Richtlijn 2006/69 - Wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat betreft bepaalde maatregelen ter vereenvoudiging van de btw-heffing en ter bestrijding van de belastingfraude en -ontwijking en tot intrekking van bepaalde derogatiebeschikkingen

1.

Wettekst

12.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 221/9

 

RICHTLIJN 2006/69/EG VAN DE RAAD

van 24 juli 2006

tot wijziging van Richtlijn 77/388/EEG wat betreft bepaalde maatregelen ter vereenvoudiging van de btw-heffing en ter bestrijding van de belastingfraude en -ontwijking en tot intrekking van bepaalde derogatiebeschikkingen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 93,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Teneinde bepaalde vormen van belastingfraude en -ontwijking te voorkomen en de belastingheffing te vereenvoudigen, zijn overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (3) aan verschillende lidstaten onder verschillende voorwaarden bepaalde derogaties toegekend, die betrekking hebben op gelijksoortige problemen. Het dient alle lidstaten mogelijk te worden gemaakt die problemen op te lossen door de betrokken derogaties in die richtlijn op te nemen. Deze maatregelen moeten proportioneel zijn aan en beperkt blijven tot het probleem waarop zij betrekking hebben. Aangezien de lidstaten uiteenlopende behoeften hebben, moet ermee worden volstaan dat alle lidstaten de mogelijkheid krijgen de desbetreffende regels vast te stellen, voor zover en wanneer dat noodzakelijk is.

 

(2)

De lidstaten moeten stappen kunnen nemen om te voorkomen dat in Richtlijn 77/388/EEG opgenomen maatregelen met betrekking tot de bepaling van de belastingplichtige en de overdracht van een voort te zetten onderneming worden misbruikt voor belastingfraude of belastingontwijking.

 

(3)

De lidstaten moeten zich in bepaalde welomschreven omstandigheden kunnen uitspreken over de waarde van goederenleveringen, diensten en verwervingen, teneinde te voorkomen dat zij, doordat via het inschakelen van verbonden partijen een belastingvoordeel wordt behaald, belastinginkomsten derven.

 

(4)

De lidstaten moeten in de maatstaf van heffing voor een handeling waarbij door een afnemer ter beschikking gesteld beleggingsgoud wordt verwerkt, de waarde van dat beleggingsgoud kunnen opnemen wanneer dit goud ingevolge de verwerking niet meer als beleggingsgoud kan worden aangemerkt.

 

(5)

Er dient te worden benadrukt dat bepaalde diensten die het karakter van een investeringsgoed hebben, kunnen worden opgenomen in de regeling die voorziet in de herziening van de aftrek voor investeringsgoederen gedurende de levensduur van dat goed, rekening houdende met het werkelijke gebruik.

 

(6)

De lidstaten moeten in specifieke gevallen de afnemer kunnen aanwijzen als de tot voldoening van de btw gehouden persoon. Dit moet de lidstaten helpen in bepaalde sectoren en bij bepaalde soorten handelingen de regelgeving te vereenvoudigen en belastingfraude en -ontwijking aan te pakken.

 

(7)

Richtlijn 77/388/EEG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

 

(8)

De lidstaten zouden bijgevolg niet langer mogen gebruikmaken van de individuele derogaties die hen overeenkomstig artikel 27, lid 1, van Richtlijn 77/388/EEG bij bepaalde beschikkingen van de Raad werden toegestaan, en die bestreken worden door de bepalingen van deze richtlijn. De beschikkingen in kwestie dienen derhalve uitdrukkelijk te worden ingetrokken. Deze richtlijn dient geen betrekking te hebben op de maatregelen die de lidstaten toepassen op grond van artikel 27, lid 5, van Richtlijn 77/388/EEG, noch de derogaties die hen overeenkomstig artikel 27, lid 1, zijn toegestaan en die niet bij de onderhavige richtlijn worden ingetrokken.

 

(9)

De toepassing van sommige bepalingen van deze richtlijn dient facultatief te zijn, en die bepalingen dienen de lidstaten een zekere speelruimte te laten. Uit overwegingen van transparantie lijkt het dienstig dat de lidstaten elkaar via het Raadgevend Comité voor de belasting over de toegevoegde waarde, ingesteld bij artikel 29 van Richtlijn 77/388/EEG, informeren over de toepassing van nationale maatregelen uit hoofde van deze richtlijn. Deze informatie hoeft niet te worden verstrekt indien een derogatie bij deze richtlijn wordt ingetrokken, maar de desbetreffende nationale maatregel verder wordt toegepast, of indien een derogatie bij de inwerkingtreding van deze richtlijn afloopt, maar de lidstaat deze maatregel overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn verder toepast,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 77/388/EEG wordt als volgt gewijzigd:

 

1)

Aan artikel 4, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Een lidstaat die de in de tweede alinea bedoelde mogelijkheid toepast, kan alle maatregelen vaststellen die nodig zijn om belastingfraude en -ontwijking met gebruikmaking van deze bepaling te voorkomen.”.

 

2)

In artikel 5, lid 8, wordt de tweede zin vervangen door:

„De lidstaten kunnen in voorkomend geval de nodige maatregelen nemen om concurrentievervalsing te voorkomen ingeval degene op wie de goederen overgaan, niet volledig belastingplichtig is. Zij kunnen ook alle maatregelen vaststellen die nodig zijn om belastingfraude en belastingontwijking met gebruikmaking van deze bepaling te voorkomen.”.

 

3)

Artikel 11, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

in lid 1, onder d), wordt de tweede alinea geschrapt;

 

b)

de volgende leden worden toegevoegd:

„5.   De lidstaten beschikken over de mogelijkheid om in de maatstaf van heffing voor goederenleveringen en diensten de waarde op te nemen van vrijgesteld beleggingsgoud in de zin van artikel 26 ter, dat door de afnemer ter beschikking is gesteld om voor verwerking te worden gebruikt en dat als gevolg van die verwerking zijn status van vrijgesteld beleggingsgoud verliest wanneer die goederenlevering of die dienst wordt verricht. De te hanteren waarde is de normale waarde van het beleggingsgoud op het tijdstip waarop die goederenlevering of die dienst wordt verricht.

  • 6. 
    Om belastingfraude en belastingontwijking te voorkomen, kunnen de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de maatstaf van heffing voor goederenleveringen of diensten de normale waarde is. Van deze mogelijkheid mag alleen worden gebruikgemaakt met betrekking tot goederenleveringen en diensten waarbij familiale of andere nauwe persoonlijke, bestuurlijke, eigendoms-, lidmaatschaps-, financiële of juridische banden zoals omschreven door de lidstaat bestaan. Voor de toepassing van deze alinea kan een dienstverband tussen werkgever en werknemer, het gezin van de werknemer of andere personen die nauwe banden met hem hebben, als nauwe betrekkingen gelden.

Het toepassingsgebied van de in de eerste alinea genoemde mogelijkheid is beperkt tot de volgende gevallen:

 

a)

wanneer de tegenprestatie lager is dan de normale waarde en de afnemer geen volledig recht op aftrek uit hoofde van artikel 17 heeft;

 

b)

wanneer de tegenprestatie lager is dan de normale waarde, degene die de handeling verricht geen volledig recht op aftrek uit hoofde van artikel 17 heeft en de goederenlevering of de dienst uit hoofde van artikel 13 of artikel 28, lid 3, onder b), is vrijgesteld;

 

c)

wanneer de tegenprestatie hoger is dan de normale waarde en degene die de handeling verricht geen volledig recht op aftrek uit hoofde van artikel 17 heeft.

De lidstaten mogen de toepassing van de eerste en de tweede alinea beperken tot bepaalde categorieën leveranciers, dienstverrichters of afnemers.

De lidstaten stellen het bij artikel 29 ingestelde comité in kennis van de invoering van elke nieuwe nationale maatregel die voor de toepassing van de bepalingen van dit lid is genomen.

  • 7. 
    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt als „normale waarde” beschouwd het volledige bedrag dat een afnemer, om de desbetreffende goederen of diensten op dat tijdstip te verkrijgen, in dezelfde handelsfase waarin de goederenlevering of de dienst wordt verricht, bij eerlijke concurrentie zou moeten betalen aan een onafhankelijke leverancier of dienstverrichter op het grondgebied van de lidstaat waar de verrichting belastbaar is.

Indien geen vergelijkbare verrichting voorhanden is, betekent „normale waarde”, met betrekking tot goederen, een waarde die niet lager is dan de aankoopprijs van de goederen of van soortgelijke goederen of, indien er geen aankoopprijs is, de kostprijs, berekend op het tijdstip waarop de levering wordt verricht, en met betrekking tot diensten, een waarde die niet lager is dan de door de belastingplichtige voor het verrichten van de dienst gemaakte uitgaven.”.

 

4)

Artikel 17, lid 4, als gewijzigd bij artikel 28 septies, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

 

a)

in de tweede alinea, onder a), worden de woorden „artikel 21, lid 1, onder a) en c)” vervangen door „artikel 21, lid 1, onder a), c) of f), of artikel 21, lid 2, onder c)”;

 

b)

in de tweede alinea, onder b), worden de woorden „artikel 21, lid 1, onder a)” vervangen door „artikel 21, lid 1, onder a) of f), of artikel 21, lid 2, onder c)”.

 

5)

In artikel 18, lid 1, onder d), als gewijzigd bij artikel 28 septies, lid 2, worden de woorden „artikel 21, lid 1,” vervangen door „artikel 21, lid 1, of artikel 21, lid 2, onder c)”.

 

6)

Aan artikel 20, lid 4, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„De lidstaten kunnen de leden 2 en 3 ook toepassen op diensten die kenmerken hebben die vergelijkbaar zijn met de kenmerken die doorgaans aan investeringsgoederen worden toegeschreven.”.

 

7)

Aan artikel 21, lid 2, als gewijzigd bij artikel 28 octies, wordt het volgende punt toegevoegd:

 

„c)

Wanneer de volgende goederenleveringen of diensten worden verricht, kunnen de lidstaten bepalen dat een belastingplichtige die de goederenlevering of dienst afneemt, tot voldoening van de belasting is gehouden:

 

i)

bouwwerkzaamheden, met inbegrip van herstel-, schoonmaak-, onderhouds-, aanpassings- en sloopwerkzaamheden ter zake van onroerend goed, alsmede de oplevering van een werk in onroerende staat krachtens artikel 5, lid 5;

 

ii)

de uitlening van personeel dat de onder i) genoemde werkzaamheden verricht;

 

iii)

de levering van onroerend goed als bedoeld in artikel 13, onderdeel B, onder g) en h), wanneer de leverancier overeenkomstig artikel 13, onderdeel C, onder b), heeft gekozen voor belastingheffing ter zake van die levering;

 

iv)

de levering van oude materialen, oude materialen ongeschikt voor hergebruik in dezelfde staat, industrieel en niet-industrieel afval, afval voor hergebruik, gedeeltelijk verwerkt afval, schroot, en bepaalde goederen en diensten, overeenkomstig de lijst in bijlage M;

 

v)

de levering van in zekerheid gegeven goederen door een belastingplichtige aan een andere persoon tot executie van die zekerheid;

 

vi)

de levering van goederen na overdracht van eigendomsvoorbehoud aan een rechtverkrijgende die zijn recht uitoefent;

 

vii)

de levering van onroerend goed dat in een openbare verkoop op grond van een executoriale titel door de executieschuldenaar aan een andere persoon wordt verkocht.

Voor de toepassing van dit punt kunnen de lidstaten voorschrijven dat een belastingplichtige die ook activiteiten of handelingen verricht die niet overeenkomstig artikel 2 als belastbare goederenleveringen of diensten worden beschouwd, met betrekking tot de overeenkomstig de eerste alinea afgenomen goederenleveringen of diensten als belastingplichtige wordt aangemerkt. Een niet-belastingplichtige publiekrechtelijke instelling kan met betrekking tot de overeenkomstig onder v), vi) en vii) afgenomen goederenleveringen of diensten als belastingplichtige wordt aangemerkt.

Voor de toepassing van dit punt kunnen de lidstaten specificeren welke goederenleveringen en diensten worden bestreken, alsook op welke categorieën van leveranciers, dienstverrichters of afnemers deze maatregelen van toepassing kunnen zijn. Zij kunnen tevens de toepassing van deze maatregel beperken tot sommige van de in bijlage M vermelde goederenleveringen en diensten.

De lidstaten stellen het bij artikel 29 ingestelde comité in kennis van de invoering van elke nieuwe nationale maatregel die voor de toepassing van dit punt is genomen.”.

 

8)

Bijlage M, die bijlage I bij de onderhavige richtlijn vormt, wordt toegevoegd.

Artikel 2

De in bijlage II bij de onderhavige richtlijn genoemde beschikkingen worden met ingang van 1 januari 2008 ingetrokken.

Artikel 3

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen.

Zij passen de nodige bepalingen om uiterlijk op 1 januari 2008 aan artikel 1, punt 3, onder b), met betrekking tot het nieuwe artikel 11, onderdeel A, lid 7, van Richtlijn 77/388/EEG, en artikel 1, punt 4, met betrekking tot de verwijzing in artikel 17, lid 4, onder a) en b), zoals gewijzigd bij artikel 28 septies, punt 1, van Richtlijn 77/388/EEG, naar artikel 21, lid 1, onder f), van Richtlijn 77/388/EEG, te voldoen, toe.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen stellen zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis en wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 4

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 24 juli 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

  • K. 
    RAJAMÄKI
 

  • (1) 
    Advies uitgebracht op 6 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
 

BIJLAGE I

„BIJLAGE M

Lijst van leveringen van goederen en diensten als bedoeld in artikel 21, lid 2, onder c), iv)

 

a)

de levering van resten en afval van ferro- en non-ferroproducten en oude materialen, halffabrikaten daaronder begrepen, die het resultaat zijn van het verwerken, vervaardigen of smelten van ferro- en non-ferrometalen of legeringen daarvan;

 

b)

de levering van ferro- en non-ferrohalffabrikaten en bepaalde daarmee samenhangende verwerkingsdiensten;

 

c)

de levering van residuen en andere materialen voor hergebruik bestaande uit ferro- en non-ferrometalen, legeringen daarvan, slakken, assen, bladders en industriële residuen die metalen of legeringen daarvan bevatten, alsmede de diensten bestaande in het scheiden, snijden, fragmenteren en samenpersen van deze producten;

 

d)

de levering van en bepaalde verwerkingsdiensten met betrekking tot afval van ferro- en non-ferroproducten alsmede snippers, schroot, resten en afval, en oud materiaal en materiaal voor hergebruik bestaande uit glasscherven en glas, papier en karton, lompen, beenderen, leder, kunstleder, perkament, huiden en vellen, pezen en zenen, bindgaren, touw en kabel, rubber en kunststof;

 

e)

de levering van de in deze bijlage genoemde materialen na bewerking in de vorm van reinigen, polijsten, scheiden, snijden, fragmenteren, samenpersen of gieten tot ingots;

 

f)

de levering van resten en afval dat ontstaat bij de bewerking van grondstoffen.”

 

BIJLAGE II

Lijst van beschikkingen uit hoofde van artikel 27 van Richtlijn 77/388/EEG die bij de onderhavige richtlijn worden ingetrokken

 
 

De beschikking van de Raad die wordt geacht te zijn aangenomen op 15 april 1984 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een van de zesde richtlijn afwijkende maatregel te treffen, met als doel, door de instelling van een bijzondere regeling voor heffing van de belasting over de toegevoegde waarde, bepaalde gevallen van fraude en belastingontduiking betreffende leveringen onder belastingplichtigen van goud, munten van goud en afval van goud te voorkomen (1).

 
 

De beschikking van de Raad die wordt geacht te zijn aangenomen op 11 april 1987 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 11 van Richtlijn 77/388/EEG (2).

 
 

Beschikking 88/498/EEG van de Raad (3) waarbij het Koninkrijk der Nederlanden wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 21, punt 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG.

 
 

Een beschikking van de Raad die wordt geacht te zijn aangenomen op 18 februari 1997 overeenkomstig de procedure van artikel 27, lid 4, van Richtlijn 77/388/EEG in de versie van 17 mei 1977 waarbij de Franse Republiek wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van de artikelen 2 en 10 van Richtlijn 77/388/EEG. Deze beschikking volgt op de kennisgeving van het verzoek aan de lidstaten op 18 december 1996.

 
 

Beschikking 98/23/EG van de Raad (4) waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd tot voorziening van de toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 28 sexies, lid 1, van Richtlijn 77/388/EEG.

 
 

Beschikking 2002/439/EG van de Raad (5) houdende machtiging van Duitsland tot het toepassen van een maatregel die afwijkt van artikel 21 van Richtlijn 77/388/EEG.

 
 

Beschikking 2002/880/EG van de Raad (6) waarbij Oostenrijk wordt gemachtigd een maatregel toe te passen in afwijking van artikel 21 van Richtlijn 77/388/EEG.

 
 

Beschikking 2004/290/EG van de Raad (7) houdende machtiging van Duitsland tot het toepassen van een maatregel die afwijkt van artikel 21 van Richtlijn 77/388/EEG.

 
 

Beschikking 2004/736/EG van de Raad (8) waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd tot toepassing van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 11 van Richtlijn 77/388/EEG.

 
 

Beschikking 2004/758/EG van de Raad (9) waarbij Oostenrijk wordt gemachtigd een maatregel toe te passen in afwijking van artikel 21 van Richtlijn 77/388/EEG.

 

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.