Richtlijn 1992/96 - Harmonisatie van nationale wetgevingbetreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde levensrichtlijn)

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31992L0096

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31992L0096

Richtlijn 92/96/EEG van de Raad van 10 november 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde levensrichtlijn)

Publicatieblad Nr. L 360 van 09/12/1992 blz. 0001 - 0027

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 3 blz. 0180

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 3 blz. 0180

RICHTLIJN 92/96/EEG VAN DE RAAD van 10 november 1992 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf en tot wijziging van de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG (Derde levensrichtlijn)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, en artikel 66,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

  • (1) 
    Overwegende dat de interne markt in de sector van het directe levensverzekeringsbedrijf zowel uit het oogpunt van de vrijheid van vestiging als uit dat van het vrij verrichten van diensten moet worden voltooid, ten einde het voor verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in de Gemeenschap hebben, gemakkelijker te maken in de Gemeenschap verbintenissen aan te gaan;
  • (2) 
    Overwegende dat de Tweede Richtlijn 90/619/EEG van de Raad van 8 november 1990 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe levensverzekeringsbedrijf, tot vaststelling van bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefening van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 79/267/EEG (4) aanzienlijk heeft bijgedragen tot de totstandbrenging van de interne markt in de sector van het directe levensverzekeringsbedrijf door aan verzekeringnemers die, omdat zij het initiatief nemen om in een ander land een verbintenis aan te gaan, geen bijzondere bescherming behoeven in de Lid-Staat waar de verbintenis is aangegaan, totale vrijheid te verlenen om een beroep te doen op een zo ruim mogelijke verzekeringsmarkt;
  • (3) 
    Overwegende dat met Richtlijn 90/619/EEG derhalve een belangrijke stap is gezet op de weg naar het samenbrengen van de nationale markten in één geïntegreerde markt; dat thans door middel van andere communautaire instrumenten en met waarborging van een adequate bescherming voor de verzekeringnemer verdere stappen op die weg moeten worden gezet, ten einde alle verzekeringnemers, ongeacht of zij zelf het initiatief daartoe nemen, de mogelijkheid te geven een beroep te doen op elke verzekeraar die zijn hoofdkantoor in de Gemeenschap heeft en die daar zijn bedrijf uitoefent op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten;
  • (4) 
    Overwegende dat de onderhavige richtlijn aansluit op de communautaire wetgeving die reeds tot stand is gebracht met name door de Eerste Richtlijn 79/267/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe levensverzekeringsbedrijf, en de uitoefening daarvan (5), en door Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (6);
  • (5) 
    Overwegende dat met de onderhavige richtlijn wordt beoogd een wezenlijke, noodzakelijke en voldoende harmonisatie tot stand te brengen om te komen tot een wederzijdse erkenning van de vergunningen en van de stelsels van bedrijfseconomisch toezicht, waardoor een en dezelfde vergunning voor de gehele Gemeenschap geldig is en waarbij het beginsel geldt dat het toezicht wordt uitgeoefend door de Lid-Staat van herkomst;
  • (6) 
    Overwegende dat voortaan voor de toegang tot en de uitoefening van het verzekeringsbedrijf derhalve één enkele administratieve vergunning is vereist, die wordt afgegeven door de autoriteiten van de Lid-Staat waar de verzekeringsonderneming haar hoofdkantoor heeft; dat deze vergunning de onderneming het recht geeft overal in de Gemeenschap haar werkzaamheden uit te oefenen, hetzij op grond van het recht van vestiging, hetzij in het kader van het vrij verrichten van diensten; dat de Lid-Staat van het bijkantoor of van de vrije dienstverrichting van verzekeringsondernemingen die op zijn grondgebied het verzekeringsbedrijf wensen uit te oefenen en waaraan reeds in de Lid-Staat van herkomst vergunning is verleend, niet langer een nieuwe vergunning zal kunnen verlangen; dat de Richtlijnen 79/267/EEG en 90/619/EEG hiertoe in die zin moeten worden gewijzigd;
  • (7) 
    Overwegende dat de verantwoordelijkheid inzake het toezicht op de financiële soliditeit van de verzekeringsondernemingen, met name op de solvabiliteit, de vorming van toereikende technische voorzieningen en de dekking van deze voorzieningen met congruente activa voortaan berust bij de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de verzekeringsonderneming;
  • (8) 
    Overwegende dat de uitvoering van de in artikel 1, punt 2, onder c), van Richtlijn 79/267/EEG bedoelde verrichtingen in geen geval afbreuk mag doen aan de bevoegdheden van de autoriteiten ten aanzien van de lichamen die houder zijn van de in die bepaling beschouwde activa;
  • (9) 
    Overwegende dat een aantal bepalingen van de onderhavige richtlijn minimumnormen vaststellen; dat de Lid-Staat van herkomst strengere regels kan opleggen aan verzekeringsondernemingen waaraan door zijn eigen bevoegde autoriteiten vergunning is verleend;
  • (10) 
    Overwegende dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten over de nodige controlemiddelen moeten beschikken om te garanderen dat de verzekeringsonderneming overal in de Gemeenschap haar werkzaamheden op regelmatige wijze uitoefent, ongeacht of dit op grond van het recht van vestiging dan wel in het kader van het vrij verrichten van diensten geschiedt; dat zij met name passende vrijwaringsmaatregelen moeten kunnen treffen of sancties moeten kunnen opleggen om onregelmatigheden en inbreuken op de bepalingen inzake het toezicht op het verzekeringswezen te voorkomen;
  • (11) 
    Overwegende dat de bepalingen betreffende de portefeuilleoverdracht dienen te worden aangepast aan de bij deze richtlijn ingevoerde regeling inzake een enkele vergunning;
  • (12) 
    Overwegende dat het bij Richtlijn 79/267/EEG vastgestelde specialisatievoorschrift versoepeling behoeft, zodat de Lid-Staten desgewenst aan één zelfde onderneming vergunningen kunnen verlenen voor de in Richtlijn 79/267/EEG bedoelde branches en voor de verzekeringsverrichtingen van de branches 1 en 2 van de bijlage bij Richtlijn 73/239/EEG (7); dat die mogelijkheid evenwel kan worden onderworpen aan bepaalde voorwaarden inzake de naleving van de boekhoudkundige voorschriften en de voorschriften inzake liquidatie;
  • (13) 
    Overwegende dat het voor de bescherming van de verzekerden noodzakelijk is dat iedere verzekeringsonderneming toereikende technische voorzieningen vormt; dat bij de berekening van deze voorzieningen in hoofdzaak van actuariële beginselen wordt uitgegaan; dat het gewenst is deze beginselen te cooerdineren, ten einde de onderlinge erkenning van de in de onderscheiden Lid-Staten toepasselijke prudentiële voorschriften te vergemakkelijken;
  • (14) 
    Overwegende dat het voorzichtigheidshalve wenselijk is om een minimale cooerdinatie tot stand te brengen van de voorschriften inzake beperking van het voor de berekening van de technische voorzieningen toegepaste rentepercentage en dat, aangezien de thans voor die beperking bestaande methodes alle in gelijke mate juist, prudentieel en gelijkwaardig zijn, het passend lijkt de Lid-Staten vrij te laten in de keuze van de te gebruiken methode;
  • (15) 
    Overwegende dat de regels betreffende de berekening, de diversificatie, de lokalisatie en de congruentie van de tegenover de technische voorzieningen staande activa moeten worden gecooerdineerd ten einde de wederzijdse erkenning van de voorschriften van de Lid-Staten te vergemakkelijken; dat bij deze cooerdinatie rekening moet worden gehouden met de maatregelen die in Richtlijn 88/361/EEG van de Raad van 24 juni 1988 voor de uitvoering van artikel 67 van het Verdrag (8) zijn vastgesteld op het gebied van de liberalisatie van het kapitaalverkeer, en met de vooruitgang die de Gemeenschap heeft geboekt op de weg naar de Economische en Monetaire Unie;
  • (16) 
    Overwegende echter dat de Lid-Staat van herkomst van verzekeringsondernemingen niet kan verlangen dat zij de activa die tegenover hun technische voorzieningen staan, in bepaalde categorieën activa beleggen, aangezien dergelijke verplichtingen onverenigbaar zijn met de in Richtlijn 88/361/EEG vastgestelde maatregelen betreffende de liberalisatie van het kapitaalverkeer;
  • (17) 
    Overwegende dat het in afwachting van een richtlijn inzake beleggingsdiensten waarin onder meer de definitie van het begrip gereglementeerde markt wordt geharmoniseerd, noodzakelijk is om, onverminderd deze toekomstige harmonisatie, voor de toepassing van de onderhavige richtlijn een voorlopige definitie van dit begrip te geven, die later zal worden vervangen door de op communautair niveau geharmoniseerde definitie, die aan de Lid-Staat waar de markt is gelegen de verantwoordelijkheden zal toevertrouwen die de onderhavige richtlijn op dit gebied tijdelijk aan de Lid-Staat van herkomst van de verzekeringsonderneming toevertrouwt;
  • (18) 
    Overwegende dat de lijst van bestanddelen die in aanmerking komen voor de vorming van de in Richtlijn 79/267/EEG voorgeschreven solvabiliteitsmarge moet worden aangevuld, ten einde rekening te houden met de nieuwe financiële instrumenten en met de mogelijkheden waarover andere financiële instellingen beschikken met betrekking tot de samenstelling van hun vermogen;
  • (19) 
    Overwegende dat de harmonisatie van het recht op het gebied van verzekeringsovereenkomsten geen prealabele voorwaarde is voor de totstandbrenging van de interne verzekeringsmarkt; dat derhalve de aan de Lid-Staten gelaten mogelijkheid om verzekeringsovereenkomsten die op hun grondgebied aangegane verbintenissen behelzen, onder toepassing van hun recht te doen vallen, voldoende waarborgen biedt voor verzekeringnemers;
  • (20) 
    Overwegende dat het in het kader van de interne markt in het belang van de verzekeringnemer is dat hij toegang heeft tot een zo breed mogelijke waaier van in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsprodukten, waaruit hij de keuze kan maken die het best aan zijn behoeften voldoet; dat de Lid-Staat waar de verbintenis is aangegaan, er derhalve op moet toezien dat alle in de Gemeenschap aangeboden verzekeringsprodukten zonder enige belemmering op zijn grondgebied op de markt kunnen worden gebracht, voor zover zij niet in strijd zijn met de wettelijke bepalingen van algemeen belang die in deze Lid-Staat gelden en voor zover dit algemeen belang niet door de voorschriften van de Lid-Staat van herkomst wordt gevrijwaard, mits deze wettelijke bepalingen zonder discriminatie van toepassing zijn op alle in deze Lid-Staat werkzame verzekeringsondernemingen, en mits zij objectief nodig zijn en toegesneden zijn op het beoogde doel;
  • (21) 
    Overwegende dat de Lid-Staten erop moeten kunnen toezien dat de verzekeringsprodukten en de contractuele documenten die worden gebruikt voor de dekking van op hun grondgebied aangegane verbintenissen op grond van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten, in overeenstemming zijn met de toepasselijke specifieke wettelijke bepalingen van algemeen belang; dat de toe te passen toezichtstelsels moeten worden aangepast aan de eisen van de interne markt, zonder dat zij een voorwaarde mogen zijn voor de uitoefening van het verzekeringsbedrijf; dat stelsels van voorafgaande goedkeuring van de verzekeringsvoorwaarden in dit verband niet gerechtvaardigd lijken; dat bijgevolg moet worden voorzien in stelsels die beter op de eisen van de interne markt zijn afgestemd en die het de Lid-Staten mogelijk maken de verzekeringnemers een wezenlijke bescherming te bieden;
  • (22) 
    Overwegende dat niettemin aanvaard wordt dat de Lid-Staat van herkomst, voor de toepassing van de actuariële beginselen overeenkomstig de onderhavige richtlijn, de systematische mededeling mag eisen van de voor de berekening van de contracttarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen, waarbij deze mededeling van de technische grondslagen de kennisgeving van de algemene en bijzondere polisvoorwaarden en van de commerciële tarieven van de onderneming uitsluit;
  • (23) 
    Overwegende dat de consument in het kader van een eengemaakte verzekeringsmarkt een grotere en meer gediversifieerde keuze uit overeenkomsten zal hebben; dat hij om ten volle van deze diversiteit en een toegenomen concurrentie te kunnen profiteren, moet beschikken over de nodige inlichtingen om de overeenkomst te kunnen kiezen die het beste bij zijn behoeften past; dat deze behoefte aan inlichtingen nog sterker is omdat de looptijd van de verbintenissen zeer lang kan zijn; dat het dientengevolge wenselijk is de minimumvoorschriften te cooerdineren opdat de consument een duidelijke en nauwkeurige informatie zou ontvangen over de wezenlijke kenmerken van de hem aangeboden produkten en over de gegevens betreffende de organismen die bevoegd zijn om kennis te nemen van de klachten van verzekeringnemers, verzekerden of begunstigden van de overeenkomst;
  • (24) 
    Overwegende dat de reclame voor verzekeringsprodukten van wezenlijke betekenis is voor de vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van verzekeringswerkzaamheden in de Gemeenschap; dat het van belang is de verzekeringsondernemingen de mogelijkheid te bieden van alle gebruikelijke middelen voor het maken van reclame in de Lid-Staat van het bijkantoor of de dienstverrichting gebruik te maken; dat de Lid-Staten niettemin de naleving kunnen vereisen van hun voorschriften betreffende de vorm en de inhoud van deze reclame, die voortvloeien uit communautaire regelingen die op het gebied van reclame zijn vastgesteld, dan wel uit bepalingen die door de Lid-Staten zijn vastgesteld om redenen van algemeen belang;
  • (25) 
    Overwegende dat in het kader van de interne markt een Lid-Staat niet langer kan verbieden dat het verzekeringsbedrijf op zijn grondgebied tegelijkertijd op grond van het recht van vestiging en in het kader van het vrij verrichten van diensten wordt uitgeoefend; dat de door Richtlijn 90/619/EEG te dien aanzien aan de Lid-Staten gegeven mogelijkheid derhalve moet worden opgeheven
  • (26) 
    Overwegende dat sancties moeten kunnen worden opgelegd wanneer de verzekeringsonderneming zich in de Lid-Staat waar de verbintenis is aangegaan niet voegt naar de bepalingen van algemeen belang die op haar van toepassing zijn;
  • (27) 
    Overwegende dat de verzekeringsverrichtingen in sommige Lid-Staten niet zijn onderworpen aan enige vorm van indirecte belasting, terwijl in de meeste Lid-Staten bijzondere heffingen en andere vormen van belasting van toepassing zijn; dat deze heffingen en belastingen in de Lid-Staten waar zij gelden qua structuur en tarieven aanzienlijk verschillen; dat voorkomen moet worden dat de bestaande verschillen ernstige concurrentiedistorsies tussen de Lid-Staten met zich brengen op het gebied van verzekeringsdiensten; dat onder voorbehoud van een latere harmonisatie de toepassing van de belastingregeling en van de andere heffingen van de Lid-Staat waar de verbintenis is aangegaan een dergelijk bezwaar kan ondervangen en dat het de taak van de Lid-Staten is de nadere regels voor het innen van deze heffingen en belastingen vast te stellen;
  • (28) 
    Overwegende dat het van belang is een communautaire cooerdinatie inzake de liquidatie van verzekeringsondernemingen tot stand te brengen; dat het in afwachting van fundamenteel belang is ervoor te zorgen dat bij liquidatie van een verzekeringsonderneming het in elke Lid-Staat opgezette garantiestelsel de gelijke behandeling waarborgt van alle schuldeisers uit hoofde van verzekeringen, zonder onderscheid naar de nationaliteit van deze schuldeisers en ongeacht de wijze waarop de verbintenis is aangegaan;
  • (29) 
    Overwegende dat technische wijzigingen van de gedetailleerde voorschriften van deze richtlijn op gezette tijden noodzakelijk kunnen zijn ten einde rekening te houden met de toekomstige ontwikkelingen in de verzekeringssector; dat de Commissie, zo nodig, deze wijzigingen zal aanbrengen in het kader van de haar door het Verdrag verleende uitvoeringsbevoegdheid, na raadpleging van het bij Richtlijn 91/675/EEG (9) ingestelde Comité voor het Verzekeringswezen;
  • (30) 
    Overwegende dat moet worden voorzien in bijzondere bepalingen met het oog op de overgang van de juridische regeling die bij het van toepassing worden van deze richtlijn bestaat, naar de regeling die bij deze richtlijn wordt ingesteld; dat met deze bepalingen moet worden voorkomen dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten met extra werk worden belast;
  • (31) 
    Overwegende dat volgens artikel 8 C van het Verdrag rekening dient te worden gehouden met de inspanning die bepaalde economieën met verschillen in ontwikkeling zich moeten getroosten; dat dan ook aan bepaalde Lid-Staten een overgangsregeling moet worden toegestaan waardoor deze richtlijn geleidelijk kan worden toegepast,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I DEFINITIES EN WERKINGSSFEER

Artikel 1

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • a) 
    "verzekeringsonderneming": iedere onderneming waaraan overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 79/267/EEG vergunning is verleend;
  • b) 
    "bijkantoor": ieder agentschap of bijkantoor van een verzekeringsonderneming, met inachtneming van artikel 3 van Richtlijn 90/619/EEG;
  • c) 
    "verbintenis": een verbintenis die wordt geconcretiseerd in de vorm van een verzekering of verrichting als bedoeld in artikel 1 van Richtlijn 79/267/EEG;
  • d) 
    "Lid-Staat van herkomst": de Lid-Staat waar het hoofdkantoor is gevestigd van de verzekeringsonderneming die de verbintenis aangaat;
  • e) 
    "Lid-Staat van het bijkantoor": de Lid-Staat waar het bijkantoor is gevestigd dat de verbintenis aangaat;
  • f) 
    "Lid-Staat van dienstverrichting": de Lid-Staat van de verbintenis overeenkomstig artikel 2, onder e), van Richtlijn 90/619/EEG, wanneer de verbintenis wordt aangegaan door een in een andere Lid-Staat gevestigde verzekeringsonderneming of bijkantoor;
  • g) 
    "zeggenschap": de band die bestaat tussen een moederonderneming en een dochteronderneming, zoals bepaald in artikel 1 van Richtlijn 83/349/EEG (²), of een gelijkaardige band tussen een natuurlijke of rechtspersoon en een onderneming;

(²) Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, sub g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB nr. L 193 van 18. 7. 1983, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/605/EEG (PB nr. L 317 van 16. 11. 1990, blz. 60).

  • h) 
    "gekwalificeerde deelneming": het in een onderneming, rechtstreeks of middellijk, bezitten van ten minste 10 % van het kapitaal of van de stemrechten, dan wel elke andere mogelijkheid om invloed van betekenis uit te oefenen op de bedrijfsvoering van de onderneming waarin men een deelneming heeft.

Voor de toepassing van deze definitie in de artikelen 7 en 14, en voor de andere in artikel 14 genoemde deelnemingspercentages, worden de in artikel 7 van Richtlijn 88/627/EEG (¹) bedoelde stemrechten in aanmerking genomen;

  • i) 
    "moederonderneming": een moederonderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG;
  • j) 
    "dochteronderneming": een dochteronderneming in de zin van de artikelen 1 en 2 van Richtlijn 83/349/EEG; elke dochteronderneming van een dochteronderneming wordt ook beschouwd als een dochteronderneming van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;
  • k) 
    "gereglementeerde markt": een financiële markt die door de Lid-Staat van herkomst van de onderneming als gereglementeerde markt wordt beschouwd in afwachting van de vaststelling van een definitie in het kader van een richtlijn inzake beleggingsdiensten, en die gekenmerkt wordt door:
  • een regelmatige werking, en
  • het feit dat in door de daartoe bevoegde autoriteiten vastgestelde of goedgekeurde bepalingen de voorwaarden voor de werking van en de toegang tot de markt zijn vastgelegd, alsmede, wanneer Richtlijn 79/279/EEG van de Raad van 5 maart 1979 tot cooerdinatie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs (²) van toepassing is, de in die richtlijn bepaalde toelatingsvoorwaarden, en voor zover die richtlijn niet van toepassing is, de voorwaarden waaraan deze financiële instrumenten moeten voldoen om daadwerkelijk op de markt te kunnen worden verhandeld.

Voor de toepassing van deze richtlijn kan een gereglementeerde markt in een Lid-Staat of in een derde land zijn gelegen. In dit laatste geval moet de markt door de Lid-Staat van herkomst van de onderneming erkend zijn en aan vergelijkbare voorwaarden voldoen. De financiële instrumenten die er worden verhandeld, moeten van een kwaliteit zijn die vergelijkbaar is met die van de instrumenten die op de gereglementeerde markt(en), van de betrokken Lid-Staat worden verhandeld;

(¹) Richtlijn 88/627/EEG van de Raad van 12 december 1988 betreffende de gegevens die moeten worden gepubliceerd bij verwerving en bij overdracht van een belangrijke deelneming in een ter beurze genoteerde vennootschap (PB nr. L 348 van 17. 12. 1988, blz. 62).

(²) PB nr. L 66 van 13. 3. 1979, blz. 21. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 82/148/EEG (PB nr. L 62 van 5. 3. 1982, blz. 22).

  • l) 
    "bevoegde autoriteiten": de nationale autoriteiten die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen toezicht uitoefenen op de verzekeringsondernemingen.

Artikel 2

  • 1. 
    Deze richtlijn is van toepassing op de in artikel 1 van Richtlijn 79/267/EEG bedoelde verbintenissen en ondernemingen.
  • 2. 
    In artikel 1, punt 2, van Richtlijn 79/267/EEG worden de woorden "en voor zover zij zijn toegestaan in het land waar de werkzaamheid wordt uitgeoefend" geschrapt.
  • 3. 
    Deze richtlijn is niet van toepassing op de verzekeringen en verrichtingen, noch op ondernemingen en instellingen waarop Richtlijn 79/267/EEG niet van toepassing is, noch op de in artikel 4 van die richtlijn genoemde instellingen.

TITEL II TOEGANG TOT HET VERZEKERINGSBEDRIJF

Artikel 3

Artikel 6

van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 6

De toegang tot de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden wordt afhankelijk gesteld van het verkrijgen van een vergunning.

Deze vergunning moet bij de autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst worden aangevraagd door:

  • a) 
    de onderneming die haar hoofdkantoor op het grondgebied van deze Lid-Staat vestigt;
  • b) 
    de onderneming die, na de in de eerste alinea bedoelde vergunning te hebben verkregen, haar werkzaamheden tot een gehele branche of tot andere branches uitbreidt.".

Artikel 4

Artikel 7

van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 7

  • 1. 
    De vergunning geldt voor de gehele Gemeenschap. Zij stelt de onderneming in staat aldaar werkzaamheden uit te oefenen, hetzij in het kader van het recht van vestiging, hetzij in het kader van het vrij verrichten van diensten.
  • 2. 
    De vergunning wordt verleend per branche als omschreven in de bijlage. Zij heeft betrekking op de gehele branche, behalve indien de aanvrager slechts een gedeelte van de tot deze branche behorende risico's wenst te dekken.

De bevoegde autoriteiten kunnen een vergunning die voor een branche is aangevraagd, beperken tot de werkzaamheden van het in artikel 9 genoemde programma van werkzaamheden.

Het staat de Lid-Staten vrij een vergunning voor meerdere branches te verlenen, voor zover de nationale wetgeving de gelijktijdige uitoefening van deze branches toestaat.".

Artikel 5

Artikel 8

van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 8

  • 1. 
    De Lid-Staat van herkomst stelt de eis dat de verzekeringsondernemingen die een vergunning aanvragen:
  • a) 
    een van de volgende rechtsvormen aannemen:
  • ten aanzien van het Koninkrijk België: naamloze vennootschap/ "société anonyme", commanditaire vennootschap op aandelen/ "société en commandite par actions", onderlinge verzekeringsvereniging/ "association d'assurance mutuelle", cooeperatieve vennootschap/ "société coopérative";
  • ten aanzien van het Koninkrijk Denemarken: "aktieselskaber", "gensidige selskaber", "pensionskasser omfattet af lov om forsikringsvirksomhed (tvaergaaende pensionskasser)";
  • ten aanzien van de Bondsrepubliek Duitsland: "Aktiengesellschaft", "Versicherungsverein auf Gegenseitigkeit", "oeffentlich-rechtliches Wettbewerbsversicherungsunternehmen";
  • ten aanzien van de Franse Republiek: "société anonyme", "société d'assurance mutuelle", "institution de prévoyance" overeenkomstig de "code rural", alsmede de "mutuelles" overeenkomstig de "code de la mutualité";
  • ten aanzien van Ierland: "incorporated companies limited by shares or by guarantee or unlimited", "societies registered under the Industrial and Provident Societies Acts", "societies registered under the Friendly Societies Acts";
  • ten aanzien van de Italiaanse Republiek: "società per azioni", "società cooperativa", "mutua di assicurazione";
  • ten aanzien van het Groothertogdom Luxemburg: "société anonyme", "société en commandite par actions", "association d'assurances mutuelles", "société coopérative";
  • ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden: naamloze vennootschap, "onderlinge waarborgmaatschappij;
  • ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk: "incorporated companies limited by shares or by guarantee or unlimited", "societies registered under the Industrial and Provident Societies Acts", "societies registered or incorporated under the Friendly Societies Acts", "the association of underwriters known as Lloyd's";
  • ten aanzien van de Helleense Republiek: anonymi etairia
  • ten aanzien van het Koninkrijk Spanje: "sociedad anómia", "sociedad mutua", "sociedad cooperativa";
  • ten aanzien van de Portugese Republiek: "sociedade anónima", "mútua de seguros".

De verzekeringsonderneming kan eveneens de vorm aannemen van een Europese Vennootschap zodra deze bestaat.

De Lid-Staten kunnen voorts in voorkomend geval ondernemingen oprichten die een publiekrechtelijke vorm hebben, mits deze instellingen beogen het verzekeringsbedrijf uit te oefenen onder voorwaarden die gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden die voor privaatrechtelijke ondernemingen gelden;

  • b) 
    hun doel beperken tot de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden en tot de verrichtingen die daaruit rechtstreeks voortvloeien, met uitsluiting van elke andere handelsactiviteit;
  • c) 
    een programma van werkzaamheden overeenkomstig artikel 9 overleggen;
  • d) 
    het in artikel 20, lid 2, bedoelde minimumgarantiefonds bezitten;
  • e) 
    daadwerkelijk worden bestuurd door personen van goede reputatie met voldoende beroepskwalificaties of -ervaring.
  • 2. 
    De onderneming die de vergunning aanvraagt voor de uitbreiding van haar werkzaamheden tot andere branches of voor de uitbreiding van een vergunning die slechts een deel van de in een branche ondergebrachte risico's bestrijkt, moet een programma van werkzaamheden overeenkomstig artikel 9 overleggen.

Bovendien moet zij aantonen dat zij over de in artikel 19 bedoelde solvabiliteitsmarge beschikt en het in artikel 20, leden 1 en 2, bedoelde garantiefonds bezit.

  • 3. 
    De Lid-Staten stellen geen bepalingen vast waarin de voorafgaande goedkeuring of de systematische mededeling wordt geëist van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, de tarieven, de met name voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen en de formulieren en andere documenten waarvan de verzekeringsonderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met de verzekeringnemers.

Niettegenstaande de eerste alinea, en uitsluitend voor het toezicht op de naleving van de nationale bepalingen betreffende de actuariële beginselen, mag de Lid-Staat van herkomst een systematische mededeling van de voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen eisen, zonder dat dit vereiste voor de onderneming een voorwaarde vooraf voor de uitoefening van haar werkzaamheden mag vormen.

Deze richtlijn belet niet dat de Lid-Staten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen handhaven of invoeren die voorzien in de goedkeuring van de statuten en in het mededelen van elk document dat voor de normale uitoefening van het toezicht vereist is.

Uiterlijk vijf jaar na de datum waarop Richtlijn 92/96/EEG (*) van toepassing wordt, legt de Commissie aan de Raad een verslag voor over de toepassing van dit lid.

  • 4. 
    Bovenbedoelde bepalingen mogen er niet toe strekken dat bij de behandeling van de aanvraag van een vergunning de economische behoeften van de markt in aanmerking worden genomen.

(*) PB nr. L 360 van 9. 12. 1992, blz. 1.".

Artikel 6

Artikel 9

van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 9

Het in artikel 8, lid 1, onder c), en lid 2, genoemde programma van werkzaamheden moet gegevens of bewijsstukken bevatten betreffende:

  • a) 
    de aard van de verbintenissen die de onderneming voornemens is aan te gaan;
  • b) 
    de leidende beginselen op het gebied van de herverzekering;
  • c) 
    de bestanddelen die het minimumgarantiefonds vormen;
  • d) 
    de te verwachten inrichtingskosten van de administratieve diensten en van het produktienet; de financiële middelen ter dekking daarvan,

en voor de eerste drie boekjaren voorts:

  • e) 
    een gedetailleerde prognose van de vermoedelijke ontvangsten en uitgaven, zowel wat de directe verzekering en de geaccepteerde herverzekeringen als de overdrachten uit hoofde van herverzekering betreft;
  • f) 
    de te verwachten kaspositie;
  • g) 
    een raming betreffende de financiële middelen ter dekking van de verbintenissen en van de solvabiliteitsmarge.".

Artikel 7

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst verlenen een onderneming geen vergunning die toegang tot het verzekeringsbedrijf geeft, voordat zij in kennis zijn gesteld van de identiteit van haar directe of middellijke aandeelhouders of vennoten, natuurlijke of rechtspersonen, die een gekwalificeerde deelneming bezitten, alsmede van het bedrag van die deelneming.

Deze autoriteiten verlenen geen vergunning indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de verzekeringsonderneming te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de aandeelhouders of vennoten.

TITEL III HARMONISATIE VAN DE UITOEFENINGSVOOR-WAARDEN

Hoofdstuk 1

Artikel 8

Artikel 15

van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 15

  • 1. 
    Het financiële toezicht op een verzekeringsonderneming, met inbegrip van het toezicht op de werkzaamheden die zij door bijkantoren en in het kader van dienstverrichting uitoefent, behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de Lid-Staat van herkomst. Indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van de verbintenis redenen hebben om aan te nemen dat de werkzaamheden van een verzekeringsonderneming haar financiële soliditeit kunnen aantasten, stellen zij de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van deze onderneming daarvan in kennis. De autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst gaan na of de onderneming de in deze richtlijn neergelegde prudentiële beginselen in acht neemt.
  • 2. 
    Het financiële toezicht omvat met name het controleren, met betrekking tot het geheel van de werkzaamheden van de verzekeringsonderneming, van de solvabiliteit van de verzekeringsonderneming, alsmede van de vorming van technische voorzieningen, met inbegrip van de wiskundige voorzieningen, en de tegenover deze voorzieningen staande activa, zulks overeenkomstig de in de Lid-Staat van herkomst geldende voorschriften of gebruiken, op grond van de communautaire bepalingen ter zake.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst eisen dat er in elke verzekeringsonderneming een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie en adequate interne controleprocedures bestaan.".

Artikel 9

Artikel 16

van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 16

De Lid-Staat van het bijkantoor bepaalt dat, wanneer een verzekeringsonderneming waaraan in een andere Lid-Staat vergunning is verleend, haar werkzaamheden uitoefent door middel van een bijkantoor, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst, na de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor daarvan vooraf in kennis te hebben gesteld, zelf en/of door personen die zij daartoe machtigen, ter plaatse de gegevens kunnen verifiëren die voor het financiële toezicht op de verzekeringsonderneming noodzakelijk zijn. De autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor mogen aan deze verificatie deelnemen.".

Artikel 10

In artikel 23 van Richtlijn 79/267/EEG worden de leden 2 en 3 vervangen door:

"2. De Lid-Staat eisen van de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor op hun grondgebied hebben, de periodieke overlegging van de voor het uitoefenen van het toezicht vereiste bescheiden en van de statistische documenten. De bevoegde autoriteiten verstrekken elkaar de bescheiden en inlichtingen welke dienstig zijn voor het uitoefenen van het toezicht.

  • 3. 
    Iedere Lid-Staat neemt de nodige maatregelen opdat de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheden en middelen beschikken die noodzakelijk zijn om toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden van de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor op zijn grondgebied hebben, met inbegrip van de werkzaamheden die buiten dit grondgebied worden verricht, overeenkomstig de richtlijnen van de Raad betreffende deze werkzaamheden en met het oog op de toepassing ervan.

Deze bevoegdheden en middelen moeten aan de bevoegde autoriteiten met name de mogelijkheid verschaffen om:

  • a) 
    grondige informatie te verkrijgen over de situatie en alle werkzaamheden van de verzekeringsonderneming, met name:
  • door het inwinnen van inlichtingen of het opvragen van documenten betreffende de verzekeringsactiviteiten,
  • door het verrichten van controles ter plaatse in de bedrijfsruimten van de onderneming;
  • b) 
    jegens de verzekeringsonderneming, haar aansprakelijke bestuurders of degenen die zeggenschap over haar hebben, alle afdoende en noodzakelijke maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat de werkzaamheden van de verzekeringsonderneming blijven stroken met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke de verzekeringsonderneming in de onderscheiden Lid-Staten in acht moet nemen, inzonderheid met het programma van werkzaamheden, voor zover dit laatste verplicht blijft, alsook om misstanden te vermijden of te beëindigen die de belangen der verzekerden zouden schaden;
  • c) 
    te bewerkstelligen dat deze maatregelen worden toegepast, zo nodig door de tenuitvoerlegging ervan te gelasten, in voorkomend geval door een beroep te doen op de gerechtelijke instanties.

De Lid-Staten kunnen de bevoegde autoriteiten ook de mogelijkheid bieden alle inlichtingen te verkrijgen betreffende de overeenkomsten die in het bezit zijn van tussenpersonen.".

Artikel 11

  • 1. 
    De leden 2 tot en met 7 van artikel 6 van Richtlijn 90/619/EEG vervallen.
  • 2. 
    Elke Lid-Staat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, de verzekeringsondernemingen waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd, toestemming om hun portefeuille, ongeacht of deze uit in het kader van vestiging dan wel in het kader van vrije dienstverrichting gesloten overeenkomsten bestaat, geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een in de Gemeenschap gevestigde overnemende verzekeringsonderneming, indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de overnemende verzekeringsonderneming verklaren dat deze onderneming, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit.
  • 3. 
    Wanneer een bijkantoor voornemens is zijn portefeuille, ongeacht of deze uit in het kader van vestiging dan wel in het kader van vrije dienstverrichting gesloten overeenkomsten bestaat, geheel of gedeeltelijk over te dragen, moet de Lid-Staat van het bijkantoor worden geraadpleegd.
  • 4. 
    In de gevallen bedoeld in de leden 2 en 3 verlenen de autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de overdragende verzekeringsonderneming toestemming voor de overdracht, nadat zij de instemming hebben verkregen van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten van de verbintenis.
  • 5. 
    De bevoegde autoriteiten van de geraadpleegde Lid-Staten delen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de overdragende verzekeringsonderneming binnen drie maanden na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek hun advies of instemming mede; indien de geraadpleegde autoriteiten niet binnen deze termijn hebben gereageerd, wordt zulks gelijkgesteld met een gunstig advies of met een stilzwijgende instemming.
  • 6. 
    De overeenkomstig dit artikel toegestane overdracht wordt in de Lid-Staat van de verbintenis bekendgemaakt onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden. Deze overdracht kan van rechtswege worden tegengeworpen aan de verzekeringnemers, aan de verzekerden en aan iedereen die uit de overgedragen overeenkomsten voortvloeiende rechten of verplichtingen heeft.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan het recht van de Lid-Staten om de verzekeringnemers de mogelijkheid te bieden de overeenkomst binnen een bepaalde termijn na de overdracht op te zeggen.

Artikel 12

  • 1. 
    Artikel 24 van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 24

  • 1. 
    Indien een verzekeringsonderneming zich niet voegt naar de bepalingen van artikel 17, kunnen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de onderneming haar de vrije beschikking over de activa verbieden, na de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten van de verbintenis van hun voornemen op de hoogte te hebben gesteld.
  • 2. 
    Met het oog op het herstel van de financiële positie van een onderneming waarvan de solvabiliteitsmarge niet meer het in artikel 19 voorgeschreven minimum bereikt, eisen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst een saneringsplan dat aan hun goedkeuring moet worden onderworpen.

In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de bevoegde autoriteiten, indien zij van oordeel zijn dat de financiële positie van de onderneming nog verder zal verslechteren, eveneens de vrije beschikking over de activa van de verzekeringsonderneming beperken of verbieden. Zij stellen in dat geval de autoriteiten van de Lid-Staten op het grondgebied waarvan de onderneming haar werkzaamheden uitoefent, in kennis van alle genomen maatregelen; deze autoriteiten treffen op hun verzoek dezelfde maatregelen.

  • 3. 
    Indien de solvabiliteitsmarge niet meer het in artikel 20 omschreven garantiefonds bereikt, eisen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de verzekeringsonderneming een plan inzake financiering op korte termijn dat aan hun goedkeuring moet worden onderworpen.

Voorts kunnen zij de vrije beschikking over de activa van de onderneming beperken of verbieden. Zij stellen de autoriteiten van de Lid-Staten op wier grondgebied de onderneming werkzaamheden uitoefent, hiervan op de hoogte; deze autoriteiten treffen op hun verzoek dezelfde maatregelen.

  • 4. 
    In de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen kunnen de bevoegde autoriteiten voorts alle passende maatregelen nemen om de belangen van de verzekerden te beschermen.
  • 5. 
    Wanneer de Lid-Staat van herkomst van de verzekeringsonderneming in de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen daarom verzoekt, treft elke Lid-Staat overeenkomstig zijn nationale wetgeving tevens de nodige maatregelen om de vrije beschikking over de op zijn grondgebied gelokaliseerde activa te kunnen verbieden. De Lid-Staat van herkomst dient daarbij bekend te maken op welke activa deze maatregelen van toepassing zullen zijn.".

Artikel 13

Artikel 26

van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 26

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst kunnen de door hen aan een verzekeringsonderneming verleende vergunning intrekken, wanneer de onderneming:
  • a) 
    van de vergunning geen gebruik maakt binnen twaalf maanden, uitdrukkelijk afstand doet van de vergunning of gedurende meer dan zes maanden haar werkzaamheden heeft gestaakt, tenzij de vergunning volgens de bepalingen van de betrokken Lid-Staat in deze gevallen vervalt;
  • b) 
    niet meer aan de toegangsvoorwaarden voldoet;
  • c) 
    er niet in geslaagd is om binnen de gestelde termijn de maatregelen te treffen waarin het in artikel 24 bedoelde sanerings- of financieringsplan voorziet;
  • d) 
    ernstig in gebreke blijft te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de op haar van toepassing zijnde regeling.

Wanneer de vergunning wordt ingetrokken of vervalt, stellen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst de bevoegde autoriteiten van de andere Lid-Staten daarvan in kennis; deze moeten passende maatregelen treffen om te beletten dat de betrokken verzekeringsonderneming op hun grondgebied nieuwe werkzaamheden aanvangt, hetzij in het kader van vestiging, hetzij in het kader van vrije dienstverrichting. Zij nemen voorts in samenwerking met deze autoriteiten alle passende maatregelen om de belangen van de verzekerden te beschermen en beperken met name de vrije beschikking over de activa van de verzekeringsonderneming overeenkomstig artikel 24, lid 1, lid 2, tweede alinea, of lid 3, tweede alinea.

  • 2. 
    Elk besluit tot intrekking van de vergunning moet nauwkeurig met redenen zijn omkleed en ter kennis van de betrokken verzekeringsonderneming worden gebracht.".

Artikel 14

  • 1. 
    De Lid-Staten bepalen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft om rechtstreeks of middelijk een gekwalificeerde deelneming in een verzekeringsonderneming te verwerven, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst daarvan vooraf in kennis moet stellen onder vermelding van het bedrag van die deelneming. Tot kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst is eveneens gehouden iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te vergroten dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen 20, 33 of 50 bereikt of overschrijdt of dat de verzekeringsonderneming zijn dochteronderneming wordt.

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst beschikken over een termijn van ten hoogste drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving, om zich tegen het voornemen te verzetten, indien zij, gelet op de noodzaak een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de verzekeringsonderneming te garanderen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de in de eerste alinea bedoelde persoon. Indien er geen bezwaar is, kunnen de autoriteiten een maximumtermijn vaststellen voor de uitoefening van het bedoelde voornemen.

  • 2. 
    De Lid-Staten bepalen dat iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft zijn rechtstreekse of middellijke gekwalificeerde deelneming in een verzekeringsonderneming af te stoten, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst daarvan vooraf in kennis moet stellen onder vermelding van het bedrag van de betrokken deelneming. Tot kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten is eveneens gehouden iedere natuurlijke of rechtspersoon die het voornemen heeft de omvang van zijn gekwalificeerde deelneming zodanig te verkleinen dat het percentage van de door hem gehouden stemrechten of aandelen onder 20, 33 of 50 daalt of de onderneming ophoudt zijn dochteronderneming te zijn.
  • 3. 
    Zodra zij daarvan kennis hebben, stellen de verzekeringsondernemingen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst in kennis van de verwervingen of afstotingen van deelnemingen in hun kapitaal waardoor stijging boven of daling onder één van de drempels als bedoeld in de leden 1 en 2 optreedt.

Tevens stellen zij de bevoegde autoriteiten ten minste eens per jaar in kennis van de identiteit van de aandeelhouders of vennoten die gekwalificeerde deelnemingen bezitten, alsmede van de omvang van de deelnemingen zoals deze met name blijken uit de gegevens die worden vastgelegd bij de jaarlijkse algemene vergadering van aandeelhouders of vennoten, of uit informatie die is ontvangen uit hoofde van de verplichtingen van ter beurze genoteerde vennootschappen.

  • 4. 
    De Lid-Staten bepalen dat, indien de door de in lid 1 bedoelde personen uitgeoefende invloed een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de verzekeringsonderneming zou kunnen belemmeren, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst de passende maatregelen treffen om aan deze toestand een einde te maken. Deze maatregelen kunnen met name omvatten bindende aanwijzingen, sancties tegen bestuurders en schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten worden gehouden.

Soortgelijke maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke of rechtspersonen die de in lid 1 bedoelde verplichting inzake voorafgaande kennisgeving niet naleven. Wanneer een deelneming wordt verworven ondanks het bezwaar van de bevoegde autoriteiten, bepalen de Lid-Staten, onverminderd andere te treffen sancties, dat de uitoefening van de betrokken stemrechten wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig verklaard kunnen worden.

Artikel 15

  • 1. 
    De Lid-Staten bepalen dat alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede accountants of deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. Dit houdt in dat de vertrouwelijke gegevens waarvan zij beroepshalve kennis krijgen, aan geen enkele persoon of autoriteit bekend mogen worden gemaakt, behalve in een samengevatte of geaggregeerde vorm, zodat individuele verzekeringsondernemingen niet kunnen worden geïdentificeerd, zulks onverminderd de gevallen die onder het strafrecht vallen.

Indien een verzekeringsonderneming failliet is verklaard of op grond van een rechterlijke beslissing in liquidatie verkeert, mogen evenwel vertrouwelijke gegevens die geen betrekking hebben op derden welke betrokken zijn bij pogingen om de onderneming te redden, in het kader van civiele of handelsrechtelijke procedures openbaar worden gemaakt.

  • 2. 
    Lid 1 belet niet dat tussen de bevoegde autoriteiten van de verschillende Lid-Staten uitwisseling van gegevens plaatsvindt als bedoeld in de richtlijnen die van toepassing zijn op verzekeringsondernemingen. Deze gegevens vallen onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.
  • 3. 
    De Lid-Staten kunnen met de bevoegde autoriteiten van derde landen alleen dan samenwerkingsovereenkomsten voor de uitwisseling van gegevens sluiten, als met betrekking tot de medegedeelde gegevens ten minste gelijkwaardige waarborgen inzake het beroepsgeheim gelden als de in dit artikel bedoelde.
  • 4. 
    De bevoegde autoriteiten die overeenkomstig de leden 1 of 2 vertrouwelijke gegevens ontvangen, mogen deze slechts gebruiken voor de uitoefening van hun taken:
  • voor het onderzoek van de voorwaarden voor de toegang tot het verzekeringsbedrijf en voor het vergemakkelijken van de controle op de voorwaarden waaronder de werkzaamheden worden uitgeoefend, in het bijzonder ten aanzien van het toezicht op de technische voorzieningen, de solvabiliteitsmarge, de administratieve en boekhoudkundige organisatie en de interne controle, of
  • voor het opleggen van sancties, of
  • in het kader van een administratief beroep tegen een besluit van de bevoegde autoriteiten, of
  • in rechtszaken die aanhangig zijn gemaakt overeenkomstig artikel 50 of bijzondere bepalingen van de richtlijnen betreffende verzekeringsondernemingen.
  • 5. 
    De leden 1 en 4 staan niet in de weg aan de uitwisseling van gegevens binnen een zelfde Lid-Staat, wanneer er verscheidene bevoegde autoriteiten zijn, of, tussen Lid-Staten, tussen de bevoegde autoriteiten en:
  • de autoriteiten aan wie van overheidswege het toezicht op de kredietinstellingen en de andere financiële instellingen is opgedragen, alsmede de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de financiële markten,
  • de instanties die betrokken zijn bij de liquidatie en het faillissement van verzekeringsondernemingen en andere soortgelijke procedures, en
  • de met de wettelijke controle van de jaarrekening van verzekeringsondernemingen en andere financiële instellingen belaste personen,

voor de vervulling van hun toezichthoudende taak, en vormen evenmin een belemmering voor de mededeling aan de instanties die belast zijn met de (gedwongen) liquidatie of het beheer van het garantiefonds, van de gegevens die nodig zijn voor de vervulling van hun taak. De door deze autoriteiten, instanties en personen ontvangen gegevens vallen onder het in lid 1 bedoelde beroepsgeheim.

  • 6. 
    Voorts mogen de Lid-Staten, niettegenstaande de leden 1 en 4, op grond van wettelijke bepalingen de mededeling van bepaalde gegevens toestaan aan andere centrale overheidsdiensten die bevoegd zijn ter zake van de wetgeving inzake het toezicht op kredietinstellingen, financiële instellingen, beleggingsdiensten en verzekeringsondernemingen, alsmede aan de inspecteurs die in opdracht van deze overheidsdiensten optreden.

Deze gegevens mogen echter alleen worden verstrekt wanneer zulks ter wille van het prudentieel toezicht nodig blijkt.

De Lid-Staten bepalen evenwel dat de gegevens die op grond van de leden 2 en 5 zijn ontvangen, en die welke zijn verkregen naar aanleiding van de in artikel 16 van Richtlijn 79/267/EEG bedoelde verificaties ter plaatse, in geen enkel geval op grond van dit lid mogen worden medegedeeld, tenzij met uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de gegevens hebben verstrekt of van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar de verificatie ter plaatse is verricht.

Artikel 16

Artikel 13

van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 13

  • 1. 
    Onverminderd de leden 3 en 7 mag aan geen enkele onderneming tegelijkertijd op grond van deze richtlijn en op grond van Richtlijn 73/239/EEG vergunning worden verleend.
  • 2. 
    De Lid-Staten mogen evenwel voorschrijven dat:
  • de ondernemingen waaraan op grond van deze richtlijn vergunning is verleend, tevens overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG een vergunning kunnen krijgen voor de risico's bedoeld in de punten 1 en 2 van de bijlage van die richtlijn;
  • de ondernemingen waaraan op grond van artikel 6 van Richtlijn 73/239/EEG, uitsluitend voor de risico's bedoeld in de punten 1 en 2 van de bijlage van die richtlijn, vergunning is verleend, tevens een vergunning kunnen krijgen op grond van de onderhavige richtlijn.
  • 3. 
    Onder voorbehoud van lid 6 mogen de in lid 2 bedoelde ondernemingen en de ondernemingen die op het tijdstip van kennisgeving van deze richtlijn, de twee werkzaamheden die door de onderhavige richtlijn en door Richtlijn 73/239/EEG worden bestreken, gelijktijdig uitoefenen, zulks blijven doen mits zij overeenkomstig artikel 14, voor elk van die werkzaamheden een gescheiden beheer voeren.
  • 4. 
    De Lid-Staten mogen voorschrijven dat de in lid 2 bedoelde ondernemingen voor hun gehele bedrijf de boekhoudkundige regels in acht dienen te nemen die voor de op grond van deze richtlijn toegelaten ondernemingen gelden. Tevens mogen de Lid-Staten in afwachting van een latere cooerdinatie op dit gebied verlangen dat wat betreft de regels inzake liquidatie, ten aanzien van de werkzaamheden betreffende de risico's onder 1 en 2 van de bijlage van Richtlijn 73/239/EEG, die uitgeoefend worden door de in lid 2 vermelde ondernemingen, ook de regels gelden die van toepassing zijn op het levensverzekeringsbedrijf.
  • 5. 
    Wanneer een onderneming die de in de bijlage van Richtlijn 73/239/EEG bedoelde werkzaamheden uitoefent, financiële, commerciële of administratieve banden heeft met een onderneming die de in deze richtlijn bedoelde werkzaamheden uitoefent, zien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op wier grondgebied zich de hoofdkantoren van deze ondernemingen bevinden, erop toe dat de rekeningen van de betrokken ondernemingen niet worden vervalst ten gevolge van tussen deze ondernemingen gesloten overeenkomsten of door afspraken die de verdeling van de kosten en inkomsten kunnen beïnvloeden.
  • 6. 
    Elke Lid-Staat kan de ondernemingen waarvan het hoofdkantoor op zijn grondgebied is gevestigd, ertoe verplichten binnen de door hem bepaalde termijn een einde te maken aan het gelijktijdig uitoefenen van de werkzaamheden die zij bij de kennisgeving van deze richtlijn verrichtten.
  • 7. 
    De bepalingen van dit artikel worden aan de hand van een verslag van de Commissie aan de Raad, in het licht van de toekomstige harmonisatie van de liquidatievoorschriften, en in elk geval uiterlijk op 31 december 1999, opnieuw onderzocht.".

Artikel 17

Artikel 35

van Richtlijn 79/267/EEG en artikel 18 van Richtlijn 90/619/EEG vervallen.

Hoofdstuk 2

Artikel 18

Artikel 17

van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 17

  • 1. 
    De Lid-Staat van herkomst verplicht elke verzekeringsonderneming toereikende technische voorzieningen, wiskundige voorzieningen daaronder begrepen, te vormen met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden.

De omvang van deze voorzieningen wordt bepaald aan de hand van de volgende beginselen:

  • A. 
    i) De technische voorzieningen betreffende de levensverzekering moeten worden berekend aan de hand van een voldoende voorzichtige prospectieve actuariële methode, rekening houdend met alle toekomstige verplichtingen volgens de voor iedere lopende verzekeringsovereenkomst gestelde voorwaarden, met inbegrip van:
  • alle gegarandeerde uitkeringen, met inbegrip van gegarandeerde afkoopwaarden;
  • de winstdelingen waarop de verzekerden reeds collectief dan wel individueel recht hebben, ongeacht of die winstdelingen verkregen, bestemd of toegekend zijn,
  • alle keuzemogelijkheden waarover de verzekerde volgens de voorwaarden van de overeenkomst beschikt,
  • de bedrijfskosten, met inbegrip van provisies,

daarbij rekening houdend met de in de toekomst te ontvangen premies.

  • ii) 
    Er mag gebruik worden gemaakt van een retrospectieve methode indien kan worden aangetoond dat de op grond van deze methode berekende technische voorzieningen niet lager zijn dan die welke het resultaat zouden zijn van een voldoende voorzichtige prospectieve methode, of indien het gebruik van een prospectieve methode voor het betrokken type van overeenkomst niet mogelijk is.
  • iii) 
    Een voorzichtige berekening betekent niet dat de waardering plaatsvindt op basis van de meest waarschijnlijk geachte hypothesen, doch dat een redelijke marge in acht wordt genomen voor negatieve afwijkingen in de verschillende betrokken factoren.
  • iv) 
    De methode voor de waardering van de technische voorzieningen dient niet enkel op zich voorzichtig te zijn, maar dient dat ook te zijn wanneer rekening wordt gehouden met de methode voor de waardering van de tegenover deze voorzieningen staande activa.
  • v) 
    De technische voorzieningen moeten voor elke overeenkomst afzonderlijk worden berekend. Het gebruik van redelijke approximaties of veralgemeningen is echter toegestaan wanneer mag worden aangenomen dat zij nagenoeg dezelfde resultaten zullen opleveren als afzonderlijke berekeningen. Het beginsel van de afzonderlijke berekening sluit de vorming van aanvullende voorzieningen voor algemene risico's die niet afzonderlijk worden behandeld, geenszins uit.
  • vi) 
    Wanneer de afkoopwaarde van een overeenkomst gegarandeerd is, moet het bedrag van de wiskundige voorzieningen voor deze overeenkomst te allen tijde ten minste gelijk zijn aan de op dat tijdstip gegarandeerde waarde.
  • B. 
    Het toegepaste rentepercentage moet op voorzichtige wijze worden bepaald. Het wordt volgens de voorschriften van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst vastgesteld met toepassing van de volgende beginselen:
  • a) 
    Voor alle overeenkomsten stellen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de onderneming één of meer maximumrentepercentages vast, met name volgens onderstaande regels:
  • i) 
    Wanneer de overeenkomsten voorzien in een rentepercentagegarantie stellen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de onderneming één enkel maximumrentepercentage vast. Het mag verschillend zijn naargelang van de valuta waarin de overeenkomst luidt, mits het niet hoger is dan 60 % van de rentevoet van de obligatieleningen van de Staat in de valuta waarvan de overeenkomst luidt. Voor in ecu luidende overeenkomsten wordt dit maximum vastgesteld aan de hand van de in ecu luidende obligatieleningen van de Instellingen van de Gemeenschappen.

Indien de Lid-Staat besluit om overeenkomstig de tweede zin van de voorgaande alinea een maximumrentepercentage vast te stellen voor de in de valuta van een Lid-Staat luidende overeenkomsten, raadpleegt hij vooraf de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat in de valuta waarvan de overeenkomst luidt.

  • ii) 
    Indien de activa van de onderneming niet tegen aanschaffingswaarde worden gewaardeerd, kan een Lid-Staat evenwel voorschrijven dat één of meer maximumrentepercentages kunnen worden vastgesteld met inachtneming van het rendement van de op dat moment in portefeuille aanwezige overeenkomstige activa, verminderd met een voorzichtigheidsmarge en, wat in het bijzonder de overeenkomsten met periodieke premies betreft, tevens rekening houdend met het verwachte rendement van de toekomstige activa. De voorzichtigheidsmarge alsmede het/de maximumpercentage(s) toegepast op het verwachte rendement van de toekomstige activa worden vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst.
  • b) 
    De vaststelling van een maximumrentepercentage impliceert niet dat de onderneming gehouden is dat hoge percentage toe te passen.
  • c) 
    De Lid-Staat van herkomst kan besluiten het onder a) bedoelde maximumpercentage niet toe te passen op de volgende categorieën overeenkomsten:
  • overeenkomsten in rekeneenheden,
  • overeenkomsten met eenmalige premie met een looptijd tot en met acht jaar,
  • overeenkomsten zonder winstdeling, alsmede lijfrenteovereenkomsten zonder afkoopwaarde.

In de in de laatste twee streepjes van de eerste alinea genoemde gevallen kan men, een voorzichtig rentepercentage kiezend, rekening houden met de valuta waarin de overeenkomst luidt en met de op dat tijdstip in portefeuille zijnde daartegenover staande activa, alsmede, indien de activa van de onderneming tegen hun actuele waarde worden gewaardeerd, met het verwachte rendement van de toekomstige activa.

In geen geval mag het toegepaste rentepercentage hoger zijn dan het rendement van de activa, berekend volgens de boekhoudkundige regels in de Lid-Staat van herkomst, onder aftrek van een passend percentage.

  • d) 
    De Lid-Staat verlangt dat de onderneming in haar rekeningen een voorziening vormt om de tegenover de verzekerden aangegane renteverbintenissen te kunnen nakomen, wanneer het huidige of verwachte rendement van de activa van de onderneming niet voldoende is om die verbintenissen te dekken.
  • e) 
    Van de op grond van bovenstaand punt a) vastgestelde maximumrentepercentages wordt mededeling gedaan aan de Commissie en aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten die daarom verzoeken.
  • C. 
    De statistische elementen voor de berekening en de elementen die met de kosten overeenkomen, moeten met de nodige voorzichtigheid worden gekozen, rekening houdende met de Staat van de verbintenis, het type polis, alsmede de voorziene administratieve kosten en provisies.
  • D. 
    Voor overeenkomsten met winstdeling moet bij de methode voor berekening van de technische voorzieningen impliciet of expliciet rekening worden gehouden met toekomstige winstdelingen van welke aard ook, en wel op een wijze die consistent is met de andere hypothesen inzake toekomstige ontwikkelingen en met de huidige winstdelingsmethode.
  • E. 
    De voorziening voor toekomstige kosten kan impliciet zijn, bijvoorbeeld door op de toekomstige premies een opslag voor beheerskosten in mindering te brengen. De totale impliciete of expliciete voorziening mag evenwel niet geringer zijn dan een voorzichtige schatting van die toekomstige kosten.
  • F. 
    De methode van waardering van de technische voorzieningen mag niet van jaar tot jaar zodanig veranderen dat afbreuk wordt gedaan aan de continuïteit, ten gevolge van arbitraire wijzigingen in de methode of de elementen voor de berekening, en moet van dien aard zijn dat de winstdeling gedurende de looptijd van de overeenkomst op een redelijke wijze wordt vrijgemaakt.
  • 2. 
    De verzekeringsonderneming moet de grondslagen en methodes die worden gehanteerd voor de berekening van de technische voorzieningen, met inbegrip van de voorzieningen voor winstdeling, ter beschikking van het publiek stellen.
  • 3. 
    De Lid-Staat van herkomst verlangt van elke verzekeringsonderneming dat tegenover de technische voorzieningen met betrekking tot het geheel van haar werkzaamheden congruente activa staan overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn 92/96/EEG. Wat de in de Gemeenschap uitgeoefende werkzaamheden betreft, moeten deze activa aldaar zijn gelokaliseerd. De Lid-Staten mogen verzekeringsondernemingen niet verplichten hun activa in een welbepaalde Lid-Staat te lokaliseren. De Lid-Staat van herkomst kan evenwel een versoepeling toestaan van de regels inzake de lokalisatie van de activa.
  • 4. 
    Indien de Lid-Staat van herkomst vorderingen op herverzekeraars als dekking van de technische voorzieningen aanvaardt, stelt hij het toegestane percentage daarvan vast. Hij kan in dat geval niet de lokalisatie van deze vorderingen eisen.".

Artikel 19

De premies voor nieuwe zaken moeten voldoende zijn om de verzekeringsonderneming volgens redelijke actuariële hypothesen in staat te stellen aan al haar verplichtingen te voldoen en met name toereikende technische voorzieningen te vormen.

Hiertoe kan rekening worden gehouden met alle aspecten van de financiële positie van de verzekeringsonderneming, zonder dat de inbreng van aan deze premies en de opbrengst daarvan vreemde middelen een systematisch en permanent karakter heeft, waardoor de solvabiliteit van de onderneming op termijn in gevaar zou kunnen komen.

Artikel 20

Met betrekking tot de tegenover de technische voorzieningen staande activa moet rekening worden gehouden met de aard van de door de onderneming verrichte transacties, ten einde de veiligheid, het rendement en de liquiditeit van de beleggingen van de onderneming te waarborgen; de onderneming dient zorg te dragen voor een adequate diversificatie en spreiding van deze beleggingen.

Artikel 21

  • 1. 
    De Lid-Staat van herkomst mag verzekeringsondernemingen alleen toestaan tegenover hun technische voorzieningen de volgende categorieën van activa te stellen:
  • A. 
    Beleggingen
  • a) 
    obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten;
  • b) 
    leningen;
  • c) 
    aandelen en andere niet-vastrentende deelnemingen;
  • d) 
    rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging in effecten en deelnemingen in andere beleggingsfondsen;
  • e) 
    terreinen en gebouwen, alsmede zakelijke rechten op onroerende zaken;
  • B. 
    Vorderingen
  • f) 
    vorderingen op herverzekeraars, met inbegrip van het aandeel van herverzekeraars in de technische voorzieningen;
  • g) 
    deposito's bij en vorderingen op cederende ondernemingen;
  • h) 
    vorderingen op verzekeringnemers en tussenpersonen uit hoofde van directe verzekeringstransacties en herverzekeringstransacties;
  • i) 
    voorschotten op polissen;
  • j) 
    belastingtegoeden;
  • k) 
    vorderingen op garantiefondsen;
  • C. 
    Andere activa
  • l) 
    materiële vaste activa, andere dan terreinen en gebouwen, op grond van een voorzichtige afschrijving;
  • m) 
    kasmiddelen en bank- en girosaldi, deposito's bij kredietinstellingen of bij andere instellingen die vergunning hebben om deposito's te ontvangen;
  • n) 
    overlopende acquisitiekosten;
  • o) 
    lopende interest en huur en andere overlopende posten;
  • p) 
    zakelijke rechten waarvan het genot is uitgesteld.

Voor "Lloyd underwriters" omvatten de categorieën activa eveneens de garanties en "letters of credit" die zijn afgegeven door kredietinstellingen in de zin van Richtlijn 77/780/EEG (¹) of door verzekeringsondernemingen, alsook de aantoonbare bedragen die voortkomen uit levensverzekeringspolissen voor zover zij aan de leden toebehorende fondsen vertegenwoordigen.

Opname van activa of van een categorie activa in de lijst van de eerste alinea betekent niet dat al deze activa automatisch moeten worden toegestaan als dekking van de (¹) Eerste Richtlijn 77/780/EEG van de Raad van 12 december 1977 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PB nr. L 322 van 17. 12. 1977, blz. 30). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/646/EEG (PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 1).

technische voorzieningen. De Lid-Staat van herkomst werkt meer gedetailleerde regels uit waarin de voorwaarden voor het gebruik van de toelaatbare activa worden vastgelegd; in dit verband kan hij, met name voor de vorderingen op herverzekeraars, zakelijke zekerheden of garanties verlangen.

De Lid-Staat van herkomst neemt bij het vaststellen en toepassen van deze regels in het bijzonder de volgende beginselen in acht:

  • i) 
    activa die als dekking voor de technische voorzieningen fungeren, worden gewaardeerd met aftrek van de voor de acquisitie van deze activa aangegane schulden;
  • ii) 
    alle activa moeten met de nodige voorzichtigheid worden gewaardeerd, rekening houdend met het risico van niet-realisatie. In het bijzonder mogen materiële vaste activa, andere dan terreinen en gebouwen, alleen als dekking van de technische voorzieningen dienen als zij worden gewaardeerd op basis van een voorzichtige afschrijving;
  • iii) 
    leningen aan ondernemingen, een Staat, een internationale instelling, een lokaal of regionaal bestuur, dan wel aan natuurlijke personen, kunnen alleen worden aanvaard als dekking van de technische voorzieningen indien er sprake is van voldoende sterke garanties, die kunnen berusten op de hoedanigheid van de kredietnemer, hypotheken, garanties van kredietinstellingen of verzekeringsondernemingen dan wel andere zekerheden;
  • iv) 
    afgeleide instrumenten als opties, futures en swaps ten aanzien van tegenover de technische voorzieningen staande activa, kunnen worden gebruikt voor zover zij het beleggingsrisico helpen beperken of een efficiënt portefeuillebeheer mogelijk maken. Deze instrumenten moeten op voorzichtige grondslag worden gewaardeerd en kunnen in aanmerking worden genomen bij de waardering van de onderliggende activa;
  • v) 
    effecten die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld, worden alleen als dekking van de technische voorzieningen aanvaard wanneer zij op korte termijn kunnen worden gerealiseerd, of indien het gaat om deelnemingen in kredietinstellingen, in verzekeringsondernemingen, voor zover toegestaan bij artikel 8 van Richtlijn 79/267/EEG, en in beleggingsondernemingen die in een Lid-Staat gevestigd zijn.
  • vi) 
    vorderingen op een derde mogen alleen tegenover de technische voorzieningen worden gesteld na aftrek van de schulden op die derde;
  • vii) 
    het bedrag van de vorderingen die tegenover de technische voorzieningen mogen worden gesteld moet met de nodige voorzichtigheid worden berekend, rekening houdend met het risico van niet-realisatie. In het bijzonder zijn vorderingen op verzekeringnemers en tussenpersonen uit hoofde van directe verzekeringstransacties en herverzekeringstransacties slechts toegestaan voor zover zij sedert minder dan drie maanden daadwerkelijk opeisbaar zijn;
  • viii) 
    wanneer de activa betrekking hebben op een belegging in een dochteronderneming die, voor rekening van de verzekeringsonderneming, alle of een deel van de beleggingen van deze verzekeringsonderneming beheert, houdt de Lid-Staat van herkomst voor de toepassing van de regels en de beginselen van dit artikel rekening met de onderliggende activa in het bezit van de dochteronderneming; de Lid-Staat van herkomst mag dezelfde behandeling toepassen op de door andere dochterondernemingen gehouden activa;
  • ix) 
    overlopende acquisitiekosten worden alleen als dekking van de technische voorzieningen toegestaan indien zulks strookt met de methoden voor berekening van de wiskundige voorzieningen.
  • 2. 
    Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan de Lid-Staat van herkomst bij een naar behoren met redenen omkleed besluit in uitzonderlijke omstandigheden op verzoek van de verzekeringsonderneming gedurende een bepaalde periode andere categorieën van activa toestaan voor het dekken van de technische voorzieningen, mits artikel 20 in acht wordt genomen.

Artikel 22

  • 1. 
    De Lid-Staat van herkomst bepaalt dat elke verzekeringsonderneming van de tegenover haar technische voorzieningen staande activa niet meer mag beleggen dan:
  • a) 
    10 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in één bepaald terrein of gebouw dan wel in verscheidene terreinen of gebouwen die zich voldoende dicht bij elkaar bevinden om de facto als één belegging te worden beschouwd;
  • b) 
    5 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen verhandelbare waardepapieren, obligaties en andere geldmarkt- en kaitaalmarktinstrumenten van één bepaalde emittent of in leningen aan één bepaalde kredietnemer, te zamen genomen, waarbij niet als leningen in aanmerking worden genomen leningen aan een centrale, regionale of lokale overheid, dan wel aan een internationale organisatie waarvan een of meer Lid-Staten deel uitmaken. Dit plafond kan tot 10 % worden verhoogd, mits de verzekeringsonderneming niet meer dan 40 % van haar bruto technische voorzieningen belegt in leningen aan of waardepapieren van emittenten en kredietnemers waarin zij meer dan 5 % van haar activa belegt;
  • c) 
    5 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in niet-gegarandeerde leningen, waarvan 1 % in één enkele niet-gegarandeerde lening, andere dan die welke zijn toegekend aan kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, voor zover artikel 8 van Richtlijn 79/267/EEG dit toestaat, en beleggingsondernemingen die in een Lid-Staat zijn gevestigd. Deze limieten kunnen, krachtens een per geval door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst genomen besluit, worden verhoogd tot respectievelijke 8 % en 2 %;
  • d) 
    3 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in kasmiddelen;
  • e) 
    10 % van het totaal van de bruto technische voorzieningen in aandelen, andere met aandelen gelijk te stellen waardepapieren, en obligaties die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld.
  • 2. 
    Dat er in lid 1 geen beperkingen worden gesteld aan het beleggen in een bepaalde categorie van activa, betekent niet dat de activa van deze categorie onbeperkt moeten worden toegestaan als dekking van de technische voorzieningen. De Lid-Staat van herkomst stelt nadere regels vast waarin de voorwaarden voor het gebruik van de toelaatbare activa worden bepaald. Hij neemt bij het vaststellen en toepassen van deze regels in het bijzonder de volgende beginselen in acht:
  • i) 
    de activa die als dekking fungeren van de technische voorzieningen moeten voldoende gediversifieerd en gespreid zijn om te waarborgen dat er geen buitensporige afhankelijkheid van een bepaalde categorie van activa, een specifieke beleggingssector of een specifieke belegging optreedt;
  • ii) 
    beleggingen in activa die een hoog risico dragen, hetzij vanwege hun intrinsieke kenmerken, hetzij vanwege de hoedanigheid van de emittent, dienen tot een voorzichtig niveau beperkt te blijven;
  • iii) 
    bij de beperkingen met betrekking tot specifieke categorieën van activa moet rekening worden gehouden met de behandeling van de herverzekering voor het berekenen van de technische voorzieningen;
  • iv) 
    wanneer de activa betrekking hebben op een belegging in een dochteronderneming die, voor rekening van de verzekeringsonderneming, alle of een deel van de beleggingen van deze verzekeringsonderneming beheert, houdt de Lid-Staat van herkomst voor de toepassing van de regels en beginselen van dit artikel rekening met de onderliggende activa in het bezit van de dochteronderneming; hij mag dezelfde behandeling toepassen op de door andere dochterondernemingen gehouden activa;
  • v) 
    het percentage van de tegenover de technische voorzieningen te stellen activa die voor niet-liquide beleggingen zijn aangewend, dient tot een voorzichtig niveau te worden beperkt;
  • vi) 
    wanneer de activa ten dele bestaan uit leningen aan of obligaties uitgegeven door bepaalde kredietinstellingen, mag de Lid-Staat van herkomst bij de toepassing van de in dit artikel vervatte regels en beginselen rekening houden met de door deze kredietinstellingen gehouden onderliggende activa. Deze behandeling mag slechts worden toegepast voor zover de kredietinstelling haar hoofdkantoor heeft in een Lid-Staat, exclusief in handen is van die Lid-Staat en/of van de lokale overheden van die Lid-Staat, en haar werkzaamheden statutair bestaan in het door haar tussenkomst verstrekken van leningen aan de Staat of de lokale overheden of van door deze Staat of overheden gegarandeerde leningen, dan wel het verstrekken van leningen aan nauw met de Staat of de lokale overheden verbonden instanties.
  • 3. 
    In het kader van de nadere regels waarin de voorwaarden voor het gebruik van de toelaatbare activa worden vastgesteld, past de Lid-Staat een strengere behandeling toe op:
  • leningen die niet voorzien zijn van een bankgarantie, een garantie toegekend door een verzekeringsonderneming, een hypotheek of een andere vorm van zekerheid, dan op leningen die daar wel van zijn voorzien,
  • icbe's die niet zijn onderworpen aan de cooerdinatie van Richtlijn 85/611/EEG (¹) en andere beleggingsfondsen, dan op icbe's die wel aan die cooerdinatie zijn onderworpen;
  • waardepapieren die niet op een gereglementeerde markt worden verhandeld, dan op waardepapieren die wel op een gereglementeerde markt worden verhandeld;
  • obligaties en andere geldmarkt- en kapitaalmarktinstrumenten van andere emittenten dan Staten, regionale of lokale overheden van die Staten of ondernemingen die behoren tot zone A als bedoeld in Richtlijn 89/647/EEG (²), of waarvan de emittenten internationale organisaties zijn waartoe geen Lid-Staat van de Gemeenschap behoort, dan op die zelfde financiële instrumenten uitgegeven door emittenten die wel deze kenmerken vertonen.
  • 4. 
    De Lid-Staten mogen het maximum van lid 1, onder b), op 40 % stellen voor bepaalde obligaties die zijn (¹) Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB nr. L 375 van 31. 12. 1985, blz. 3). Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 88/220/EEG (PB nr. L 100 van 19. 4. 1988, blz. 31).

(²) Richtlijn 89/647/EEG van de Raad van 18 december 1989 betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen (PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 14).

uitgegeven door een kredietinstelling die haar hoofdkantoor in een Lid-Staat heeft en krachtens de wet onderworpen is aan bijzonder overheidstoezicht ter bescherming van de houders van deze obligaties. Meer bepaald moeten de bedragen die uit de emissie van deze obligaties worden verkregen overeenkomstig de wet worden belegd in activa die gedurende de gehele looptijd van deze obligaties voldoende dekking bieden voor de daaruit voortvloeiende verplichtingen en die bij voorrang bestemd worden voor de aflossing van de hoofdsom en de betaling van de lopende rente in geval de emittent ophoudt te betalen.

  • 5. 
    De Lid-Staten mogen van verzekeringsondernemingen niet verlangen dat zij beleggingen in bepaalde categorieën van activa verrichten.
  • 6. 
    Onverminderd het bepaalde in lid 1 kan de Lid-Staat van herkomst bij een naar behoren met redenen omkleed besluit in uitzonderlijke omstandigheden op verzoek van de verzekeringsonderneming gedurende een bepaalde periode afwijkingen toestaan op de regels van lid 1, onder a) tot en met e), mits artikel 20 in acht wordt genomen.

Artikel 23

  • 1. 
    Indien de uitkeringen waarin een overeenkomst voorziet, rechtstreeks gekoppeld zijn aan de waarde van rechten van deelneming in een icbe of aan de waarde van activa die zijn opgenomen in een door de verzekeringsonderneming gehouden intern fonds, dat gewoonlijk in fracties is verdeeld, moeten de technische voorzieningen met betrekking tot deze uitkeringen zo exact mogelijk gedekt worden door deze rechten van deelneming of fracties, dan wel, indien geen fracties zijn gecreëerd, door deze activa.
  • 2. 
    Indien de uitkeringen waarin een overeenkomst voorziet, rechtstreeks gekoppeld zijn aan een aandelenindex of aan een andere referentiewaarde dan die bedoeld in lid 1, moeten de technische voorzieningen met betrekking tot deze uitkeringen zo exact mogelijk gedekt worden voor de "units" die geacht worden de referentiewaarde te vertegenwoordigen of, indien geen "units" zijn gecreëerd, door activa met een toereikende veiligheid en verhandelbaarheid die zo nauw mogelijk aansluiten bij die waarop de betrokken referentiewaarde is gebaseerd.
  • 3. 
    De artikelen 20 en 22 zijn niet van toepassing op activa die worden gehouden ter dekking van verplichtingen die rechtstreeks verband houden met de in de leden 1 en 2 bedoelde uitkeringen. Onder "technische voorzieningen" in de zin van artikel 22 worden de technische voorzieningen exclusief die met betrekking tot dergelijke verplichtingen verstaan.
  • 4. 
    Indien de uitkeringen als bedoeld in de leden 1 en 2 een gegarandeerd rendement of een ander gegarandeerd uitkeringsniveau behelzen, zijn op de daarmee overeenstemmende aanvullende technische voorzieningen de artikelen 20, 21 en 22 van toepassing.

Artikel 24

  • 1. 
    Voor de toepassing van artikel 17, lid 3, en artikel 28 van Richtlijn 79/267/EEG, dienen de Lid-Staten zich ten aanzien van de congruentieregels te voegen naar bijlage I van deze richtlijn.
  • 2. 
    Dit artikel is niet van toepassing op de in artikel 23 van deze richtlijn bedoelde verbintenissen.

Artikel 25

Artikel 18, tweede alinea, onder 1, van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"1. Uit het vermogen van de onderneming dat niet dient ter dekking van enige voorzienbare verplichting, na aftrek van de onlichamelijke bestanddelen; dit vermogen omvat met name:

  • het gestorte maatschappelijk kapitaal of, wat onderlinge waarborgmaatschappijen c.q. onderlinge verzekeringsmaatschappijen betreft, het gestorte gedeelte van het waarborgkapitaal plus de ledenrekeningen die aan de volgende criteria voldoen:
  • a) 
    de statuten bepalen dat er vanaf deze rekeningen alleen betalingen aan leden mogen worden verricht als zulks geen daling van de solvabiliteitsmarge tot onder het vereiste niveau veroorzaakt of, na ontbinding van de onderneming, als alle andere schulden zijn voldaan;
  • b) 
    de statuten bepalen dat de bevoegde autoriteiten ten minste een maand van tevoren in kennis moeten worden gesteld van elke betaling voor andere doeleinden dan de individuele opzegging van het lidmaatschap en dat zij gedurende deze termijn de voorgenomen betaling kunnen verbieden;
  • c) 
    de relevante bepalingen in de statuten kunnen pas worden gewijzigd wanneer de bevoegde autoriteiten, onverminderd de criteria onder a) en b), verklaard hebben geen bezwaar tegen deze wijziging te hebben;
  • de helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het waarborgkapitaal, zodra het gestorte gedeelte 25 % van dit kapitaal bedraagt;
  • de (wettelijke of vrije) reserves die niet tegenover verplichtingen staan;
  • de overgebracht winst;
  • het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal en de achtergestelde leningen mogen worden opgenomen, evenwel slechts tot een maximum van 50 % van de marge, waarvan niet meer dan 25 % in achtergestelde leningen met vaste looptijd, of het gecumuleerd preferent aandelenkapitaal met vaste termijn, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  • a) 
    in geval van faillissement of liquidatie van de verzekeringsonderneming gelden bindende overeenkomsten op grond waarvan de achtergestelde leningen of preferente aandelen achtergesteld worden bij de vorderingen van alle andere crediteuren en pas worden terugbetaald nadat alle andere op dat tijdstip opeisbare schulden zijn voldaan.

Achtergestelde leningen moeten tevens aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • b) 
    alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen;
  • c) 
    voor leningen met een vaste looptijd dient de oorspronkelijke looptijd ten minste vijf jaar te bedragen. Uiterlijk een jaar voor de vervaldag legt de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten een plan ter goedkeuring voor waarin wordt uiteengezet op welke wijze de solvabiliteitsmarge zal worden gehandhaafd of op het vereiste niveau gebracht op de vervaldag, tenzij de mate waarin de lening als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge in aanmerking mag worden genomen, gedurende minimaal de laatste vijf jaren voor de datum van terugbetaling geleidelijk wordt verlaagd. De bevoegde autoriteiten kunnen toestemming verlenen voor vervroegde terugbetaling van dergelijke leningen, mits het initiatief hiertoe uitgaat van de emitterende verzekeringsonderneming en haar solvabiliteitsmarge niet onder het vereiste niveau daalt;
  • d) 
    leningen waarvan de looptijd niet bepaald is, kunnen slechts worden terugbetaald met een opzeggingstermijn van vijf jaar, tenzij de leningen niet langer als bestanddelen van de solvabiliteitsmarge worden aangemerkt of uitdrukkelijk de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten vereist is voor vervroegde terugbetaling. In dit laatste geval dient de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten ten minste zes maanden te voren in kennis te stellen van de voorgenomen terugbetaling, onder vermelding van de daadwerkelijke en de vereiste solvabiliteitsmarge zowel vóór als na deze terugbetaling. De bevoegde autoriteiten verlenen alleen toestemming voor de terugbetaling indien de solvabiliteitsmarge van de verzekeringsonderneming niet onder het vereiste niveau dreigt te dalen;
  • e) 
    de leningsovereenkomst bevat geen bepalingen op grond waarvan de lening in bepaalde omstandigheden, andere dan de liquidatie van de verzekeringsonderneming, vóór de overeengekomen datum moet worden terugbetaald;
  • f) 
    de leningsovereenkomst kan alleen worden gewijzigd nadat de bevoegde autoriteiten verklaard hebben geen bezwaar te hebben tegen de wijziging,
  • effecten met onbepaalde looptijd en andere instrumenten die aan de volgende voorwaarden voldoen, met inbegrip van andere gecumuleerde preferente aandelen dan bedoeld in het voorgaande streepje, ten belope van maximaal 50 % van de solvabiliteitsmarge, voor het totaal van deze effecten en van de in het voorgaande streepje vermelde achtergestelde leningen:
  • a) 
    zij kunnen niet worden terugbetaald op initiatief van de houder of zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten;
  • b) 
    de emissie-overeenkomst moet de verzekeringsonderneming de mogelijkheid bieden de betaling van de rente over de lening uit te stellen;
  • c) 
    de vorderingen van de kredietverlener op de verzekeringsonderneming moeten volledig worden achtergesteld bij de vorderingen van alle niet-achtergestelde crediteuren;
  • d) 
    in de documenten met betrekking tot de effectenemissie moet worden gestipuleerd dat de verliezen gecompenseerd kunnen worden door de schuld en de niet-gestorte rente, terwijl de verzekeringsonderneming haar activiteiten kan voortzetten;
  • e) 
    alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen.".

Artikel 26

Uiterlijk drie jaar na het van toepassing worden van deze richtlijn legt de Commissie het Comité voor het verzekeringswezen een verslag voor betreffende de noodzaak van verdere harmonisatie van de solvabiliteitsmarge.

Artikel 27

Artikel 21

van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 21

  • 1. 
    De Lid-Staten stellen geen enkel voorschrift vast met betrekking tot de aard van de activa welke aanwezig zijn boven de activa die de in artikel 17 bedoelde technische voorzieningen dekken.
  • 2. 
    De vrije beschikking over de roerende of onroerende activa die deel uitmaken van het vermogen van de toegelaten verzekeringsondernemingen wordt, onverminderd artikel 17, lid 3, artikel 24, leden 1, 2, 3 en 5, en artikel 26, lid 1, tweede alinea, door de Lid-Staten niet beperkt.
  • 3. 
    De leden 1 len 2 laten onverlet de maatregelen welke de Lid-Staten als eigenaar van of deelnemer in de betrokken ondernemingen kunnen nemen, onder volledige waarborging van de belangen van de verzekerden.".

Hoofdstuk 3

Artikel 28

De Lid-Staat van de verbintenis kan de verzekeringnemer niet beletten een overeenkomst te sluiten met een verzekeringsonderneming die volgens de voorwaarden van artikel 6 van Richtlijn 79/267/EEG een vergunning heeft verkregen, voor zover deze overeenkomst niet in strijd is met de wettelijke bepalingen van algemeen belang die in de Lid-Staat van de verbintenis gelden.

Artikel 29

De Lid-Staten stellen geen bepalingen vast waarin de voorafgaande goedkeuring of de systematische mededeling wordt geëist van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, de tarieven, de met name voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen en de formulieren en andere documenten waarvan de verzekeringsonderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met de verzekeringnemers.

Niettegenstaande de eerste alinea, en uitsluitend voor het toezicht op de naleving van de nationale bepalingen betreffende de actuariële beginselen, kan de Lid-Staat van herkomst een niet-systematische mededeling van de voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen gehanteerde technische grondslagen eisen, zonder dat dit vereiste voor de onderneming een voorwaarde vooraf voor de uitoefening van haar werkzaamheden mag vormen.

Uiterlijk vijf jaar na het van toepassing worden van deze richtlijn, legt de Commissie aan de Raad een verslag voor over de toepassing van deze bepalingen.

Artikel 30

  • 1. 
    In artikel 15, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 90/619/EEG, worden de woorden "in een van de in titel III bedoelde gevallen" geschrapt.
  • 2. 
    Artikel 15, lid 2, van Richtlijn 90/619/EEG wordt vervangen door:

"2. De Lid-Staten behoeven lid 1 niet toe te passen op overeenkomsten met een looptijd van ten hoogste zes maanden of in gevallen waarin de verzekeringnemer, vanwege zijn positie of de omstandigheden waarin de overeenkomst is gesloten, deze bijzondere bescherming niet nodig heeft. De Lid-Staten specifiëren in hun voorschriften in welke gevallen lid 1 niet van toepassing is.".

Artikel 31

  • 1. 
    Vóór de sluiting van de verzekeringsovereenkomst dienen aan de verzekeringnemer ten minste de in bijlage II, onder A, vermelde gegevens te worden medegedeeld.
  • 2. 
    De verzekeringnemer dient gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te worden ingelicht over elke wijziging van de in bijlage II, onder B, vermelde gegevens.
  • 3. 
    De Lid-Staat van de verbintenis mag van de verzekeringsondernemingen niet verlangen dat zij aanvullende gegevens naast de in bijlage II vermelde gegevens verstrekken, tenzij deze nodig zijn voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis.
  • 4. 
    De toepassingsvoorschriften betreffende dit artikel en bijlage II worden door de Lid-Staat van de verbintenis vastgesteld.

TITEL IV BEPALINGEN BETREFFENDE DE VRIJE VESTIGING EN HET VRIJ VERRICHTEN VAN DIENSTEN

Artikel 32

Artikel 10

van Richtlijn 79/267/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 10

  • 1. 
    Iedere verzekeringsonderneming die op het grondgebied van een andere Lid-Staat een bijkantoor wenst te vestigen, stelt de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst daarvan in kennis.
  • 2. 
    De Lid-Staten verlangen dat de verzekeringsonderneming die op het grondgebied van een andere Lid-Staat een bijkantoor wenst te vestigen, de in lid 1 bedoelde kennisgeving vergezeld doet gaan van de volgende gegevens:
  • a) 
    de naam van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij voornemens is het bijkantoor te vestigen;
  • b) 
    haar programma van werkzaamheden, waarin met name de aard van de voorgenomen verrichtingen en de organisatiestructuur van het bijkantoor worden vermeld;
  • c) 
    het adres in de Lid-Staat van het bijkantoor waar documenten kunnen worden opgevraagd en afgeleverd, met dien verstande dat dit hetzelfde adres is als datgene waaraan de mededelingen voor de algemeen gevolmachtigde worden gericht;
  • d) 
    de naam van de algemeen gevolmachtigde van het bijkantoor, aan wie voldoende bevoegdheden moeten zijn verleend om de onderneming ten opzichte van derden te verbinden en om haar tegenover de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de Lid-Staat van het bijkantoor te vertegenwoordigen. In het geval van Lloyd's mogen zich bij eventuele geschillen in de Lid-Staat van het bijkantoor welke voortvloeien uit aangegane verbintenissen, voor de verzekerden geen grotere moeilijkheden voordoen dan bij vergelijkbare geschillen met klassieke verzekeraars. Te dien einde moet onder de bevoegdheden van de algemeen gevolmachtigde in het bijzonder de bekwaamheid vallen, om in zijn hoedanigheid van algemeen gevolmachtigde op voor de betrokken "underwriters" van Lloyd's bindende wijze te worden gedagvaard.
  • 3. 
    Tenzij de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst, gelet op het betrokken project, redenen hebben om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de administratieve structuur, aan de financiële positie van de verzekeringsonderneming of aan de goede reputatie en de beroepskwalificaties of -ervaring van de verantwoordelijke bestuurders en van de algemeen gevolmachtigde, doen zij binnen drie maanden na ontvangst van alle in lid 2 bedoelde gegevens, mededeling van deze gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor en stellen zij de betrokken onderneming hiervan in kennis.

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst verklaren tevens dat de verzekeringsonderneming de vereiste solvabiliteitsmarge bezit, berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 19 en 20.

Wanneer de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst weigeren de in lid 2 bedoelde gegevens mee te delen aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor, delen zij de redenen van deze weigering binnen drie maanden na ontvangst van alle gegevens aan de betrokken verzekeringsonderneming mee. Tegen deze weigering of het uitblijven van een antwoord staat beroep open bij de rechter in de Lid-Staat van herkomst.

  • 4. 
    Voordat het bijkantoor van de verzekeringsonderneming met zijn werkzaamheden aanvangt, beschikken de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor over twee maanden, te rekenen vanaf de ontvangst van de in lid 3 bedoelde mededeling, om in voorkomend geval aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst de voorwaarden, verband houdende met het algemeen belang, aan te geven waaronder deze werkzaamheden in de Lid-Staat van het bijkantoor moeten worden uitgeoefend.
  • 5. 
    Zodra een mededeling van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor is binnengekomen of, wanneer deze niet reageren, zodra de in lid 4 bedoelde termijn is verstreken, mag het bijkantoor worden gevestigd en met zijn werkzaamheden aanvangen.
  • 6. 
    In geval van wijziging van de inhoud van een van de overeenkomstig lid 2, punten b), c) en d), verstrekte gegevens, stelt de verzekeringsonderneming de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst en van de Lid-Staat van het bijkantoor schriftelijk van de desbetreffende wijziging in kennis, zulks ten minste een maand vóór de toepassing van de wijziging, opdat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst en de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor overeenkomstig lid 3, respectievelijk lid 4, hun taak kunnen vervullen.".

Artikel 33

Artikel 11

van Richtlijn 79/267/EEG vervalt.

Artikel 34

Artikel 11

van Richtlijn 90/619/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 11

Elke verzekeringsonderneming die voornemens is haar werkzaamheden voor het eerst in het kader van het vrij verrichten van diensten in één of meer Lid-Staten uit te oefenen, is gehouden de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst hiervan vooraf in kennis te stellen, met opgave van de aard van de verbintenissen die zij voornemens is aan te gaan.".

Artikel 35

Artikel 14

van Richtlijn 90/619/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 14

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst delen binnen één maand na de in artikel 11 bedoelde kennisgeving aan de Lid-Staat of Lid-Staten op het grondgebied waarvan de onderneming voornemens is in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaamheden uit te oefenen, mee:
  • a) 
    dat de verzekeringsonderneming de vereiste solvabiliteitsmarge bezit, berekend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 19 en 20 van Richtlijn 79/267/EEG;
  • b) 
    de branches die de onderneming mag uitoefenen;
  • c) 
    de aard van de verbintenissen die de onderneming voornemens is aan te gaan in de Lid-Staat van dienstverrichting.

Zij stellen tegelijkertijd de betrokken onderneming daarvan in kennis.

  • 2. 
    Wanneer de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst de in lid 1 bedoelde gegevens niet meedelen binnen de gestelde termijn, delen zij de redenen van deze weigering binnen die zelfde termijn aan de verzekeringsonderneming mee. Tegen deze weigering moet beroep openstaan bij de rechter in de Lid-Staat van herkomst.
  • 3. 
    De verzekeringsonderneming kan haar werkzaamheden aanvangen vanaf de officieel bevestigde datum waarop haar bericht is gegeven van de in lid 1, eerste alinea, bedoelde mededeling.".

Artikel 36

Artikel 17

van Richtlijn 90/619/EEG wordt vervangen door:

"Artikel 17

Wanneer de verzekeringsonderneming voornemens is in de in artikel 11 bedoelde gegevens een wijziging aan te brengen, volgt zij daartoe de in de artikelen 11 en 14 bepaalde procedure.".

Artikel 37

De artikelen 10, 12, 13, 16, 22 en 24 van Richtlijn 90/619/EEG vervallen.

Artikel 38

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor of van de Lid-Staat van dienstverrichting kunnen voorschrijven dat de gegevens die zij op grond van de bepalingen van deze richtlijn kunnen verlangen met betrekking tot de activiteit van de verzekeringsondernemingen die op het grondgebied van die Lid-Staat werkzaam zijn, hun in de officiële taal (of talen) van die Lid-Staat worden verstrekt.

Artikel 39

  • 1. 
    Artikel 19 van Richtlijn 90/619/EEG vervalt.
  • 2. 
    De Lid-Staat van het bijkantoor of de Lid-Staat van dienstverrichting stellen geen bepalingen vast waarin de voorafgaande goedkeuring of de systematische mededeling wordt geëist van de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen, de tarieven, de technische grondslagen die met name voor de berekening van de tarieven en de technische voorzieningen worden gehanteerd, en de formulieren en andere documenten waarvan de onderneming gebruik wil maken in haar betrekkingen met de verzekeringnemers. Voor het toezicht op de naleving van zijn nationale bepalingen betreffende verzekeringsovereenkomsten kan hij van een verzekeringsonderneming die op zijn grondgebied in het kader van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten, van diensten het verzekeringsbedrijf wenst uit te oefenen, slechts een niet-systematische mededeling eisen van de voorwaarden en van de andere documenten waarvan zij gebruik wenst te maken, zonder dat dit vereiste voor de verzekeringsonderneming een voorwaarde vooraf voor de uitoefening van haar werkzaamheden mag vormen.

Artikel 40

  • 1. 
    Artikel 20 van Richtlijn 90/619/EEG vervalt.
  • 2. 
    Iedere verzekeringsonderneming die in het kader van het recht van vestiging of in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaamheden uitoefent, moet aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van het bijkantoor en/of de Lid-Staat van dienstverrichting alle voor de toepassing van dit artikel gevraagde documenten overleggen, voor zover ook de verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in deze Lid-Staten hebben daartoe zijn gehouden.
  • 3. 
    Indien de bevoegde autoriteiten van een Lid-Staat vaststellen dat een verzekeringsonderneming die een bijkantoor op het grondgebied van die Lid-Staat heeft of aldaar in het kader van het vrij verrichten van diensten werkzaam is, zich niet houdt aan de rechtsvoorschriften van de Lid-Staat die op haar van toepassing zijn, verzoeken zij de betrokken onderneming een einde te maken aan deze onregelmatigheid.
  • 4. 
    Indien de betrokken onderneming niet het nodige doet, stellen de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst hiervan in kennis. Deze laatsten treffen onverwijld alle passende maatregelen opdat de betrokken onderneming een eind maakt aan de onregelmatigheid. De aard van deze maatregelen wordt ter kennis van de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staat gebracht.
  • 5. 
    Indien de onderneming, ondanks de door de Lid-Staat van herkomst getroffen maatregelen, of omdat deze maatregelen ontoereikend zijn of die Lid-Staat geen maatregelen treft, inbreuk blijft maken op de in de betrokken Lid-Staat geldende rechtsregels, kan deze laatste, na de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst daarvan op de hoogte te hebben gebracht, passende maatregelen nemen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te beteugelen en, voor zover zulks volstrekt noodzakelijk is, de onderneming te beletten op zijn grondgebied nog nieuwe verzekeringsovereenkomsten te sluiten. De Lid-Staten zorgen ervoor dat de voor deze maatregelen noodzakelijke kennisgevingen op hun grondgebied mogelijk worden gemaakt.
  • 6. 
    De leden 3, 4 en 5 laten de bevoegdheid van de betrokken Lid-Staten onverlet om in dringende gevallen passende maatregelen te treffen om inbreuken op hun grondgebied te voorkomen. Zo kunnen zij onder meer een verzekeringsonderneming beletten op hun grondgebied nog nieuwe verzekeringsovereenkomsten te sluiten.
  • 7. 
    De leden 3, 4 en 5 laten de bevoegdheid van de Lid-Staten onverlet om overtredingen op hun grondgebied te bestraffen.
  • 8. 
    Indien de verzekeringsonderneming die de inbreuk heeft gepleegd, in de betrokken Lid-Staat een vestiging heeft of er goederen bezit, kunnen de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staat, overeenkomstig de nationale wetgeving, de voor deze inbreuk vastgestelde administratieve sancties ten uitvoer leggen ten aanzien van deze vestiging of deze goederen.
  • 9. 
    Elke op grond van de leden 4 tot en met 8 genomen maatregel die sancties en beperkingen van de uitoefening van het verzekeringsbedrijf inhoudt, moet met redenen worden omkleed en ter kennis van de betrokken onderneming worden gebracht.
  • 10. 
    De Commissie legt om de twee jaar aan het Comité voor het verzekeringswezen een verslag voor met een overzicht van het aantal en de aard van de gevallen waarin in elke Lid-Staat in de zin van artikel 10 van Richtlijn 79/267/EEG of van artikel 14 van Richtlijn 90/619/EEG, zoals bij de onderhavige richtlijn gewijzigd, weigering heeft plaatsgevonden of maatregelen zijn genomen overeenkomstig lid 5. De Lid-Staten verlenen aan de Commissie hun medewerking door de nodige informatie te verstrekken voor het opstellen van dat verslag.

Artikel 41

Deze richtlijn belet verzekeringsondernemingen die hun hoofdkantoor in een Lid-Staat hebben niet, hun diensten met alle beschikbare communicatiemiddelen te adverteren in de Lid-Staat van het bijkantoor of de Lid-Staat van dienstverrichting, mits zij alle eventuele voorschriften inzake vorm en inhoud van dit adverteren in acht nemen die zijn vastgesteld om redenen van algemeen belang.

Artikel 42

  • 1. 
    Artikel 21 van Richtlijn 90/619/EEG vervalt.
  • 2. 
    In geval van liquidatie van een verzekeringsonderneming worden de verbintenissen die voortvloeien uit overeenkomsten die door een bijkantoor of in het kader van het vrij verrichten van diensten zijn gesloten, op dezelfde wijze nagekomen als de verbintenissen die voortvloeien uit andere verzekeringsovereenkomsten van deze onderneming, zonder onderscheid naar nationaliteit van verzekerden en begunstigden.

Artikel 43

  • 1. 
    Artikel 23 van Richtlijn 90/619/EEG vervalt.
  • 2. 
    Iedere verzekeringsonderneming moet, afzonderlijk voor in het kader van vestiging en in het kader van het vrij verrichten van diensten tot stand gekomen verrichtingen, de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst in kennis stellen van het bedrag van de geboekte premies, zonder aftrek van herverzekering, per Lid-Staat en voor elk van de in de bijlage van Richtlijn 79/267/EEG vermelde branches I tot en met IX.

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst delen de bedoelde gegevens binnen een redelijke termijn in geaggregeerde vorm mee aan de bevoegde autoriteiten van elke betrokken Lid-Staat die daarom verzoekt.

Artikel 44

  • 1. 
    Artikel 25 van Richtlijn 90/619/EEG vervalt.
  • 2. 
    Onverminderd een latere harmonisatie is elke verzekeringsovereenkomst uitsluitend onderworpen aan de indirecte belastingen en parafiscale heffingen op verzekeringspremies die bestaan in de Lid-Staat van de verbintenis in de zin van artikel 2, onder e), van Richtlijn 90/619/EEG, en wat Spanje betreft, aan de extra heffingen die bij wet zijn ingesteld ten behoeve van het Spaanse "Consorcio de compensación de seguros" voor het vervullen van zijn taak met betrekking tot de compensatie van verliezen die het gevolg zijn van uitzonderlijke gebeurtenissen die zich in deze Lid-Staat voordoen.

Het recht dat krachtens artikel 4 van Richtlijn 90/619/EEG op de overeenkomst van toepassing is, is niet van invloed op de belastingregeling die van toepassing is.

Behoudens een latere harmonisatie past elke Lid-Staat op de verzekeringsondernemingen die op zijn grondgebied verplichtingen aangaan, zijn nationale bepalingen toe betreffende de maatregelen met het oog op de inning van de verschuldigde indirecte belastingen en parafiscale heffingen in de zin van de eerste alinea.

TITEL V OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 45

De Lid-Staten kunnen verzekeringsondernemingen met hoofdkantoor op hun grondgebied waarvan de gebouwen en terreinen die tegenover de technische voorzieningen staan, op het tijdstip van kennisgeving van deze richtlijn het in artikel 22, lid 1, onder a), bedoelde percentage overschrijden, een uiterlijk op 31 december 1998 verstrijkende termijn toestaan om aan dat percentage te voldoen.

Artikel 46

  • 1. 
    Artikel 26 van Richtlijn 90/619/EEG vervalt.
  • 2. 
    Tot en met 31 december 1995 voor Spanje en Portugal, en tot en met 31 december 1998 voor Griekenland, geldt de volgende overgangsregeling voor overeenkomsten waarbij een van deze Lid-Staten de Lid-Staat van de verbintenis is:
  • a) 
    in afwijking van artikel 8, lid 3, van Richtlijn 79/267/EEG, en de artikelen 29 en 39 van deze richtlijn, kunnen de bevoegde autoriteiten van deze Lid-Staten eisen dat de algemene en bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolissen worden meegedeeld alvorens deze polissen in omloop worden gebracht;
  • b) 
    het bedrag van de technische voorzieningen in verband met de in dit artikel bedoelde overeenkomsten wordt onder toezicht van de betrokken Lid-Staat vastgesteld volgens de regels die door die Lid-Staat zijn bepaald of, bij ontstentenis daarvan, volgens de overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn op zijn grondgebied gevestigde praktijken. De dekking van die voorzieningen door gelijkwaardige en congruente activa en de lokalisatie van die activa vinden onder toezicht van die Lid-Staat plaats volgens de regels of praktijken die in die Lid-Staat overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn zijn tot stand gekomen.

TITEL VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 47

  • 1. 
    De technische aanpassingen die op de hierna genoemde punten in Richtlijn 79/267/EEG, Richtlijn 90/619/EEG en deze richtlijn moeten worden aangebracht, worden vastgesteld volgens de procedure van Richtlijn 91/675/EEG:
  • uitbreiding van de lijst van rechtsvormen in artikel 8, lid 1, onder a), van Richtlijn 79/267/EEG;
  • wijziging van de in de bijlage van Richtlijn 79/267/EEG opgenomen lijst of aanpassing van de terminologie van die lijst, om met de ontwikkelingen op de verzekeringsmarkt rekening te houden;
  • verduidelijking van de in artikel 18 van Richtlijn 79/267/EEG opgesomde bestanddelen van de solvabiliteitsmarge, om met de schepping van nieuwe financiële instrumenten rekening te houden;
  • wijziging van het in artikel 20, lid 2, van Richtlijn 79/267/EEG vastgestelde minimumbedrag van het garantiefonds, om met de economische en financiële ontwikkelingen rekening te houden;
  • wijziging, om met de schepping van nieuwe financiële instrumenten rekening te houden, van de in artikel 21 van deze richtlijn opgenomen lijst van categorieën van activa die ter dekking van de technische voorzieningen worden aanvaard en van de in artikel 22 van deze richtlijn vastgestelde voorschriften betreffende de spreiding;
  • wijziging van de versoepelingen van de congruentieregels, waarin in bijlage I van deze richtlijn is voorzien, om met de ontwikkeling van nieuwe instrumenten ter dekking van het valutarisico of de vooruitgang bij de Economische en Monetaire Unie rekening te houden;
  • verduidelijking van de definities, om een eenvormige toepassing van Richtlijn 79/267/EEG en Richtlijn 90/619/EEG en deze richtlijn in de gehele Gemeenschap te garanderen;
  • de nodige technische aanpassingen van de voorschriften inzake de vaststelling van de maximumrentepercentages uit hoofde van artikel 17 van Richtlijn 79/267/EEG, zoals bij deze richtlijn gewijzigd, met name om rekening te houden met de vooruitgang bij de Economische en Monetaire Unie.

Artikel 48

  • 1. 
    De bijkantoren die, overeenkomstig de bepalingen van de Lid-Staat van vestiging, hun werkzaamheden hebben aangevangen vóór de inwerkingtreding van de toepassingsbepalingen van deze richtlijn, worden geacht onderworpen te zijn geweest aan de procedure van artikel 10, leden 1 tot en met 5, van Richtlijn 79/267/EEG. Zij vallen vanaf genoemde inwerkingtreding onder de artikelen 17, 23, 24 en 26 van Richtlijn 79/267/EEG en onder artikel 40 van deze richtlijn.
  • 2. 
    De artikelen 11 en 14 van Richtlijn 90/619/EEG, zoals bij deze richtlijn gewijzigd, doen geen afbreuk aan de rechten die zijn verkregen door verzekeringsondernemingen welke vóór de inwerkingtreding van de toepassingsbepalingen van deze richtlijn werkzaam waren in het kader van het vrij verrichten van diensten.

Artikel 49

Het volgende artikel 31 bis wordt in Richtlijn 79/267/EEG ingevoegd:

"Artikel 31 bis

  • 1. 
    Elke Lid-Staat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de op zijn grondgebied gevestigde agentschappen en bijkantoren, als bedoeld in deze titel, toestemming om hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een in dezelfde Lid-Staat gevestigde overnemer, indien de bevoegde autoriteiten van die Lid-Staat, of in voorkomend geval die van de in artikel 30 bedoelde Lid-Staat, verklaren, dat de overnemer, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit.
  • 2. 
    Elke Lid-Staat verleent, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de op zijn grondgebied gevestigde agentschappen en bijkantoren, als bedoeld in deze titel, toestemming om hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een verzekeringsonderneming die haar hoofdkantoor in een andere Lid-Staat heeft, indien de bevoegde autoriteiten van die Lid-Staat verklaren dat de overnemer, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit.
  • 3. 
    Indien een Lid-Staat, onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden, aan de op zijn grondgebied gevestigde agentschappen en bijkantoren, als bedoeld in deze titel, toestemming verleent om hun verzekeringsportefeuille geheel of gedeeltelijk over te dragen aan een op het grondgebied van een andere Lid-Staat gevestigd agentschap of bijkantoor, als bedoeld in deze titel, overtuigt hij zich ervan dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van de overnemer, of in voorkomend geval die van de in artikel 30 bedoelde Lid-Staat, verklaren dat de overnemer, mede gelet op de overdracht, de vereiste solvabiliteitsmarge bezit, dat de wetgeving van de Lid-Staat van de overnemer in de mogelijkheid van een dergelijke overdracht voorziet en dat die Lid-Staat met de overdracht instemt.
  • 4. 
    In de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde gevallen verleent de Lid-Staat waar het overdragende agentschap of bijkantoor is gevestigd, toestemming voor de overdracht na de instemming te hebben verkregen van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van de verbintenis, wanneer deze niet de Lid-Staat is waar het overdragende agentschap of bijkantoor is gevestigd.
  • 5. 
    De bevoegde autoriteiten van de geraadpleegde Lid-Staten delen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van herkomst van de overdragende verzekeringsonderneming hun advies of hun instemming mede binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek; indien de geraadpleegde autoriteiten niet binnen die termijn hebben gereageerd, geldt zulks als een gunstig advies of als een stilzwijgende instemming.
  • 6. 
    De overeenkomstig dit artikel toegestane overdracht wordt in de Lid-Staat van de verbintenis bekendgemaakt onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden. Deze overdracht kan van rechtswege worden tegengeworpen aan de verzekeringnemers, aan de verzekerden en aan allen voor wie uit de overgedragen overeenkomsten rechten of verplichtingen voortvloeien.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan het recht van de Lid-Staten om de verzekeringnemers de mogelijkheid te bieden de overeenkomst binnen een bepaalde termijn na de overdracht op te zeggen.".

Artikel 50

De Lid-Staten dragen er zorg voor dat tegen besluiten ten aanzien van een verzekeringsonderneming, die worden genomen op grond van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke in overeenstemming met deze richtlijn zijn vastgesteld, beroep op de rechter openstaat.

Artikel 51

  • 1. 
    De Lid-Staten stellen uiterlijk op 31 december 1993 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en doen deze bepalingen uiterlijk op 1 juli 1994 in werking treden. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt ernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

  • 2. 
    De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mede van de voornaamste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 52

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 10 november 1992.

Voor de Raad

De Voorzitter

  • R. 
    NEEDHAM
  • (1) 
    PB nr. C 99 van 16. 4. 1991, blz. 2,(2) PB nr. C 176 van 13. 7. 1992, blz. 93; en besluit van 28 oktober 1992 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).(3) PB nr. C 14 van 20. 1. 1992, blz. 11.(4) PB nr. L 330 van 29. 11. 1990, blz. 50.(5) PB nr. L 63 van 13. 3. 1979, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Tweede Richtlijn 90/619/EEG (PB nr. L 330 van 29. 11. 1990, blz. 50).(6) PB nr. L 374 van 31. 12. 1991, blz. 7.(7) Eerste Richtlijn 73/239/EEG van de Raad van 24 juli 1973 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PB nr. L 228 van 16. 8. 1973, blz. 3). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/618/EEG (PB nr. L 330 van 29. 11. 1990, blz. 44).(8) PB nr. L 178 van 8. 7. 1988, blz. 5.(9) PB nr. L 374 van 31. 12. 1991, blz. 32.

BIJLAGE I

CONGRUENTIEREGELS De valuta waarin de verbintenissen van de verzekeraar opeisbaar zijn, wordt aan de hand van de volgende regels bepaald:

  • 1. 
    Wanneer de garanties van een overeenkomst in een bepaalde valuta luiden, worden de verbintenissen van de verzekeraar geacht in die valuta opeisbaar te zijn.
  • 2. 
    De Lid-Staten kunnen de ondernemingen toestaan tegenover hun technische voorzieningen, en met name hun wiskundige voorzieningen, geen congruente activa te stellen indien toepassing van de bovenstaande regels tot gevolg zou hebben dat de onderneming, om aan het congruentiebeginsel te voldoen, in een bepaalde valuta activabestanddelen zou moeten aanhouden ten bedrage van ten hoogste 7 % van de bestaande bestanddelen in andere valuta's.
  • 3. 
    De Lid-Staten behoeven van de ondernemingen niet te eisen dat zij het congruentiebeginsel toepassen indien de verbintenissen opeisbaar zijn in een andere valuta dan die van een der Lid-Staten van de Gemeenschap, als de beleggingen in deze valuta aan regels onderworpen zijn, als voor deze valuta transferbeperkingen gelden of als zij, om analoge redenen, niet geschikt is tot dekking van de technische voorzieningen.
  • 4. 
    Het is de ondernemingen toegestaan een bedrag van ten hoogste 20 % van hun verbintenissen in een welbepaalde valuta niet met congruente activa te dekken.

Wel moet het totaal van de activa, alle valuta's te zamen genomen, ten minste gelijk zijn aan het totaal van de verbintenissen, alle valuta's te zamen genomen.

  • 5. 
    Elke Lid-Staat kan bepalen dat, wanneer op grond van de bovenstaande regels tegenover verbintenissen activa moeten staan die in de valuta van een Lid-Staat luiden, ook aan deze regel wordt geacht te zijn voldaan als de activa in ecu luiden.

BIJLAGE II

AAN DE VERZEKERINGNEMER TE VERSTREKKEN INLICHTINGEN De volgende inlichtingen, die hetzij voor de sluiting van de overeenkomst (A) hetzij gedurende de looptijd ervan (B) aan de verzekeringnemer moeten worden meegedeeld, moeten duidelijk, nauwkeurig en schriftelijk worden verstrekt in een officiële taal van de Lid-Staat van de verbintenis.

Deze inlichtingen mogen evenwel ook in een andere taal worden gesteld indien de verzekeringnemer daarom verzoekt en de wetgeving van de Lid-Staat zulks toestaat, dan wel indien de verzekeringnemer vrij het toepasselijke recht kan kiezen.

  • A. 
    Vóór de sluiting van de overeenkomst

Inlichtingen betreffende de verzekeringsonderneming

Inlichtingen betreffende de verbintenis

a.1 Naam of firmanaam, rechtsvorm

a.2 Naam van de Lid-Staat waar het hoofdkantoor, en in voorkomend geval, het agentschap of bijkantoor waarmee de overeenkomst zal worden gesloten, is gevestigd

a.3 Adres van het hoofdkantoor en, in voorkomend geval, van het agentschap of bijkantoor waarmee de overeenkomst zal worden gesloten

a.4 Omschrijving van elke verzekeringsdekking en keuzemogelijkheid

a.5 Looptijd van de overeenkomst

a.6 Wijze van beëindiging van de overeenkomst

a.7 Wijze en duur van betaling van de premies

a.8 Wijze van berekening en toewijzing van winstdelingen

a.9 Gegevens over de afkoop- en premievrije waarden en in hoeverre deze zijn gegarandeerd

a.10 Inlichtingen over de premies voor iedere verzekeringsdekking, zowel de hoofddekking als de aanvullende dekkingen, indien zulke inlichtingen dienstig blijken

a.11 Opsomming van de gebruikte referentiewaarden (rekeneenheden) in fractieverzekeringen

a.12 Gegevens over de aard van de tegenover de fractieverzekeringen staande activa

a.13 Wijze van uitoefening van het recht van opzegging

a.14 Algemene indicatie betreffende de op het type polis toepasselijke belastingregeling

a.15 Regelingen voor het behandelen van klachten van verzekeringnemers, verzekerden of begunstigden over de overeenkomst, met inbegrip, in voorkomend geval, van het bestaan van een instantie die belast is met het onderzoeken van klachten, onverminderd de mogelijkheid voor de verzekeringnemer een gerechtelijke procedure aan te spannen

a.16 Het recht dat op de overeenkomst van toepassing is, hetzij wanneer de partijen geen vrijheid van rechtskeuze hebben, hetzij ten gevolge van de keuze die de verzekeraar voorstelt als zulks wel het geval is

  • B. 
    Gedurende de looptijd

Naast de algemene en bijzondere voorwaarden die aan de verzekeringnemer moeten worden meegedeeld, dienen aan deze laatste ook de onderstaande inlichtingen te worden verstrekt gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst:

Inlichtingen betreffende de verzekeringsonderneming

Inlichtingen betreffende de verbintenis

b.1 Iedere wijziging van de naam of firmanaam, de rechtsvorm of het adres van het hoofdkantoor en, in voorkomend geval, van het agentschap of bijkantoor waarmede de overeenkomst is gesloten

b.2 Alle inlichtingen betreffende de punten A.a.4 tot en met A.a.12 in het geval van aanhangsels bij de overeenkomst of wijziging van de daarop van toepassing zijnde wetgeving

b.3 Elk jaar inlichtingen betreffende de situatie van de winstdeling

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.