegdheid om bepaalde contractuele verplichtingen op te schorten, zou afwikkelingsautoriteiten ook in staat kunnen stellen om te bepalen of een afwikkelingsmaatregel in het algemeen belang is, het meest geschikte afwikkelingsinstrument te kiezen of te zorgen voor de doeltreffende toepassing van een of meer afwikkelingsinstrumenten. De duur van de opschorting moet worden beperkt tot maximaal twee werkdagen. De opschorting zou tot dat maximum kunnen blijven gelden nadat het besluit tot afwikkeling is genomen. |
(28) |
Om ervoor te zorgen dat de bevoegdheid tot het opschorten van bepaalde contractuele verplichtingen op een evenredige manier wordt gebruikt, moeten de afwikkelingsautoriteiten de mogelijkheid hebben om rekening te houden met de omstandigheden van elk geval en om de reikwijdte van de opschorting te bepalen. Voorts moeten zij bepaalde betalingen - met name, maar niet uitsluitend, administratieve uitgaven van de betrokken instelling of entiteit - per geval kunnen toestaan. Het moet tevens mogelijk zijn om de bevoegdheid tot opschorting ten aanzien van in aanmerking komende deposito's toe te passen. De afwikkelingsautoriteiten moeten echter zorgvuldig nagaan of de toepassing van die bevoegdheid voor bepaalde in aanmerking komende deposito's, met name gedekte deposito's die worden aangehouden door natuurlijke personen en micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, wenselijk is, en moeten het risico beoordelen of de toepassing van een opschorting op dergelijke deposito's de werking van de financiële markten ernstig zou verstoren. Indien de bevoegdheid om bepaalde contractuele verplichtingen op te schorten, wordt uitgeoefend ten aanzien van gedekte deposito's, mogen die deposito's niet worden beschouwd als onbeschikbaar voor de toepassing van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad (10). Teneinde ervoor te zorgen dat deposanten gedurende de periode van opschorting niet in financiële moeilijkheden raken, moeten de lidstaten kunnen bepalen dat zij per dag een bepaald bedrag mogen opnemen. |
(29) |
Tijdens de periode van de opschorting moeten de afwikkelingsautoriteiten ook rekening houden, onder meer op basis van het afwikkelingsplan voor de instelling of entiteit, met de mogelijkheid dat de instelling of entiteit uiteindelijk niet in afwikkeling wordt geplaatst, maar in plaats daarvan conform het nationale recht wordt geliquideerd. In dergelijke gevallen moeten de afwikkelingsautoriteiten de regelingen treffen die zij dienstig achten om tot toereikende coördinatie met de betrokken nationale autoriteiten te komen en ervoor te zorgen dat de opschorting geen afbreuk doet aan de effectiviteit van het liquidatieproces. |
(30) |
De bevoegdheid om betalings- of leveringsverplichtingen op te schorten mag niet gelden voor verplichtingen jegens systemen of exploitanten van systemen die zijn aangewezen krachtens Richtlijn 98/26/EG, jegens centrale banken, jegens erkende centrale tegenpartijen (CTP's) of jegens CTP's uit derde landen die door de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (ESMA) zijn erkend. Richtlijn 98/26/EG beperkt het risico dat aan deelname aan betalings- en effectenafwikkelingssystemen is verbonden, met name door de verstoring ten gevolge van de insolventie van een deelnemer in een dergelijk systeem te beperken. Om ervoor te zorgen dat deze bescherming ook in crisissituaties naar behoren werkt en dat de exploitanten van betalings- en effectenafwikkelingssystemen en andere marktdeelnemers over de nodige zekerheid blijven beschikken, mag Richtlijn 2014/59/EU worden gewijzigd om te bepalen dat een crisispreventiemaatregel, een opschorting van de verplichting uit hoofde van artikel 33 bis of crisisbeheersingsmaatregel op zich niet als een insolventieprocedure in de zin van Richtlijn 98/26/EG mag worden beschouwd, mits de materiële verplichtingen uit hoofde van het contract verder worden nagekomen. Niets in Richtlijn 2014/59/EU mag echter afbreuk doen aan de werking van een in Richtlijn 98/26/EG aangewezen systeem of aan het recht op zakelijke zekerheden dat door die richtlijn wordt gegarandeerd. |
(31) |
Een kernelement voor doeltreffende afwikkeling is ervoor te zorgen dat, zodra instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c), of d), van Richtlijn 2014/59/EU in afwikkeling gaan, hun tegenpartijen in financiële contracten hun posities niet kunnen beëindigen enkel en alleen omdat die instellingen of entiteiten in afwikkeling zijn gegaan. Voorts moeten afwikkelingsautoriteiten de bevoegdheid hebben om betalings- of leveringsverplichtingen op grond van een contract met een instelling in afwikkeling op te schorten en om de rechten van tegenpartijen om financiële contracten voortijdig, versneld of anderszins te beëindigen, voor een beperkte periode te beperken. Die vereisten zijn niet rechtstreeks van toepassing op onder het recht van een derde land vallende contracten. Bij ontstentenis van een wettelijk kader voor grensoverschrijdende erkenning, moeten de lidstaten de instellingen en entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), van Richtlijn 2014/59/EU verplichten om in de betreffende financiële contracten een beding op te nemen waarin wordt erkend dat de afwikkelingsautoriteiten ten aanzien van het contract bevoegdheden tot opschorting van bepaalde betalings- of leveringsverplichtingen, tot beperking van de afdwinging van zekerheidsrechten of tot tijdelijke opschorting van beëindigingsrechten kunnen uitoefenen en gebonden zijn aan de vereisten van artikel 68 alsof het financiële contract werd beheerst door het recht van de betrokken lidstaat. In een dergelijke verplichting moet worden voorzien voor zover het contract binnen de werkingssfeer van die bepalingen valt. Derhalve geldt de verplichting tot opname van het contractueel beding in het kader van de artikelen 33 bis, 69, 70 en 71 van Richtlijn 2014/59/EU als gewijzigd door deze richtlijn, bijvoorbeeld niet voor contracten met centrale tegenpartijen of exploitanten van systemen die met het oog op de toepassing van Richtlijn 98/26/EG zijn aangewezen, aangezien de afwikkelingsautoriteiten de bij die artikelen vastgestelde bevoegdheden niet hebben met betrekking tot deze contracten, ook al vallen zij onder het recht van de betrokken lidstaat. |
(32) |
De uitsluiting van specifieke passiva van instellingen of entiteiten van de toepassing van het instrument van bail-in of van de bevoegdheid om bepaalde betalings- of leveringsverplichtingen op te schorten, de afdwinging van zekerheidsrechten te beperken of de beëindigingsrechten zoals voorzien in Richtlijn 2014/59/EU tijdelijk op te schorten, moet ook van toepassing zijn op passiva met betrekking tot in de Unie gevestigde CTP's en op door de ESMA erkende CTP's uit derde landen. |
(33) |
Om te verzekeren dat termen die in diverse rechtsinstrumenten worden gebruikt door iedereen op dezelfde manier worden geïnterpreteerd, is het aangewezen om de bij Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (11) geïntroduceerde definities en begrippen met betrekking tot "centrale tegenpartij" of "CTP" en "deelnemer" op te nemen in Richtlijn 98/26/EG. |
(34) |
Richtlijn 98/26/EG beperkt het risico dat is verbonden aan de deelname van instellingen en andere entiteiten aan betalings- en effectenafwikkelingssystemen, met name door de verstoring ten gevolge van de insolventie van een deelnemer in een dergelijk systeem te beperken. In overweging (7) van die richtlijn wordt verduidelijkt dat de lidstaten de bepalingen van die richtlijn mogen toepassen op hun binnenlandse instellingen die rechtstreeks deelnemen in systemen waarop het recht van een derde land van toepassing is, alsmede op zakelijke zekerheden die in verband met de deelname in dergelijke systemen worden gesteld. Gezien de mondiale omvang van en activiteiten binnen sommige systemen waarop het recht van een derde land van toepassing is en de verhoogde deelname van in de Unie gevestigde entiteiten in dergelijke systemen, dient de Commissie te evalueren hoe de lidstaten de in overweging (7) van die richtlijn voorgenomen mogelijkheid toepassen en te beoordelen of die richtlijn verder moet worden gewijzigd met betrekking tot dergelijke systemen. |
(35) |
Teneinde de bevoegdheden ter beperking, afschrijving of omzetting van eigenvermogensbestanddelen daadwerkelijk te kunnen uitoefenen zonder afbreuk te doen aan de waarborgen voor schuldeisers waarin deze richtlijn voorziet, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat vorderingen die voortvloeien uit eigenvermogensbestanddelen, in normale insolventieprocedures onder alle andere achtergestelde vorderingen worden gerangschikt. Instrumenten die slechts gedeeltelijk worden erkend als eigen vermogen, moeten toch voor het volledige bedrag worden behandeld als vorderingen die voortvloeien uit eigen vermogen. Een gedeeltelijke erkenning kan bijvoorbeeld het resultaat zijn van de toepassing van grandfatheringbepalingen waardoor een instrument gedeeltelijk wordt afgestoten, of van de toepassing van de afschrijvingskalender die in Verordening (EU) nr. 575/2013 is vastgelegd voor tier 2-instrumenten. |
(36) |
Aangezien de doelstellingen van deze Richtlijn, namelijk de vaststelling van eenvormige regels inzake het herstel- en afwikkelingskader voor instellingen en entiteiten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het optreden beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken. |
(37) |
Om de lidstaten voldoende tijd te geven voor de omzetting en toepassing van deze richtlijn in hun nationale wetgeving, moeten zij daarvoor achttien maanden vanaf de datum van inwerkingtreding krijgen. De bepalingen van deze richtlijn betreffende de openbaarmaking moeten echter met ingang van 1 januari 2024 worden toegepast, opdat instellingen en entiteiten in de hele Unie een passende termijn krijgen om op ordelijke wijze het vereiste MREL-niveau te halen, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU
Richtlijn 2014/59/EU wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In artikel 2 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:
|
2) |
Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:
|
3) |
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
|
4) |
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
|
5) |
Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:
|
6) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 16 bis Bevoegdheid tot het verbieden van bepaalde uitkeringen
Indien een entiteit zich in de in de eerste alinea bedoelde situatie bevindt, meldt zij dat onverwijld aan de afwikkelingsautoriteit.
Zolang de entiteit zich in de in lid 1 bedoelde situatie bevindt, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit op zijn minst iedere maand opnieuw of zij de in lid 1 bedoelde bevoegdheid uitoefent.
Indien de in de eerste alinea bedoelde uitzondering van toepassing is, brengt de afwikkelingsautoriteit haar besluit ter kennis van de bevoegde autoriteit en licht zij haar oordeel schriftelijk toe. De afwikkelingsautoriteit beoordeelt elke maand opnieuw of de in de eerste alinea genoemde uitzondering van toepassing is.
De ondergrens en de bovengrens van elk kwartiel van het gecombineerde buffervereiste worden als volgt berekend: waarbij "Qn" = het volgnummer van het desbetreffende kwartiel.". |
7) |
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
|
8) |
In artikel 18 worden de leden 1 tot en met 7 vervangen door: "1. Na raadpleging van het toezichtscollege en de afwikkelingsautoriteiten in de rechtsgebieden waar significante bijkantoren gevestigd zijn, voor zover relevant voor het significante bijkantoor, neemt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau samen met de afwikkelingsautoriteiten van dochterondernemingen de krachtens artikel 16 vereiste beoordeling in het afwikkelingscollege in acht, en neemt zij alle redelijke maatregelen om tot een gezamenlijk besluit te komen over de toepassing van de overeenkomstig artikel 17, lid 4, vastgestelde maatregelen met betrekking tot alle af te wikkelen entiteiten en hun dochterondernemingen die in artikel 1, lid 1, bedoelde entiteiten zijn en deel uitmaken van de groep.
Indien een belemmering voor de afwikkelbaarheid van de groep te wijten is aan een in artikel 17, lid 3, tweede alinea, bedoelde situatie van een entiteit van de groep, brengt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar beoordeling van die belemmering ter kennis van de EU-moederonderneming na raadpleging van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit en de afwikkelingsautoriteiten van haar dochterinstellingen.
Indien de in het verslag vastgestelde belemmeringen te wijten zijn aan een situatie waarin een in artikel 17, lid 3, tweede alinea, van deze richtlijn bedoelde entiteit van de groep zich bevindt, stelt de EU-moederonderneming, binnen twee weken na de datum van ontvangst van een overeenkomstig lid 2, tweede alinea, van dit artikel gedane kennisgeving, aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau mogelijke maatregelen alsmede het tijdpad ter uitvoering ervan voor, teneinde te waarborgen dat de entiteit van de groep voldoet aan de vereisten als bedoeld in artikel 45 sexies of artikel 45 septies van deze richtlijn, uitgedrukt als een percentage van het totaal van de risicoposten, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en, waar van toepassing, het gecombineerde buffervereiste, alsmede aan de vereisten, bedoeld in artikel 45 sexies en artikel 45 septies van deze richtlijn, uitgedrukt als een percentage van de totale blootstellingsmaatstaf als bedoeld in artikel 429 en artikel 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013. In het tijdpad voor de uitvoering van de in de tweede alinea voorgestelde maatregelen wordt rekening gehouden met de redenen voor de wezenlijke belemmering. Na raadpleging van de bevoegde autoriteit oordeelt de afwikkelingsautoriteit of de wezenlijke belemmering met deze maatregelen daadwerkelijk wordt aangepakt of weggenomen.
Het gezamenlijke besluit met betrekking tot de belemmering voor de afwikkelbaarheid als gevolg van een in artikel 17, lid 3, tweede alinea, bedoelde situatie wordt genomen binnen twee weken na de indiening van opmerkingen door de EU-moederonderneming overeenkomstig lid 3 van dit artikel. Het gezamenlijke besluit wordt gemotiveerd en opgenomen in een document dat door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming wordt verstrekt. De EBA kan, op verzoek van een afwikkelingsautoriteit, overeenkomstig artikel 31, tweede alinea, punt c), van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de afwikkelingsautoriteiten helpen bij het bereiken van een gezamenlijk besluit.
Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt door de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan de EU-moederonderneming verstrekt. Indien een afwikkelingsautoriteit aan het eind van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode een in lid 9 van dit artikel vermelde zaak aan de EBA heeft voorgelegd overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt binnen één maand een besluit. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA niet tot een besluit komt, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau van toepassing. 6 bis. Indien binnen de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode geen gezamenlijk besluit is genomen, neemt de afwikkelingsautoriteit van de betrokken af te wikkelen entiteit zelf een besluit over de passende maatregelen die overeenkomstig artikel 17, lid 4, op het niveau van de af te wikkelen groep moeten worden genomen. Het in de eerste alinea bedoelde besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de afwikkelingsautoriteiten van andere entiteiten van dezelfde af te wikkelen groep en de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau. Het besluit wordt de af te wikkelen entiteit ter kennis gebracht door de bevoegde afwikkelingsautoriteit. Indien een afwikkelingsautoriteit aan het eind van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode een in lid 9 van dit artikel vermelde zaak aan de EBA heeft voorgelegd overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt binnen één maand een besluit. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA niet tot een besluit komt, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit van toepassing.
Het besluit wordt volledig gemotiveerd en houdt rekening met de standpunten en voorbehouden van de andere afwikkelingsautoriteiten. Het besluit wordt verstrekt aan de betrokken dochteronderneming en aan de af te wikkelen entiteit van dezelfde af te wikkelen groep, aan de afwikkelingsautoriteit van die af te wikkelen entiteit en, indien verschillend, aan de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau. Indien een afwikkelingsautoriteit aan het eind van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode een in lid 9 van dit artikel vermelde zaak aan de EBA heeft voorgelegd overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, stelt de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na het einde van de in lid 5 van dit artikel bedoelde betrokken periode of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA niet tot een besluit komt, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming van toepassing.". |
9) |
In artikel 32, lid 1, wordt punt b) vervangen door:
|
10) |
De volgende artikelen worden ingevoegd: "Artikel 32 bis Afwikkelingsvoorwaarden ten aanzien van een centraal orgaan en kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel kunnen nemen ten aanzien van een centraal orgaan en alle daarbij blijvend aangesloten kredietinstellingen die deel uitmaken van dezelfde af te wikkelen groep, indien die af te wikkelen groep als geheel voldoet aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden. Artikel 32 ter Insolventieprocedures ten aanzien van instellingen en entiteiten die niet aan een afwikkelingsmaatregel onderworpen zijn De lidstaten zorgen ervoor dat een instelling of een entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), ten aanzien waarvan de afwikkelingsautoriteit oordeelt dat aan de voorwaarden van artikel 32, lid 1, punten a) en b), is voldaan, maar dat een afwikkelingsmaatregel niet in het algemeen belang overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt c), zou zijn, op ordelijke wijze wordt geliquideerd overeenkomstig het toepasselijk nationaal recht.". |
11) |
In artikel 33 worden de leden 2, 3 en 4 vervangen door: "2. De lidstaten zorgen ervoor dat afwikkelingsautoriteiten een afwikkelingsmaatregel nemen ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, punt c) of d), bedoelde entiteit indien die entiteit aan de in artikel 32, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet.
|
12) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 33 bis Bevoegdheid tot opschorting van bepaalde verplichtingen
De afwikkelingsautoriteiten bepalen de reikwijdte van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid, rekening houdend met de omstandigheden van elk geval. De afwikkelingsautoriteiten gaan met name zorgvuldig na of de uitbreiding van de opschorting naar in aanmerking komende deposito's in de zin van artikel 2, lid 1, punt 4), van Richtlijn 2014/49/EU, met name gedekte deposito's die worden aangehouden door natuurlijke personen en micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, gepast is.
Na afloop van de in de eerste alinea genoemde periode van opschorting, is de opschorting niet langer van kracht.
De afwikkelingsautoriteit maakt de maatregel of het instrument door middel waarvan de verplichtingen uit hoofde van dit artikel worden opgeschort en de voorwaarden voor en de periode van opschorting via de in artikel 83, lid 4, bedoelde middelen bekend of zorgt voor de bekendmaking.
|
13) |
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
|
14) |
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
|
15) |
Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:
|
16) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 44 bis Verkoop van achtergestelde in aanmerking komende passiva aan niet-professionele cliënten
Niettegenstaande de eerste alinea kunnen de lidstaten bepalen dat de in de punten a), b), en c), van die alinea gestelde voorwaarden van toepassing zijn op verkopers van andere instrumenten die als eigen vermogen of bail-inbare passiva zijn aangemerkt.
|
17) |
Artikel 45 wordt vervangen door de volgende artikelen: "Artikel 45 Toepassing en berekening van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
Artikel 45 bis Vrijstelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
Artikel 45 ter In aanmerking komende passiva voor af te wikkelen entiteiten
In afwijking van de eerste alinea van dit lid worden, wanneer in deze richtlijn wordt verwezen naar de vereisten in artikel 92 bis of artikel 92 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 voor de toepassing van die artikelen als in aanmerking komende passiva beschouwd, die welke voldoen aan de omschrijving in artikel 72 duodecies van die verordening en zijn vastgesteld overeenkomstig titel I, deel twee, hoofdstuk 5 bis, van die verordening.
In de eerste alinea bedoelde schuldinstrumenten, met inbegrip van hun verankerde derivaten, zijn niet onderworpen aan een verrekeningsovereenkomst en de waardering van dergelijke instrumenten is niet onderworpen aan artikel 49, lid 3. Van de in de eerste alinea bedoelde passiva wordt alleen het deel van het passivum dat overeenkomt met de in punt a) van die alinea bedoelde hoofdsom of het in punt b) van die alinea bedoelde vaste of stijgende bedrag opgenomen in het bedrag van het eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva.
Indien de toepassing van de eerste alinea van dit lid voor af te wikkelen entiteiten die onder artikel 45 quater, lid 5, vallen, leidt tot een vereiste van meer dan 27 % van het totaal van de risicoposten, beperkt de afwikkelingsautoriteit, voor de betrokken af te wikkelen entiteit, het deel van het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste waaraan wordt voldaan met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in lid 3 van dit artikel bedoelde passiva, tot een bedrag dat gelijk is aan 27 % van het totaal van de risicoposten, indien de afwikkelingsautoriteit tot het oordeel is gekomen dat:
Bij de in de tweede alinea bedoelde beoordeling moet de afwikkelingsautoriteit ook rekening houden met het risico van onevenredige gevolgen voor het bedrijfsmodel van de betrokken af te wikkelen entiteit. Op af te wikkelen entiteiten die onder artikel 45 quater, lid 6, vallen, is de tweede alinea van dit lid niet van toepassing.
Indien de afwikkelingsautoriteit vaststelt dat, binnen een categorie van passiva die in aanmerking komende passiva omvat, het bedrag van de passiva die worden uitgesloten of redelijk waarschijnlijk worden uitgesloten van de toepassing van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden overeenkomstig artikel 44, lid 2, of artikel 44, lid 3, hoger is dan 10 % van die categorie, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit het in de eerste alinea, punt b), van dit lid bedoelde risico.
Het eigen vermogen van een af te wikkelen entiteit dat wordt gebruikt om te voldoen aan het gecombineerde buffervereiste komt in aanmerking om te voldoen aan de in de leden 4, 5 en 7 bedoelde vereisten.
De voorwaarden worden door de afwikkelingsautoriteiten in overweging genomen als volgt:
Voor de toepassing van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde percentages rondt de afwikkelingsautoriteit het uit de berekening resulterende cijfer naar boven toe tot het dichtstbijzijnde gehele getal. De lidstaten mogen, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van hun nationale banksector, daaronder met name begrepen het aantal af te wikkelen entiteiten die MSI's zijn of onder artikel 45 quater, lid 5 of lid 6, vallen waarvoor de nationale afwikkelingsautoriteit het in artikel 45 sexies bedoelde vereiste bepaalt, het in de eerste alinea bedoelde percentage vastleggen op een hoger niveau dan 30 %.
Bij het nemen van die besluiten houdt de afwikkelingsautoriteit tevens rekening met:
Artikel 45 quater Vaststelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
Indien in het afwikkelingsplan is bepaald dat de entiteit moet worden geliquideerd volgens een normale insolventieprocedure of een andere gelijkwaardige nationale procedure, beoordeelt de afwikkelingsautoriteit of het gerechtvaardigd is het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor die entiteit te beperken zodat het niet hoger ligt dan een bedrag dat volstaat om verliezen te absorberen overeenkomstig punt a) van de eerste alinea. Bij de beoordeling door de afwikkelingsautoriteit wordt met name de in de tweede alinea bedoelde beperking geëvalueerd wat betreft eventuele gevolgen voor de financiële stabiliteit en het risico op besmetting van het financiële stelsel.
Voor de toepassing van punt a) van artikel 45, lid 2, wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door het totaal van de risicoposten. Voor de toepassing van punt b) van artikel 45, lid 2, wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt b) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door de totale blootstellingsmaatstaf. Bij het vaststellen van het vereiste op individuele basis als bedoeld in de eerste alinea, punt b), van dit lid, houdt de afwikkelingsautoriteit rekening met de vereisten, bedoeld in artikel 37, lid 10, en artikel 44, leden 5 en 8. Bij het vaststellen van de in de voorgaande alinea's bedoelde herkapitalisatiebedragen,
De afwikkelingsautoriteit heeft de mogelijkheid het in de eerste alinea, punt a), ii), bedoelde vereiste te verhogen met een passend bedrag dat nodig is om te waarborgen dat, na afwikkeling, de entiteit voldoende marktvertrouwen kan behouden voor een toereikende periode van ten hoogste één jaar. Indien de zesde alinea van dit lid van toepassing is, is het in die alinea bedoelde bedrag gelijk aan het gecombineerde buffervereiste dat van toepassing moet zijn na de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten, verminderd met het in punt 6), onder a), van artikel 128 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bedrag. Het in de zesde alinea van dit lid bedoelde bedrag wordt naar beneden bijgesteld indien de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluit dat het haalbaar en geloofwaardig zou zijn dat een lager bedrag volstaat om, na uitvoering van de afwikkelingsstrategie, het marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), zowel kritieke economische functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, overeenkomstig artikel 44, leden 5 en 8 en artikel 101, lid 2. Dat bedrag wordt naar boven bijgesteld indien de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluit dat een hoger bedrag noodzakelijk is om voor een toereikende periode van ten hoogste één jaar het marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), c) en d), zowel kritieke economische functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, overeenkomstig artikel 44, leden 5 en 8, en artikel 101, lid 2.
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
In afwijking van artikel 45 ter voldoen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde af te wikkelen entiteiten aan het in de eerste alinea van dit lid bedoelde vereiste, dat gelijk is aan 13,5 % indien berekend overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt a), en 5 % indien berekend overeenkomstig artikel 45, lid 2, punt b), met gebruik van eigen vermogen, achtergestelde in aanmerking komende instrumenten, of met in artikel 45 ter, lid 3, van deze richtlijn bedoelde passiva.
Bij het nemen van een in de eerste alinea van dit lid bedoeld besluit houdt een afwikkelingsautoriteit rekening met:
Het ontbreken van een besluit op grond van de eerste alinea van dit lid laat een besluit uit hoofde van artikel 45 ter, lid 5, onverlet.
Voor de toepassing van punt a) van artikel 45, lid 2, wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door het totaal van de risicoposten. Voor de toepassing van artikel 45, lid 2, punt b), wordt het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste in procenten uitgedrukt als het overeenkomstig punt b) van de eerste alinea van dit lid berekende bedrag, gedeeld door de totale blootstellingsmaatstaf. Bij het vaststellen van het vereiste op individuele basis als bedoeld in punt b) van de eerste alinea van dit lid houdt de afwikkelingsautoriteit rekening met de vereisten, bedoeld in artikel 37, lid 10, en artikel 44, leden 5 en 8. Bij het vaststellen van de in de voorgaande alinea's bedoelde herkapitalisatiebedragen,
De afwikkelingsautoriteit heeft de mogelijkheid p, het in de eerste alinea, punt a), onder ii), van dit lid bedoelde vereiste te verhogen met een passend bedrag dat nodig is om te waarborgen dat de entiteit, na de uitoefening van de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva overeenkomstig artikel 59, voldoende marktvertrouwen kan behouden voor een toereikende periode van ten hoogste één jaar. Indien de zesde alinea van dit lid van toepassing is, is het in die alinea bedoelde bedrag gelijk aan het gecombineerde buffervereiste als bedoeld in artikel 128, punt 6), van Richtlijn 2013/36/EU, dat van toepassing moet zijn na de uitoefening van de in artikel 59 van deze richtlijn bedoelde bevoegdheid of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep verminderd met het in punt 6, onder a) van artikel 128 van Richtlijn 2013/36/EU bedoelde bedrag. Het in de zesde alinea van dit lid bedoelde bedrag wordt naar beneden bijgesteld indien de afwikkelingsautoriteit na raadpleging van de bevoegde autoriteit besluit dat het haalbaar en geloofwaardig zou zijn dat een lager bedrag volstaat om, na het uitoefenen van de in artikel 59 bedoelde bevoegdheid of na de afwikkeling van de af te wikkelen groep, het marktvertrouwen te waarborgen en ervoor te zorgen dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), zowel kritieke functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, overeenkomstig artikel 44, leden 5 en 8 en artikel 101, lid 2. Dat bedrag wordt naar boven bijgesteld indien de afwikkelingsautoriteit, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluit dat een hoger bedrag noodzakelijk is om voor een toereikende periode van ten hoogste één jaar voldoende marktvertrouwen te behouden en ervoor te zorgen dat de instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), zowel kritieke functies blijft vervullen als toegang heeft tot financiering zonder dat een beroep wordt gedaan op andere buitengewone openbare financiële steun dan bijdragen uit hoofde van afwikkelingsfinancieringsregelingen een beroep te doen, overeenkomstig artikel 44, leden 5 en 8, en artikel 101, lid 2.
Artikel 45 quinquies Bepaling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor af te wikkelen entiteiten van MSI's en dochterondernemingen van wezenlijk belang van niet-EU MSI's in de Unie
Artikel 45 sexies Toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op af te wikkelen entiteiten
Artikel 45 septies Toepassing van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva op entiteiten die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn
Een afwikkelingsautoriteit kan, na raadpleging van de bevoegde autoriteit, besluiten om het in dit artikel neergelegde vereiste toe te passen op een in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d) bedoelde entiteit die een dochteronderneming van een af te wikkelen entiteit is maar zelf geen af te wikkelen entiteit is. In afwijking van de eerste alinea van dit lid voldoen EU-moederondernemingen die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, maar die dochterondernemingen van entiteiten van derde landen zijn, op geconsolideerde basis aan de in de artikelen 45 quater en 45 quinquies neergelegde vereisten. Voor overeenkomstig artikel 2, lid 1, punt 83 ter, onder b), aangewezen af te wikkelen groepen, voldoen blijvend bij een centraal orgaan aangesloten kredietinstellingen, maar die zelf geen af te wikkelen entiteiten zijn, een centraal orgaan dat zelf geen af te wikkelen entiteit is, en af te wikkelen entiteiten die niet onder een vereiste uit hoofde van artikel 45 sexies, lid 3, vallen, op individuele basis aan artikel 45 quater, lid 7. Het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste voor een in dit lid bedoelde entiteit wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 45 nonies en 89, waar toepasselijk, en op basis van de in artikel 45 quater neergelegde vereisten.
Voor de toepassing van de eerste alinea, punt g), verstrekt de af te wikkelen entiteit op verzoek van de afwikkelingsautoriteit een onafhankelijk schriftelijk en met redenen omkleed juridisch advies of toont ze anderszins op een bevredigende wijze aan dat er geen wettelijke, regelgevende of operationele belemmeringen zijn voor de overdracht van de zekerheid van de af te wikkelen entiteit aan de betrokken dochteronderneming.
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 december 2019 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 45 octies Ontheffing voor een centraal orgaan en kredietinstellingen die blijvend aangesloten zijn bij een centraal orgaan De afwikkelingsautoriteit kan een centraal orgaan of een kredietinstelling dat of die blijvend bij een centraal orgaan is aangesloten, geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de toepassing van artikel 45 septies indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
Artikel 45 nonies Procedure voor het bepalen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
Het gezamenlijke besluit verzekert de naleving van de artikelen 45 sexies en 45 septies en wordt volledig gemotiveerd en wordt verstrekt aan:
In het op grond van dit artikel genomen gezamenlijke besluit kan worden bepaald dat, indien zulks in overeenstemming is met de afwikkelingsstrategie en de af te wikkelen entiteit niet voldoende instrumenten direct of indirect heeft aangekocht die aan artikel 45 septies, lid 2, beantwoorden, de dochteronderneming overeenkomstig artikel 45 septies, lid 2, gedeeltelijk aan de in artikel 45 quater, lid 7, bedoelde vereisten voldoet met instrumenten die zijn uitgegeven aan en gekocht door entiteiten die geen deel uitmaken van de af te wikkelen groep.
Een dergelijke aanpassing kan onder voorbehoud van het volgende worden toegepast:
De som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt a), van deze richtlijn en artikel 12 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen voor individuele af te wikkelen entiteiten mag niet lager zijn dan de som van de in artikel 45 quinquies, lid 4, punt b), van deze richtlijn en artikel 12 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde bedragen.
Indien een van de betrokken afwikkelingsautoriteiten aan het eind van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stelt de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit haar besluit uit, wacht zij een eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en neemt zij haar besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De EBA houdt bij het nemen van haar besluit rekening met de punten a) en b) van de eerste alinea. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. Indien de EBA niet binnen één maand tot een besluit komt, nadat de zaak aan haar is voorgelegd, is het besluit van de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit van toepassing.
Indien de afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit of de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau aan het eind van de periode van vier maanden de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 aan de EBA heeft voorgelegd, stellen de afwikkelingsautoriteiten die bevoegd zijn voor de dochterondernemingen op individuele basis hun besluit uit, wachten zij het eventueel door de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 3, van die verordening genomen besluit af en nemen zij hun besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA. De EBA houdt bij het nemen van zijn besluit rekening met de punten a) en b) van de eerste alinea. De periode van vier maanden wordt beschouwd als verzoeningsfase in de zin van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen één maand. De zaak wordt niet meer aan de EBA voorgelegd na afloop van de periode van vier maanden of nadat een gezamenlijk besluit is genomen. De afwikkelingsautoriteit van de af te wikkelen entiteit of de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau legt de zaak niet voor bindende bemiddeling aan de EBA voor indien het niveau dat is vastgesteld door de afwikkelingsautoriteit van de dochteronderneming:
Indien de EBA niet binnen één maand tot een besluit komt, nadat de zaak aan haar is voorgelegd, zijn de besluiten van de afwikkelingsautoriteiten van de dochterondernemingen van toepassing. Het gezamenlijke besluit en alle besluiten die bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit zijn genomen, worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd.
Het gezamenlijke besluit en alle besluiten die bij ontstentenis van een gezamenlijk besluit zijn genomen, worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd.
Artikel 45 decies Rapportage over het vereiste aan de toezichthouder en openbaarmaking van het vereiste
De verplichting om verslag uit te brengen over de in punt b) van de eerste alinea van dit lid bedoelde bedragen aan andere bail-inbare passiva is niet van toepassing op entiteiten die op de datum van de rapportage van die informatie bedragen aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva aanhouden die, minstens 150 % bedragen van het in artikel 45, lid 1, bedoelde vereiste, als berekend overeenkomstig punt a) van de eerste alinea van dit lid.
De in lid 1 bedoelde entiteiten rapporteren echter de in lid 1 bedoelde informatie frequenter indien de bevoegde autoriteit of de afwikkelingsautoriteit daarom verzoekt.
Die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen vermelden een gestandaardiseerde manier om informatie te verstrekken over de in lid 1, punt c), bedoelde rangorde van bestanddelen van toepassing in nationale insolventieprocedures in elke lidstaat. Voor instellingen of entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), van deze richtlijn, die onderworpen zijn aan artikel 92 bis en 92 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen, in voorkomend geval, afgestemd op de technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 430 van die verordening. De EBA dient die technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 in bij de Commissie. De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Die eenvormige openbaarmakingsformats verschaffen voldoende brede en vergelijkbare informatie voor het beoordelen van de risicoprofielen van entiteiten in de zin van artikel 1, lid 1, en de mate waarin zij voldoen aan het toepasselijke vereiste, bedoeld in artikel 45 sexies of artikel 45 septies. De openbaarmakingsformats hebben in voorkomend geval de vorm van tabellen. Voor instellingen of entiteiten bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), van deze richtlijn, die onderworpen zijn aan artikel 92 bis en 92 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 worden deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen, in voorkomend geval, afgestemd op de technische uitvoeringsnormen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 434 bis van die verordening. De EBA dient die technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 in bij de Commissie. De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Artikel 45 undecies Rapportage aan de EBA
De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 in bij de Commissie. De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Artikel 45 duodecies Schendingen van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva
De betrokken autoriteiten kunnen ook beoordelen of de instelling of entiteit bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), faalt of waarschijnlijk zal falen, overeenkomstig artikel 32, artikel 32 bis of artikel 33, naar gelang het geval.
Artikel 45 terdecies Rapporten
Het in lid 2 bedoelde rapport heeft betrekking op drie kalenderjaren en wordt uiterlijk op 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het laatste jaar waarop het verslag betrekking heeft, bij de Commissie ingediend. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 31 december 2022 bij de Commissie ingediend. Artikel 45 quaterdecies Overgangsregelingen en regelingen na afwikkeling
De afwikkelingsautoriteit bepaalt tussentijdse streefniveaus voor de vereisten in artikel 45 sexies of artikel 45 septies of voor vereisten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 45 ter, lid 4, lid 5 of lid 7, naargelang het geval, waaraan instellingen of entiteiten als bedoeld in artikel 1, lid 1, punten b), c) en d), op 1 januari 2022 moet voldoen. Die tussentijdse streefniveaus zorgen in de regel voor een lineaire opbouw van eigen vermogen en in aanmerking komende passiva naar het vereiste toe. De afwikkelingsautoriteit kan, indien naar behoren gerechtvaardigd en passend op basis van de in lid 7 bedoelde criteria, voorzien in een overgangsperiode die na 1 januari 2024 verstrijkt, waarbij rekening wordt gehouden met het volgende:
|
18) |
In artikel 46 worden de woorden "in aanmerking komende passiva" vervangen door de woorden "bail-inbare passiva". |
19) |
In artikel 47, lid 1, punt b), onder ii), worden de woorden "in aanmerking komende passiva" vervangen door de woorden "bail-inbare passiva". |
20) |
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
|
21) |
Artikel 55 wordt vervangen door: "Artikel 55 Contractuele erkenning van bail-in
De afwikkelingsautoriteiten kunnen besluiten dat de verplichting bedoeld in de eerste alinea van dit lid niet van toepassing is op instellingen of entiteiten waarvoor het vereiste op grond van artikel 45, lid 1, gelijk is aan het verliesabsorptiebedrag als gedefinieerd in artikel 45 quater, lid 2, punt a), mits passiva die voldoen aan de in de eerste alinea, punten a) tot en met d) bedoelde voorwaarden, en ten aanzien waarvan het in die alinea bedoelde contractuele beding niet is opgenomen, niet voor dit vereiste worden meegerekend. De eerste alinea is niet van toepassing indien de afwikkelingsautoriteit van een lidstaat vaststelt dat de in de eerste alinea bedoelde verplichtingen of instrumenten onderworpen kunnen zijn aan de afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden van de afwikkelingsautoriteit van een lidstaat krachtens het recht van het derde land of een met dat derde land gesloten bindende overeenkomst.
De lidstaten zorgen ervoor dat in geval van een kennisgeving op grond van de eerste alinea van dit lid de verplichting om een overeenkomstig lid 1 vereist beding in de contractuele bepalingen op te nemen, automatisch wordt opgeschort zodra de afwikkelingsautoriteit de kennisgeving heeft ontvangen. Indien de afwikkelingsautoriteit concludeert dat het niet juridisch of anderszins onuitvoerbaar is om een overeenkomstig lid 1 vereist beding op te nemen in de voor een betrokken verplichting geldende contractuele bepalingen, eist zij, rekening houdend met de plicht om de afwikkelbaarheid van de instelling of entiteit te waarborgen, dat een dergelijk contractueel beding binnen een redelijke termijn na de kennisgeving overeenkomstig de eerste alinea wordt opgenomen. De afwikkelingsautoriteit mag daarnaast eisen dat de instelling of entiteit haar praktijken inzake de toepassing van de vrijstelling van de contractuele erkenning van bail-in wijzigt. De in de eerste alinea van dit lid bedoelde passiva omvatten geen aanvullend-tier 1-instrumenten, tier 2-instrumenten en schuldinstrumenten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 48), ii), indien die instrumenten ongedekte passiva zijn. Bovendien zijn de in de eerste alinea van dit lid bedoelde passiva van een hogere rang dan de in de artikel 108, lid 2, punten a), b) en c), en artikel 108, lid 3, bedoelde passiva. Indien de afwikkelingsautoriteit, wanneer zij overeenkomstig de artikelen 15 en 16 de afwikkelbaarheid van een instelling of entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), beoordeelt, of op ongeacht welk ander tijdstip vaststelt dat binnen een categorie verplichtingen die in aanmerking komende passiva omvat, het bedrag aan passiva zonder het in lid 1 bedoelde contractueel beding, samen met de passiva die zijn uitgesloten van de toepassing van het instrument van bail-in overeenkomstig artikel 44, lid 2, of die waarschijnlijk zullen worden uitgesloten overeenkomstig artikel 44, lid 3, meer bedraagt dan 10 % van die categorie, beoordeelt zij onmiddellijk welke gevolgen dit bijzondere feit heeft voor de afwikkelbaarheid van die instelling of entiteit, onder meer de gevolgen voor de afwikkelbaarheid die voortvloeien uit het risico op inbreuken op de in artikel 73 geregelde waarborgen voor schuldeisers bij de uitoefening van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden op in aanmerking komende passiva. Indien de afwikkelingsautoriteit op basis van de in de vijfde alinea van dit lid bedoelde beoordeling concludeert dat de passiva die overeenkomstig de eerste alinea niet de in de lid 1 bedoelde contractuele bepaling bevatten, een substantiële belemmering voor de afwikkelbaarheid vormen, past zij de in artikel 17 bepaalde bevoegdheden zodanig toe dat de belemmering voor de afwikkelbaarheid wordt weggenomen. De passiva waarvoor de in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), bedoelde instelling of entiteit nalaat het overeenkomstig lid 1 van dit artikel vereiste beding in de contractuele bepalingen op te nemen of waarvoor dat vereiste overeenkomstig dit lid niet geldt, worden niet meegerekend voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 3 juli 2015 in bij de Commissie. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in. De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea van dit lid bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
22) |
In titel IV wordt de titel van hoofdstuk V vervangen door: "Afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva". |
23) |
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
|
24) |
Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:
|
25) |
Aan artikel 61, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd: "Indien de relevante kapitaalinstrumenten of de in artikel 59, lid 1 bis, van deze richtlijn bedoelde in aanmerking komende passiva worden erkend voor het vervullen van het in artikel 45 septies, lid 1, van deze richtlijn bedoelde vereiste, is de autoriteit die verantwoordelijk is voor het doen van de in artikel 59, lid 3, van deze richtlijn bedoelde vaststelling de geëigende autoriteit van de lidstaat waar overeenkomstig titel III van Richtlijn 2013/36/EU aan de instelling of de entiteit als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt b), c) of d), van deze richtlijn, een vergunning is verleend.". |
26) |
Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:
|
27) |
In artikel 62, lid 1, punten e), f) en j), worden de woorden "in aanmerking komende passiva" vervangen door de woorden "bail-inbare passiva". |
28) |
In artikel 66, lid 4, worden de woorden "in aanmerking komende passiva" vervangen door de woorden "bail-inbare passiva". |
29) |
Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:
|
30) |
Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:
|
31) |
In artikel 70 wordt lid 2 vervangen door: "2. Afwikkelingsautoriteiten oefenen de in lid 1 van dit artikel bedoelde bevoegdheid niet uit ten aanzien van:
|
32) |
In artikel 71 wordt lid 3 vervangen door: "3. Een opschorting op grond van lid 1 of lid 2 is niet van toepassing op:
|
33) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 71 bis Contractuele erkenning van bevoegdheden in verband met de opschorting van de afwikkeling
Het vereiste in de eerste alinea kan gelden ten aanzien van dochterondernemingen in derde landen die:
De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op 28 juni 2020 bij de Commissie in. Aan de Commissie wordt de bevoegdheid overgedragen om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.". |
34) |
Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:
|
35) |
Artikel 89 wordt vervangen door: "Artikel 89 Europese afwikkelingscolleges
Een van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde taken is het vaststellen van het in de artikelen 45 tot en met 45 nonies bedoelde vereiste. Bij het vaststellen van het in de artikelen 45 tot en met 45 nonies bedoelde vereiste houden de leden van het Europees afwikkelingscollege, in voorkomend geval, rekening met de mondiale afwikkelingsstrategie die door de autoriteiten van derde landen is goedgekeurd. Indien in de Unie gevestigde dochterondernemingen of een EU-moederonderneming en haar dochterinstellingen volgens de mondiale afwikkelingsstrategie geen af te wikkelen entiteiten zijn en de leden van het Europees afwikkelingscollege het eens zijn met die strategie, voldoen in de Unie gevestigde dochterondernemingen of, op geconsolideerde basis, de EU-moederonderneming aan het vereiste van artikel 45 septies, lid 1, door de in artikel 45 septies, lid 2, punten a) en b), bedoelde instrumenten uit te geven aan hun uiteindelijke in een derde land gevestigde moederonderneming of aan de in datzelfde derde land gevestigde dochterondernemingen van die uiteindelijke moederonderneming of aan andere entiteiten overeenkomstig de voorwaarden van artikel 45 septies, lid 2, punt a), onder i), en punt b), onder ii).
Indien de eerste alinea niet van toepassing is, wordt het Europees afwikkelingscollege voorgezeten door de afwikkelingsautoriteit van een EU-moederonderneming of een EU-dochteronderneming met het hoogste totaalbedrag aan in haar balans opgenomen activa.
|
36) |
In deel B, punt 6), en deel C, punt 17), van de bijlage worden de woorden "in aanmerking komende passiva" vervangen door de woorden "bail-inbare passiva". |
Artikel 2
Wijzigingen van Richtlijn 98/26/EG
Richtlijn 98/26/EG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
|
2) |
Het volgende artikel wordt ingevoegd: "Artikel 12 bis Uiterlijk op 28 juni 2021 evalueert de Commissie hoe de lidstaten deze richtlijn toepassen op hun binnenlandse instellingen die rechtstreeks deelnemen aan systemen die onder het recht van een derde land vallen, alsmede op zakelijke zekerheden die in verband met deelname aan dergelijke systemen worden gesteld. De Commissie gaat met name na of deze richtlijn nog moet worden gewijzigd in verband met systemen die onder het recht van een derde land vallen. De Commissie dient hierover bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, eventueel vergezeld van voorstellen tot herziening van deze richtlijn.". |
Artikel 3
Omzetting
-
1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 28 december 2020 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
De lidstaten passen die bepalingen toe vanaf de datum van inwerkingtreding ervan in hun intern recht, en uiterlijk op 28 december 2020.
De lidstaten passen artikel 1, punt 17, van deze richtlijn, wat betreft artikel 45 decies, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU, toe met ingang van 1 januari 2024. Indien de afwikkelingsautoriteit overeenkomstig artikel 45 quaterdecies, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU een uiterste termijn voor de naleving heeft vastgesteld die na 1 januari 2024 verstrijkt, komt de toepassingsdatum van artikel 1, punt 17, van deze richtlijn, wat betreft artikel 45 decies, lid 3, overeen met de uiterste datum voor naleving.
-
2.Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële publicatie ervan naar deze richtlijn verwezen. De lidstaten bepalen hoe naar deze bepalingen wordt verwezen.
-
3.De lidstaten delen de Commissie en de EBA de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 4
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 5
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 20 mei 2019.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
-
A.TAJANI
Voor de Raad
De voorzitter
-
G.CIAMBA
-
Standpunt van het Europees Parlement van 16 april 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 14 mei 2019.
-
Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
-
Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).
-
Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
-
Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1075 van de Commissie van 23 maart 2016 houdende aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen ter specificatie van de inhoud van herstelplannen, afwikkelingsplannen en groepsafwikkelingsplannen, de minimumcriteria die de bevoegde autoriteiten moeten beoordelen met betrekking tot herstelplannen en groepsherstelplannen, de voorwaarden voor financiële steun binnen de groep, de voorwaarden voor onafhankelijke taxateurs, de contractuele erkenning van afschrijvings- en omzettingsbevoegdheden, de procedures en de inhoud van de kennisgevingsvereisten en van de kennisgeving van opschorting en de operationele werking van de afwikkelingscolleges (PB L 184 van 8.7.2016, blz. 1).
-
Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
-
Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).
-
Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).
Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.