Verordening 2007/1266 - Uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/75/EG wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op de verplaatsingen van bepaalde dieren van vatbare soorten in verband met bluetongue

1.

Wettekst

27.10.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 283/37

 

VERORDENING (EG) Nr. 1266/2007 VAN DE COMMISSIE

van 26 oktober 2007

tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2000/75/EG van de Raad wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op de verplaatsingen van bepaalde dieren van vatbare soorten in verband met bluetongue

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 82/894/EEG van de Raad van 21 december 1982 inzake de melding van dierziekten in de Gemeenschap (1), en met name op artikel 5, lid 2, tweede streepje,

Gelet op Richtlijn 2000/75/EG van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitroeiing van bluetongue (2), en met name op artikel 6, leden 1 en 3, artikel 8, lid 2, onder d), en lid 3, artikel 9, lid 1, onder c), de artikelen 11 en 12 en artikel 19, derde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Richtlijn 2000/75/EG bevat controlevoorschriften en maatregelen ter bestrijding van bluetongue in de Gemeenschap, waaronder de instelling van beschermings- en toezichtsgebieden en een verbod op de verplaatsing van dieren van vatbare soorten uit die gebieden. Door de Commissie kunnen overeenkomstig de in die richtlijn vastgestelde procedure vrijstellingen van dat verbod worden verleend.

 

(2)

Beschikking 2005/393/EG van de Commissie van 23 mei 2005 inzake beschermings- en toezichtsgebieden in verband met bluetongue en de voorwaarden voor verplaatsingen uit of binnen deze gebieden (3) bakent de algemene geografische gebieden af waarin de lidstaten beschermings- en toezichtsgebieden („de beperkingsgebieden”) moeten instellen.

 

(3)

Na de vaststelling van Beschikking 2005/393/EG is de bluetonguesituatie in de Gemeenschap grondig gewijzigd en is nieuwe ervaring opgedaan met de bestrijding van de ziekte, met name na de recente insleep van nieuwe serotypes van het bluetonguevirus, namelijk van serotype 8, in een gebied van de Gemeenschap waar niet eerder uitbraken waren geconstateerd en dat niet als een risicogebied voor bluetongue werd beschouwd, en van serotype 1 van dat virus.

 

(4)

Op grond van de opgedane ervaring is het dienstig dat de harmonisatie op communautair niveau van de bepalingen inzake bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op verplaatsingen van vatbare dieren, met uitzondering van in het wild levende dieren, in verband met bluetongue wordt verbeterd, aangezien deze bepalingen van fundamenteel belang zijn voor de veilige handel in vatbare landbouwhuisdieren die binnen of uit beperkingsgebieden worden verplaatst, met het oog op de vaststelling van een duurzamere strategie voor de bestrijding van bluetongue. Voor de harmonisatie en de duidelijkheid van de communautaire wetgeving moet Beschikking 2005/393/EG daarom worden ingetrokken en door deze beschikking worden vervangen.

 

(5)

De nieuwe situatie in verband met bluetongue heeft er ook toe geleid dat de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) om wetenschappelijk advies en ondersteuning heeft gevraagd. De EFSA heeft in 2007 in verband met bluetongue twee wetenschappelijke verslagen opgesteld en twee wetenschappelijke adviezen uitgebracht.

 

(6)

Overeenkomstig Richtlijn 2000/75/EG moet bij de afbakening van beschermings- en toezichtsgebieden rekening worden gehouden met geografische, administratieve, ecologische en epidemiologische factoren die met bluetongue verband houden, en met de bestrijdingsstructuur. Om met deze factoren rekening te houden is het nodig dat bepalingen worden vastgesteld met betrekking tot de minimale geharmoniseerde voorschriften voor de monitoring en de surveillance van bluetongue in de Gemeenschap.

 

(7)

Surveillance en uitwisseling van informatie zijn sleutelelementen van een risicogebaseerde aanpak met betrekking tot maatregelen ter bestrijding van bluetongue. Daarom is het dienstig dat naast de in artikel 2 van Richtlijn 2000/75/EG vastgestelde definities met name wordt voorzien in een definitie van een geval van bluetongue om een gemeenschappelijk begrip van de essentiële parameters in verband met een uitbraak van bluetongue mogelijk te maken.

 

(8)

Bovendien is gebleken dat het concept beperkingsgebieden, dat in Beschikking 2005/393/EG wordt gehanteerd, goed bruikbaar is, vooral als de aanwezigheid van het bluetonguevirus in twee achtereenvolgende seizoenen in het getroffen gebied wordt opgespoord. Om praktische redenen en voor de duidelijkheid van de communautaire wetgeving is het dienstig dat wordt voorzien in een definitie van beperkingsgebieden die zowel beschermings- als toezichtsgebieden omvat, die door de lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2000/75/EG zijn afgebakend.

 

(9)

De bepaling van een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied waarvoor uit de surveillance is gebleken dat er geen bewijs bestaat van bluetongueoverdracht of competente vectoren is een essentieel instrument voor een duurzaam beheer van uitbraken van bluetongue, dat veilige verplaatsingen van dieren mogelijk maakt. Daarom is het dienstig dat wordt voorzien in geharmoniseerde criteria die moeten worden gebruikt voor de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode.

 

(10)

Uitbraken van bluetongue moeten overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 82/894/EEG worden gemeld onder gebruikmaking van de formaten en de codes die zijn vastgesteld bij Beschikking 2005/176/EG van de Commissie van 1 maart 2005 tot vaststelling van het formaat en de codes voor de melding van dierziekten krachtens Richtlijn 82/894/EEG (4) van de Raad. In het licht van de huidige epidemiologische ontwikkeling van bluetongue moet de reikwijdte van dit meldingsvoorschrift tijdelijk worden aangepast door het nader omschrijven van de verplichting om primaire uitbraken te melden.

 

(11)

Volgens het advies van het Wetenschappelijk Panel voor diergezondheid en dierenwelzijn van de EFSA over de herkomst en het voorkomen van bluetongue (5), dat op 27 april 2007 is goedgekeurd, is het van essentieel belang dat passende surveillanceprogramma's worden opgezet om bluetongue zo spoedig mogelijk op te sporen. Dergelijke surveillanceprogramma's moeten een klinische, serologische en entomologische component omvatten, die naadloos in alle lidstaten wordt toegepast.

 

(12)

Er is een geïntegreerde aanpak op communautair niveau nodig om de door de monitoring- en surveillanceprogramma's voor bluetongue verstrekte epidemiologische informatie over onder meer de regionale en mondiale verspreiding van de bluetonguebesmetting en de vectoren te kunnen analyseren.

 

(13)

Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (6) voorziet in een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor de uitroeiing, bestrijding en monitoring van bluetongue.

 

(14)

Overeenkomstig Beschikking 90/424/EEG is bij Beschikking 2007/367/EG van de Commissie van 25 mei 2007 inzake een financiële bijdrage van de Gemeenschap aan Italië voor de implementatie van een systeem voor de verzameling en analyse van epidemiologische informatie over bluetongue (7) de BlueTongue NETwork-toepassing („BT-Net system”) opgezet, dat een webgebaseerd systeem voor de verzameling, opslag en analyse van bluetonguesurveillancegegevens in de lidstaten is. Het volledige gebruik van dat systeem is van fundamenteel belang voor de vaststelling van de meest passende maatregelen voor de bestrijding van de ziekte, de verificatie van de doeltreffendheid daarvan en het toestaan van veilige verplaatsingen van dieren van vatbare soorten. Om te zorgen voor meer doeltreffende en doelmatige uitwisselingen van informatie tussen de lidstaten en de Commissie over de bestaande monitoring- en surveillanceprogramma's voor bluetongue, moeten die uitwisselingen via het BT-Net-systeem plaatsvinden.

 

(15)

Tenzij het nodig blijkt te zijn dat overeenkomstig artikel 8, lid 2, onder d), van Richtlijn 2000/75/EG beschermings- en toezichtsgebieden op communautair niveau worden afgebakend, moet die afbakening door de lidstaten worden uitgevoerd. Ten behoeve van de transparantie moeten de lidstaten de Commissie echter onverwijld in kennis stellen van hun beschermings- en toezichtsgebieden en eventuele wijzigingen daarvan. Met name als een lidstaat voornemens is een epidemiologisch relevant geografisch gebied niet in een beperkingsgebied te handhaven, moet hij de Commissie vooraf relevante informatie verstrekken waaruit blijkt dat het bluetonguevirus niet in dat gebied circuleert.

 

(16)

Er moeten vrijstellingen van het verbod op verplaatsingen van vatbare dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan uit het beperkingsgebied worden toegestaan op grond van een risicoanalyse die rekening houdt met de via het bluetonguesurveillanceprogramma verzamelde gegevens, de uitwisseling van gegevens met andere lidstaten en de Commissie via het BT-Net-systeem, de bestemming van de dieren en de naleving van bepaalde gezondheidsvoorschriften die de veiligheid van de dieren garanderen. Verplaatsingen van dieren bestemd voor onmiddellijke slacht moeten ook onder bepaalde voorwaarden van het verbod worden vrijgesteld. Gezien het lage risiconiveau van verplaatsingen van dieren voor onmiddellijke slacht en bepaalde risicoverlagende factoren moet op grond van een risicobeoordeling worden voorzien in specifieke voorwaarden om het risico van virusoverdracht tot een minimum te beperken door het kanaliseren van het vervoer van dieren uit een bedrijf in een beperkingsgebied naar slachthuizen.

 

(17)

Verplaatsingen van dieren binnen hetzelfde beperkingsgebied waar hetzelfde serotype of dezelfde serotypes van het bluetonguevirus circuleert (circuleren), vormen geen extra risico voor de diergezondheid en moeten daarom door de bevoegde autoriteit onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan.

 

(18)

Volgens het advies van het Wetenschappelijk Panel voor diergezondheid en dierenwelzijn van de EFSA over vectoren en vaccins (8), dat op 27 april 2007 is goedgekeurd, kunnen verplaatsingen van door vaccinatie geïmmuniseerde of natuurlijk geïmmuniseerde dieren als veilig worden beschouwd ongeacht de viruscirculatie op de plaats van herkomst of de vectoractiviteit op de plaats van bestemming. Daarom moeten de voorwaarden worden vastgesteld waaraan geïmmuniseerde dieren moeten voldoen voordat zij uit een beperkingsgebied worden verplaatst.

 

(19)

Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (9), Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (10), Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG geldt (11) en Beschikking 93/444/EEG van de Commissie van 2 juli 1993 houdende toepassingsbepalingen inzake het intracommunautaire handelsverkeer van bepaalde levende dieren en producten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen (12) bepalen dat verplaatsingen van dieren vergezeld moeten gaan van gezondheidscertificaten. Wanneer vrijstellingen van het verbod op verplaatsingen van dieren van vatbare soorten uit het beperkingsgebied gelden voor dieren die zijn bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, moeten die certificaten ook een verwijzing naar deze verordening bevatten.

 

(20)

Volgens het advies van de EFSA over vectoren en vaccins moeten de voorwaarden worden vastgesteld voor de behandeling met toegelaten insecticiden op de plaats waar de voertuigen worden geladen die vatbare dieren uit een beperkingsgebied naar of door gebieden buiten een beperkingsgebied vervoeren. Wanneer tijdens de doorvoer door een beperkingsgebied een rustperiode in een controlepost is gepland, moeten de dieren tegen eventuele vectoren worden beschermd. De behandeling met toegelaten insecticiden van dieren, gebouwen en de omgeving daarvan in besmette bedrijven mag echter alleen worden uitgevoerd volgens een welomschreven protocol op grond van de positieve uitkomst van een specifieke risicobeoordeling per geval die rekening houdt met geografische, epidemiologische, ecologische, entomologische en milieugegevens en een kosten-batenanalyse.

 

(21)

De in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG en Beschikking 93/444/EEG bedoelde gezondheidscertificaten voor dieren die zijn bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, moeten een verwijzing bevatten naar een eventuele overeenkomstig deze verordening uitgevoerde insecticidenbehandeling.

 

(22)

Om het handelsverkeer niet onnodig te verstoren moet dringend een duurzame strategie voor de bestrijding van het bluetonguevirus worden vastgesteld, die een veilige handel mogelijk maakt in dieren van vatbare soorten die in en uit beperkingsgebieden worden verplaatst.

 

(23)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening stelt bepalingen vast wat betreft bestrijding, monitoring, surveillance en beperkingen op verplaatsingen van dieren in de zin van artikel 2, onder c), van Richtlijn 2000/75/EG, in verband met bluetongue, in en uit de beperkingsgebieden.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de in artikel 2 van Richtlijn 2000/75/EG vastgestelde definities.

Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

 

a)

„geval van bluetongue”: een dier dat aan één van de volgende eisen voldoet:

 

i)

het vertoont klinische tekenen die wijzen op de aanwezigheid van bluetongue;

 

ii)

het is een verklikkerdier dat bij een vorige test negatieve serologische resultaten heeft laten zien en dat sinds die test is geseroconverteerd van negatief naar positief voor antilichamen tegen ten minste één bluetongueserotype;

 

iii)

het is een dier waarbij het bluetonguevirus is geïsoleerd en als zodanig is geïdentificeerd;

 

iv)

het is een dier dat bij serologische bluetonguetests positief is getest of waarbij virusantigeen of viraal ribonucleïnezuur (RNA) dat specifiek is voor één of meer bluetongueserotypes is geïdentificeerd.

Bovendien moet uit een stel epidemiologische gegevens blijken dat de klinische tekenen of de resultaten van laboratoriumtests die wijzen op bluetonguebesmetting het gevolg zijn van viruscirculatie op het bedrijf waar het dier wordt gehouden en niet het resultaat zijn van het binnenbrengen van gevaccineerde of seropositieve dieren uit beperkingsgebieden.

 

b)

„uitbraak van bluetongue”: een haard van die ziekte als omschreven in artikel 2, onder c), van Richtlijn 82/894/EEG;

 

c)

„primaire uitbraak van bluetongue”: een haard als omschreven in artikel 2, onder d), van Richtlijn 82/894/EEG, met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 3, lid 1, eerste streepje, van die richtlijn een geval van bluetongue een primaire uitbraak is in de volgende gevallen:

 

i)

het houdt epidemiologisch geen verband met een vorige uitbraak; of

 

ii)

het vereist de afbakening van een beperkingsgebied of de wijziging van een bestaand beperkingsgebied, als bedoeld in artikel 6.

 

d)

„beperkingsgebied”: een gebied bestaande uit zowel het beschermings- als het toezichtsgebied, zoals ingesteld overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Richtlijn 2000/75/EG;

 

e)

„seizoensgebonden bluetonguevrij gebied”: een epidemiologisch relevant geografisch gebied van een lidstaat waarvoor, gedurende een deel van het jaar, uit de surveillance is gebleken dat er geen bewijs bestaat van overdracht van het bluetonguevirus of van de aanwezigheid van volwassen culicoïdes die waarschijnlijk competente bluetonguevectoren zijn;

 

f)

„doorvoer”: verplaatsing van dieren:

 

i)

uit of door een beperkingsgebied;

 

ii)

uit een beperkingsgebied door een niet-beperkingsgebied terug naar hetzelfde beperkingsgebied; of

 

iii)

uit een beperkingsgebied door een niet-beperkingsgebied naar een ander beperkingsgebied.

HOOFDSTUK 2

MONITORING EN SURVEILLANCE EN UITWISSELING VAN INFORMATIE

Artikel 3

Melding van bluetongue

De lidstaten melden primaire uitbraken en uitbraken van bluetongue via het „Animal Disease Notification System”, onder gebruikmaking van de in Beschikking 2005/176/EG vastgestelde formaten en codes.

Artikel 4

Bluetonguemonitoring- en -surveillanceprogramma's

De lidstaten voeren de volgende programma's uit overeenkomstig de minimumeisen van bijlage I:

 

a)

bluetonguemonitoringprogramma's in beperkingsgebieden („bluetonguemonitoringprogramma's”);

 

b)

bluetonguesurveillanceprogramma's buiten beperkingsgebieden („bluetonguesurveillanceprogramma's”).

Artikel 5

Epidemiologische informatie

  • 1. 
    De lidstaten zenden naar de bij Beschikking 2007/367/EG opgezette BlueTongue NETwork-toepassing („BT-Net-syteem”) de informatie die is verzameld bij de uitvoering van de bluetonguemonitoring- en/of -surveillanceprogramma's, met name:
 

a)

een maandelijks verslag dat uiterlijk één maand na het einde van de verslagmaand wordt toegezonden en ten minste de volgende gegevens bevat:

 

i)

de gegevens over de verklikkerdieren van de in de beperkingsgebieden uitgevoerde bluetonguemonitoringprogramma's;

 

ii)

de entomologische gegevens van de in de beperkingsgebieden uitgevoerde bluetonguemonitoringprogramma's;

 

b)

een tussentijds verslag over de eerste zes maanden van het jaar, dat elk jaar uiterlijk op 31 juli wordt toegezonden en ten minste de volgende gegevens bevat:

 

i)

de gegevens van de buiten de beperkingsgebieden uitgevoerde bluetonguesurveillanceprogramma's;

 

ii)

de vaccinatiegegevens uit de beperkingsgebieden;

 

c)

een jaarverslag dat uiterlijk op 30 april van het volgende jaar wordt toegezonden en de onder b), i) en ii), bedoelde informatie voor het vorige jaar bevat.

  • 2. 
    De naar het BT-Net-systeem te zenden informatie staat vermeld in bijlage II.

HOOFDSTUK 3

BEPERKINGEN OP VERPLAATSINGEN VAN DIEREN EN SPERMA, EICELLEN EN EMBRYO'S DAARVAN

Artikel 6

Beperkingsgebieden

  • 1. 
    De lidstaten delen aan de Commissie hun beperkingsgebieden en eventuele wijzigingen in de situatie van die gebieden binnen 24 uur mee.
  • 2. 
    Voordat zij besluiten om een epidemiologisch relevant geografisch gebied uit een beperkingsgebied te verwijderen, verstrekken de lidstaten de Commissie uitvoerige informatie waaruit blijkt dat het bluetonguevirus niet in dat gebied heeft gecirculeerd gedurende een periode van twee jaar na de invoering van het bluetonguemonitoringprogramma.
  • 3. 
    De Commissie deelt de lijst van de beperkingsgebieden aan de lidstaten mee in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.
  • 4. 
    De lidstaten stellen een lijst van de beperkingsgebieden op hun grondgebied op, werken deze regelmatig bij en stellen deze ter beschikking van de andere lidstaten en het grote publiek.
  • 5. 
    De Commissie maakt de bijgewerkte lijst van beperkingsgebieden uitsluitend ter informatie op haar website bekend.

Die lijst bevat informatie over de serotypes van het bluetonguevirus die in elk beperkingsgebied circuleren. Deze informatie maakt voor de toepassing van de artikelen 7 en 8 de identificatie mogelijk van de in de verschillende lidstaten afgebakende beperkingsgebieden waar dezelfde serotypes van het bluetonguevirus circuleren.

Artikel 7

Voorwaarden voor verplaatsingen van dieren binnen hetzelfde beperkingsgebied

  • 1. 
    Verplaatsingen van dieren binnen hetzelfde beperkingsgebied waar hetzelfde (dezelfde) serotype(s) van het bluetonguevirus circuleert (circuleren) worden door de bevoegde autoriteit toegestaan, mits de te verplaatsen dieren op de dag van het vervoer geen klinische tekenen van bluetongue vertonen.
  • 2. 
    Verplaatsingen van dieren uit een beschermingsgebied naar een toezichtsgebied mogen echter alleen worden toegestaan als:
 

a)

de dieren aan de voorwaarden van bijlage III voldoen, of

 

b)

de dieren aan andere passende diergezondheidsgaranties voldoen op grond van een positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de maatregelen tegen de verspreiding van het bluetonguevirus en ter bescherming tegen vectoren, die vóór de verplaatsing van de dieren door de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst worden voorgeschreven en door de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming worden goedgekeurd, of

 

c)

de dieren bestemd zijn voor onmiddellijke slacht.

  • 3. 
    De lidstaat van herkomst stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van de in lid 2, onder b), bedoelde diergezondheidsgaranties.
  • 4. 
    Voor de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde dieren wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Dieren in overeenstemming met … (artikel 7, lid 1, artikel 7, lid 2, onder a), of artikel 7, lid 2, onder b), of artikel 7, lid 2, onder c), aangeven wat van toepassing is) van Verordening (EG) nr. 1266/2007 (13).

Artikel 8

Voorwaarden voor de vrijstelling van het verplaatsingsverbod, als bedoeld in Richtlijn 2000/75/EG

  • 1. 
    Verplaatsingen van dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan van een bedrijf of spermawinnings- of opslagcentrum, dat is gelegen in een beperkingsgebied, naar een ander bedrijf of spermawinnings- of opslagcentrum worden vrijgesteld van het krachtens artikel 9, lid 1, onder c), en artikel 10, punt 1, van Richtlijn 2000/75/EG ingestelde verbod, mits de dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan:
 

a)

voldoen aan de voorwaarden van bijlage III bij deze verordening; of

 

b)

voldoen aan andere passende diergezondheidsgaranties op grond van een positieve uitkomst van een risicobeoordeling van de maatregelen tegen de verspreiding van het bluetonguevirus en ter bescherming tegen vectoren, die vóór de verplaatsing van de dieren door de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst worden voorgeschreven en door de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming worden goedgekeurd.

  • 2. 
    De lidstaat van herkomst stelt de Commissie en de andere lidstaten onmiddellijk in kennis van de in lid 1, onder b), bedoelde diergezondheidsgaranties.
  • 3. 
    Er wordt onder de controle van de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming een kanalisatieprocedure opgezet om ervoor te zorgen dat dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan, die overeenkomstig de voorwaarden van lid 1, onder b), worden verplaatst, daarna niet naar een andere lidstaat worden verplaatst, tenzij de dieren aan de in lid 1, onder a), bedoelde voorwaarden voldoen.
  • 4. 
    Verplaatsingen van dieren uit een in een beperkingsgebied gelegen bedrijf voor onmiddellijke slacht worden vrijgesteld van het krachtens artikel 9, lid 1, onder c), en artikel 10, punt 1, van Richtlijn 2000/75/EG ingestelde verbod, mits:
 

a)

geen geval van bluetongue in het bedrijf van herkomst is geconstateerd gedurende een periode van ten minste 30 dagen vóór de datum van verzending;

 

b)

de dieren onder officieel toezicht direct naar het slachthuis worden vervoerd om binnen 24 uur na aankomst in het slachthuis van bestemming te worden geslacht;

 

c)

de bevoegde autoriteit op de plaats van verzending de voorgenomen verplaatsing van de dieren ten minste 48 uur vóór het laden van de dieren aan de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming bekendmaakt.

  • 5. 
    Niettegenstaande lid 4, onder b), mag de bevoegde autoriteit van de plaats van bestemming op grond van een risicobeoordeling voorschrijven dat de bevoegde autoriteit van de plaats van herkomst een kanalisatieprocedure opzet voor het vervoer van de daarin bedoelde dieren naar aangewezen slachthuizen.

Dergelijke aangewezen slachthuizen worden vastgesteld op grond van een risicobeoordeling die rekening houdt met de criteria van bijlage IV.

Er wordt informatie over de aangewezen slachthuizen ter beschikking gesteld van de andere lidstaten en het grote publiek. Die informatie wordt ook verspreid via het BT-Net-systeem.

  • 6. 
    Voor de in de leden 1 en 4 van dit artikel bedoelde dieren en sperma, eicellen en embryo's daarvan wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„… (Dieren, sperma, eicellen en embryo's, aangeven wat van toepassing is) in overeenstemming met … (artikel 8, lid 1, onder a), artikel 8, lid 1, onder b), of artikel 8, lid 4), aangeven wat van toepassing is) van Verordening (EG) nr. 1266/2007 (14).

Artikel 9

Verdere voorwaarden voor de doorvoer van dieren

  • 1. 
    De doorvoer van dieren wordt door de bevoegde autoriteit toegestaan, mits:
 

a)

de dieren uit een beperkingsgebied die worden verplaatst door gebieden buiten een beperkingsgebied en de middelen waarin zij worden vervoerd, met toegelaten insecticiden en/of insectwerende middelen worden behandeld nadat zij op de laadplaats op passende wijze zijn gereinigd en ontsmet en in elk geval voordat zij het beperkingsgebied verlaten;

 

b)

de dieren uit een gebied buiten een beperkingsgebied door een beperkingsgebied worden verplaatst en de middelen waarin zij worden vervoerd, met toegelaten insecticiden en/of insectwerende middelen worden behandeld nadat zij op de laadplaats op passende wijze zijn gereinigd en ontsmet en in elk geval voordat zij het beperkingsgebied binnenkomen;

 

c)

de dieren tegen eventuele vectoren worden beschermd, wanneer tijdens de verplaatsing door een beperkingsgebied een rustperiode in een controlepost is gepland.

  • 2. 
    Voor de in lid 1 van dit artikel bedoelde dieren wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Behandeling met insecticide/insectwerend middel … (naam van het product invullen) op … (datum invullen) om … (tijdstip invullen) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1266/2007 (15).

  • 3. 
    Lid 1 van dit artikel is niet langer van toepassing in een epidemiologisch relevant geografisch gebied van een seizoensgebonden bluetonguevectorvrij gebied, wanneer meer dan 60 dagen zijn verstreken na de datum van het begin van de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V.

Die vrijstelling is echter niet meer van toepassing na het einde van de seizoensgebonden vectorvrije periode, vastgesteld op grond van het bluetonguemonitoringprogramma.

HOOFDSTUK 4

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Intrekking

Beschikking 2005/393/EG wordt ingetrokken.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de vijfde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 26 oktober 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie

 

  • (5) 
    The EFSA Journal (2007) 480, 1-20.
  • (8) 
    The EFSA Journal (2007) 479, 1-29.
 

BIJLAGE I

Minimumeisen voor bluetonguemonitoring- en -surveillanceprogramma's (als bedoeld in artikel 4)

  • 1. 
    Minimumeisen voor door de lidstaten in beperkingsgebieden uit te voeren bluetonguemonitoringprogramma's

Bluetonguemonitoringprogramma's in beperkingsgebieden zijn gericht op het verstrekken van informatie over de dynamiek van bluetongue in een gebied waarvoor reeds beperkingen gelden.

De geografische referentie-eenheid wordt omschreven door een raster van circa 45 × 45 km (ongeveer 2 000 km2), tenzij specifieke milieuomstandigheden een andere grootte rechtvaardigen. In bepaalde lidstaten mag het „gebied”, als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 64/432/EEG, als de geografische referentie-eenheid voor monitoringdoeleinden worden gebruikt.

Bluetonguemonitoringprogramma's moeten ten minste uit de volgende elementen bestaan:

 

1.1.

Serologische monitoring met verklikkerdieren:

 

de serologische monitoring met verklikkerdieren bestaat uit een actief jaarlijks programma voor het testen van verklikkerdieren, gericht op de evaluatie van de circulatie van het bluetonguevirus in de beperkingsgebieden. De verklikkerdieren moeten zo mogelijk runderen zijn. Zij moeten vrij zijn van antilichamen, als aangetoond door middel van een voorafgaande seronegatieve test, en moeten zich bevinden in delen van het beperkingsgebied waar een risicoanalyse, die met entomologische en ecologische evaluaties rekening houdt, de aanwezigheid van de vector heeft bevestigd of waar voor de vermeerdering van de vector geschikte habitats voorkomen;

 

de verklikkerdieren worden tijdens de activiteitsperiode van de betrokken vector, indien bekend, ten minste elke maand getest. Als dergelijke informatie ontbreekt, worden de verklikkerdieren ten minste elke maand van het jaar getest. De testfrequentie mag echter aan de seizoensschommelingen van de epidemiologische situatie tijdens het jaar worden aangepast om het begin en het einde van de circulatie van het bluetonguevirus in de beperkingsgebieden vast te stellen;

 

het minimumaantal verklikkerdieren per geografische eenheid moet representatief en toereikend zijn om een maandelijkse incidentie van seroconversie (1) van 2 % met een betrouwbaarheid van 95 % in elke geografische eenheid op te sporen.

 

1.2.

Entomologische monitoring:

 

de entomologische monitoring bestaat uit een actief programma voor het vangen van vectoren door middel van vast opgestelde vallen ter bepaling van de dynamiek van de populatie en de overwinteringskenmerken van de culicoïdes-soorten op de plaats van bemonstering met het oog op de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode in het seizoensgebonden bluetonguevrije gebied overeenkomstig bijlage V;

 

Er wordt alleen gebruik gemaakt van zuigvallen met ultraviolet licht overeenkomstig vooraf vastgestelde protocollen. De vallen moeten 's nachts worden gebruikt, en wel ten minste één nacht per week tijdens ten minste de periode van het jaar die nodig is voor de vaststelling van het begin en het einde van de seizoensgebonden vectorvrije periode. Er moet ten minste één val in elke geografische eenheid van het gehele beperkingsgebied worden geplaatst. De gebruiksfrequentie van de vallen moet worden aangepast aan de seizoensschommelingen van de epidemiologische situatie tijdens het jaar om de bepaling van de dynamiek van de populatie en de overwinteringskenmerken van de culicoïdes te optimaliseren en mag worden gewijzigd op grond van de gegevens die zijn verkregen tijdens de eerste drie jaren waarin de vallen zijn gebruikt. Een passend deel van de in de insectenvallen verzamelde knutten moet naar een gespecialiseerd laboratorium worden gezonden, dat in staat is de culicoïdes-soorten routinematig te tellen en te identificeren.

  • 2. 
    Minimumeisen voor door de lidstaten buiten beperkingsgebieden uit te voeren bluetonguesurveillanceprogramma's

Bluetonguesurveillanceprogramma's buiten beperkingsgebieden zijn gericht op de opsporing van de viruscirculatie in een bluetonguevrije lidstaat of een epidemiologisch relevant geografisch gebied en moeten ten minste bestaan uit de volgende elementen:

 

2.1.

Passieve klinische surveillance:

 

bestaat uit een formeel en permanent systeem gericht op de opsporing en het onderzoek van verdenkingen van bluetongue, waaronder een vroegtijdig waarschuwingssysteem voor het melden van verdachte gevallen. Eigenaars of houders van dieren alsook dierenartsen moeten elke verdenking van bluetongue onverwijld aan de bevoegde autoriteit melden. Alle verdachte gevallen van bluetongue moeten onmiddellijk worden onderzocht;

 

moet bijzonder worden versterkt tijdens het seizoen van de vectoractiviteit, met name aan het begin daarvan;

 

moet ervoor zorgen dat bewustmakingscampagnes worden opgezet, met name om dierenartsen en veehouders in staat te stellen klinische tekenen van bluetongue te identificeren.

 

2.2.

Serologische surveillance:

 

bestaat uit een actief jaarlijks programma voor de uitvoering van serologische tests op populaties van vatbare soorten, gericht op de opsporing van bewijzen voor de overdracht van het bluetonguevirus door steekproefsgewijze of doelgerichte serologische en/of virologische tests die in verhouding staan tot het besmettingsrisico in de lidstaat of het epidemiologisch relevante geografische gebied en die worden uitgevoerd in de periode van het jaar waarin seroconversie met grotere waarschijnlijkheid kan worden opgespoord;

 

moet zodanig zijn opgezet dat de monsters representatief zijn voor de runderpopulatie in de lidstaat of een epidemiologisch relevant geografisch gebied en de steekproefgrootte is berekend voor de opsporing van een prevalentie van 0,5 % met een betrouwbaarheid van 95 % in de runderpopulatie van die lidstaat of dat geografische gebied;

 

moet ervoor zorgen dat de steekproefgrootten worden aangepast aan de structuur van de te bemonsteren runderpopulatie en voor de toepassing van een doelgerichte surveillance, gericht op de bemonstering van een populatie met een hoog risico, waarin algemeen bekende specifieke risicofactoren voorkomen. De opzet van de doelgerichte surveillance moet zodanig zijn dat seropositieve dieren van gevaccineerde of geïmmuniseerde populaties, als bedoeld in de punten 5, 6 en 7 van deel A van bijlage III niet interfereren met het bluetonguesurveillanceprogramma.

 

2.3.

Entomologische surveillance:

 

bestaat uit een actief jaarlijks programma voor het vangen van vectoren, gericht op de verzameling van informatie over de bewezen en potentiële vectorsoorten in de lidstaat of in een epidemiologisch relevant geografisch gebied, en over hun distributie- en seizoensprofielen;

 

wordt uitgevoerd in alle lidstaten waar informatie over de bewezen en potentiële vectorsoorten en hun distributie- en seizoensprofielen in de lidstaat ontbreekt.

 

  • (1) 
    Volgens schattingen is 20 % de normale jaarlijkse seroconversiegraad in een besmet gebied. In de Gemeenschap vindt de viruscirculatie echter hoofdzakelijk plaats in een periode van circa zes maanden (einde voorjaar/medio najaar). Daarom is 2 % een voorzichtige schatting van de verwachte maandelijkse seroconversiegraad.
 

BIJLAGE II

Door de lidstaten naar het BT-Net-systeem te zenden informatie (als bedoeld in artikel 5, lid 2)

De door de lidstaten naar het BT-Net-systeem te zenden informatie moet ten minste het volgende omvatten:

  • 1. 
    Serologische/virologische gegevens over bluetongue
 

a)

Administratieve indeling/eenheid

 

b)

Geteste diersoorten

 

c)

Type surveillancesysteem („systeem met verklikkerdieren” of „periodiek onderzoek”)

 

d)

Type uitgevoerde diagnostische tests (Elisa, serumneutralisatie, PCR, virusisolatie)

 

e)

Maand en jaar

 

f)

Aantal geteste dieren (1)

 

g)

Aantal positieve dieren

 

h)

Serologisch of virologisch bepaald serotype (te verstrekken gegevens in geval van positieve resultaten bij serumneutralisatie- of virusisolatietests)

  • 2. 
    Entomologische gegevens over bluetongue
 

a)

Administratieve indeling

 

b)

Unieke identiteit van de plaats (een unieke code voor elke plaats waar een val staat opgesteld)

 

c)

Datum van verzameling

 

d)

Lengte- en breedtegraad

 

e)

Totaal aantal verzamelde Culicoides spp.

 

f)

Aantal verzamelde C. imicola, indien beschikbaar

 

g)

Aantal verzamelde C. obsoletus Complex, indien beschikbaar

 

h)

Aantal verzamelde C. obsoletus sensu strictu, indien beschikbaar

 

i)

Aantal verzamelde C. scoticus, indien beschikbaar

 

j)

Aantal verzamelde C. Pulicaris Complex, indien beschikbaar

 

k)

Aantal verzamelde C. Nubeculosus complex, indien beschikbaar

 

l)

Aantal verzamelde C. dewulfii, indien beschikbaar

 

m)

Andere relevante gegevens

  • 3. 
    Vaccinatiegegevens over bluetongue
 

a)

Administratieve indeling

 

b)

Jaar/semester

 

c)

Type vaccin

 

d)

Serotypecombinatie

 

e)

Gevaccineerde diersoorten

 

f)

Totaal aantal beslagen in de lidstaat

 

g)

Totaal aantal dieren in de lidstaat

 

h)

Totaal aantal beslagen in het vaccinatieprogramma

 

i)

Totaal aantal dieren in het vaccinatieprogramma

 

j)

Totaal aantal gevaccineerde beslagen

 

k)

Aantal gevaccineerde dieren (wanneer het vaccinatietype „vaccinatie van jonge dieren” is)

 

l)

Aantal gevaccineerde jonge dieren (wanneer het vaccinatietype „massavaccinatie” is)

 

m)

Aantal gevaccineerde volwassen dieren (wanneer het vaccinatietype „massavaccinatie” is)

 

n)

Toegediende vaccindoses.

 

  • (1) 
    Als serumpools worden gebruikt, moet een schatting van het aantal met de geteste pools overeenkomende dieren worden gegeven.
 

BIJLAGE III

Voorwaarden voor vrijstelling van het verplaatsingsverbod (als bedoeld in artikel 7, lid 2, onder a), en artikel 8, lid 1, onder a))

  • A. 
    Dieren

De dieren moeten tijdens het vervoer naar de plaats van bestemming tegen vectorculicoïdes zijn beschermd.

Bovendien moet aan ten minste één van de in de punten 1 tot en met 7 vermelde voorwaarden worden voldaan:

 

1.

De dieren zijn tot de verzending tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld in bijlage V, sinds hun geboorte of gedurende ten minste 60 dagen vóór de datum van verplaatsing in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden en zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het Manual of Diagnostic Tests and Vaccines for Terrestrial Animals van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE) (1) („OIE Terrestrial Manual”), die niet eerder dan zeven dagen vóór de datum van verplaatsing is uitgevoerd en negatieve resultaten heeft opgeleverd.

Die test voor de opsporing van ziekteverwekkers is echter niet nodig voor lidstaten of gebieden van lidstaten waar voldoende epidemiologische gegevens, verkregen bij de uitvoering van een monitoringprogramma gedurende minimaal drie jaren, de bepaling van de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, mogelijk maken.

De lidstaten die van die mogelijkheid gebruikmaken, stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

 

2.

De dieren zijn tot de verzending gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór de datum van verzending tegen vectoren beschermd.

 

3.

De dieren zijn tot de verzending tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden of zijn gedurende een periode van ten minste 28 dagen tegen vectoren beschermd en zijn tijdens die periode, met negatieve resultaten, onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen de bluetonguevirusgroep, die ten minste 28 dagen na de datum van het begin van de periode van bescherming tegen vectoren of de seizoensgebonden vectorvrije periode is uitgevoerd.

 

4.

De dieren zijn tot de verzending tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden of zijn gedurende een periode van ten minste 14 dagen tegen vectoren beschermd en zijn tijdens die periode, met negatieve resultaten, onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die ten minste 14 dagen na de datum van het begin van de periode van bescherming tegen vectoren of de seizoensgebonden vectorvrije periode is uitgevoerd.

 

5.

De dieren zijn afkomstig van een beslag dat overeenkomstig een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd vaccinatieprogramma is gevaccineerd en de dieren zijn gevaccineerd tegen het (de) serotype(s) dat (die) aanwezig is (zijn) of waarschijnlijk aanwezig is (zijn) in een epidemiologisch relevant geografisch gebied van oorsprong, de dieren bevinden zich nog in de immuniteitsperiode die wordt gegarandeerd in de specificaties van het in het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin en de dieren voldoen aan ten minste één van de volgende eisen:

 

a)

zij zijn meer dan 60 dagen vóór de datum van verplaatsing gevaccineerd;

 

b)

zij zijn met een geïnactiveerd vaccin gevaccineerd vóór ten minste het aantal dagen dat nodig is voor het begin van de immuniteitsbescherming, als aangegeven in de specificaties van het voor het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin en zij zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die met negatieve resultaten is uitgevoerd ten minste 14 dagen na het begin van de immuniteitsbescherming, als aangegeven in de specificaties van het in het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin;

 

c)

zij waren eerder gevaccineerd en zijn opnieuw met een geïnactiveerd vaccin gevaccineerd binnen de immuniteitsperiode die wordt gegarandeerd in de specificaties van het in het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin;

 

d)

zij zijn tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, sinds hun geboorte of gedurende ten minste 60 dagen vóór de datum van vaccinatie in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied gehouden en zijn met een geïnactiveerd vaccin gevaccineerd vóór ten minste het aantal dagen dat nodig is voor het begin van de immuniteitsbescherming, als aangegeven in de specificaties van het in het vaccinatieprogramma goedgekeurde vaccin.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Dier(en) gevaccineerd tegen bluetongueserotype(s) … (serotype(s) invullen) met … (naam van het vaccin invullen) met een geïnactiveerd/gemodificeerd levend vaccin (aangeven wat van toepassing is) op … (datum invullen) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1266/2007 (2).

 

6.

De dieren zijn altijd gehouden in een epidemiologisch relevant geografisch gebied van oorsprong waar niet meer dan één serotype aanwezig was, aanwezig is of waarschijnlijk aanwezig is en:

 

a)

zij zijn met positieve resultaten onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen het bluetonguevirusserotype; de test moet worden uitgevoerd tussen 60 en 360 dagen vóór de datum van verplaatsing, of

 

b)

zij zijn met positieve resultaten onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen het bluetonguevirusserotype; de test moet ten minste 30 dagen vóór de datum van verplaatsing worden uitgevoerd en de dieren zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die met negatieve resultaten niet eerder dan zeven dagen vóór de datum van de verplaatsing is uitgevoerd.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Dier(en) in overeenstemming met bijlage III, punt 6, van Verordening (EG) nr. 1266/2007 (3).

 

7.

De dieren zijn met positieve resultaten voor alle serotypes die in het epidemiologisch relevante geografische gebied van oorsprong aanwezig zijn of waarschijnlijk aanwezig zijn, onderworpen aan een passende specifieke serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van de specifieke antilichamen tegen alle aanwezige of waarschijnlijk aanwezige bluetonguevirusserotypes, en

 

a)

de serologische test voor het specifieke serotype wordt uitgevoerd tussen 60 en 360 dagen vóór de datum van verplaatsing, of

 

b)

de serologische test voor het specifieke serotype wordt ten minste 30 dagen vóór de datum van verplaatsing uitgevoerd en de dieren zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die met negatieve resultaten niet eerder dan zeven dagen vóór de datum van de verplaatsing is uitgevoerd.

Wanneer de in dit punt bedoelde dieren bestemd zijn voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar een derde land, wordt de volgende zin toegevoegd aan de overeenkomstige gezondheidscertificaten, vastgesteld in de Richtlijnen 64/432/EEG, 91/68/EEG en 92/65/EEG of bedoeld in Beschikking 93/444/EEG:

„Dier(en) in overeenstemming met bijlage III, punt 7, van Verordening (EG) nr. 1266/2007 (4).

  • B. 
    Sperma van dieren

Het sperma moet zijn verkregen van donordieren die aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoen:

 

a)

zij zijn buiten een beperkingsgebied gehouden gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van het sperma;

 

b)

zij zijn tegen vectoren beschermd gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van het sperma;

 

c)

zij zijn tijdens de seizoensgebonden vectorvrije periode in een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied, als vastgesteld overeenkomstig bijlage V, gehouden gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van het sperma en zijn onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die met negatieve resultaten niet eerder dan zeven dagen vóór de begindatum van de winning van het sperma is uitgevoerd.

Die test voor de opsporing van ziekteverwekkers is echter niet nodig in lidstaten of gebieden van lidstaten waar voldoende epidemiologische gegevens, verkregen bij de uitvoering van een monitoringprogramma gedurende een periode van minimaal drie jaren, de bepaling van de seizoensgebonden vectorvrije periode, als vastgesteld in bijlage V, mogelijk maken.

De lidstaten die van die mogelijkheid gebruikmaken, stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid;

 

d)

zij zijn ten minste elke 60 dagen tijdens de winningsperiode en tussen 21 en 60 dagen na de winning van de laatste hoeveelheid met negatieve resultaten onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen de bluetonguevirusgroep;

 

e)

zij zijn met negatieve resultaten onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die is uitgevoerd op bloedmonsters die zijn verzameld:

 

i)

aan het begin van de spermawinning en bij het winnen van de laatste hoeveelheid; en

 

ii)

tijdens de spermawinning:

 

ten minste elke zeven dagen bij een virusisolatietest,

 

ten minste elke 28 dagen bij een polymerase-kettingreactietest (PCR).

  • C. 
    Eicellen en embryo's van dieren
 

1.

In vivo verkregen embryo's en eicellen van runderen moeten worden gewonnen overeenkomstig Richtlijn 89/556/EEG van de Raad (5).

 

2.

In vivo verkregen embryo's en eicellen van andere dieren dan runderen en in vitro geproduceerde embryo's van runderen moeten zijn verkregen van donordieren die aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoen:

 

a)

zij zijn buiten een beperkingsgebied gehouden gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van de embryo's/eicellen;

 

b)

zij zijn beschermd tegen vectoren gedurende een periode van ten minste 60 dagen vóór het begin van en tijdens de winning van de embryo's/eicellen;

 

c)

zij zijn tussen 21 en 60 dagen na de winning van de embryo's/eicellen met negatieve resultaten onderworpen aan een serologische test overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual voor de opsporing van antilichamen tegen de bluetonguevirusgroep;

 

d)

zij zijn met negatieve resultaten onderworpen aan een test voor de opsporing van ziekteverwekkers overeenkomstig het OIE Terrestrial Manual, die is uitgevoerd op een bloedmonster dat op de dag van de winning van de embryo's/eicellen is genomen.

 

  • (1) 
    http://www.oie.int/eng/normes/en_mcode.htm?e1d10
 

BIJLAGE IV

Criteria voor de aanwijzing van slachthuizen voor de vrijstelling van het verplaatsingsverbod (als bedoeld in artikel 8, lid 5, tweede alinea)

Voor de uitvoering van de risicobeoordeling voor de aanwijzing van slachthuizen voor de kanalisatie van verplaatsingen van dieren uit een in een beperkingsgebied gelegen bedrijf voor onmiddellijke slacht hanteert de bevoegde autoriteit van bestemming ten minste de volgende criteria:

 

1.

de via de monitoring- en surveillanceprogramma's beschikbare gegevens, met name wat de vectoractiviteit betreft;

 

2.

de afstand tussen de plaats van binnenkomst in het gebied waarvoor geen beperkingen gelden en het slachthuis;

 

3.

de entomologische gegevens met betrekking tot de route;

 

4.

de periode van de dag waarin het vervoer plaatsvindt, gerelateerd aan de uren waarop de vectoren actief zijn;

 

5.

het mogelijke gebruik van insecticiden en insectwerende middelen overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG van de Raad (1);

 

6.

de ligging van het slachthuis ten opzichte van veehouderijen;

 

7.

de bioveiligheidsmaatregelen in het slachthuis.

 

 

BIJLAGE V

Criteria voor de vaststelling van de seizoensgebonden vectorvrije periode (als bedoeld in artikel 9, lid 3)

Voor de bepaling van een seizoensgebonden bluetonguevrij gebied wordt de seizoensgebonden vectorvrije periode voor een bepaald epidemiologisch relevant geografisch gebied van een lidstaat („epidemiologisch relevant geografisch gebied”) door de bevoegde autoriteit vastgesteld onder gebruikmaking van de volgende criteria:

  • 1. 
    Algemene criteria
 

a)

Er moet een bluetonguemonitoring- en/of -surveillanceprogramma zijn opgesteld.

 

b)

De specifieke criteria en drempels voor de bepaling van de seizoensgebonden vectorvrije periode worden vastgesteld, rekening houdend met de culicoïdes-soorten waarvan is aangetoond of vermoed wordt dat zij de belangrijkste vectoren in het epidemiologisch relevante geografische gebied zijn.

 

c)

De criteria voor de bepaling van de seizoensgebonden vectorvrije periode worden toegepast, met inachtneming van de gegevens van het huidige jaar en voorgaande jaren (historische gegevens). Bovendien wordt rekening gehouden met de aspecten in verband met de standaardisatie van de surveillancegegevens.

  • 2. 
    Specifieke criteria
 

a)

Er is geen circulatie van het bluetonguevirus in het epidemiologisch relevante geografische gebied, zoals blijkt uit de bluetonguesurveillanceprogramma's of ander bewijsmateriaal dat erop wijst dat de circulatie van het bluetonguevirus is gestopt.

 

b)

De vector- en waarschijnlijke-vectoractiviteit is gestopt, zoals blijkt uit de entomologische surveillance als onderdeel van de bluetonguemonitoring- en/of -surveillanceprogramma's.

 

c)

De vangsten van de culicoïdes-soorten waarvan is aangetoond of vermoed wordt dat zij de vectoren van het in het epidemiologisch relevante geografische gebied aanwezige serotype zijn, liggen onder een voor het epidemiologisch relevante geografische gebied vast te stellen maximumdrempel. Als bewijsmateriaal voor de ondersteuning van de vaststelling van de maximumdrempel ontbreekt, moet worden uitgegaan van de totale afwezigheid van Culicoides imicola-exemplaren en minder dan vijf culicoïdes die reeds eitjes hebben gelegd per val.

  • 3. 
    Aanvullende criteria
 

a)

De temperatuuromstandigheden die van invloed zijn op de vectoractiviteit voor het epidemiologisch relevante geografische gebied. De temperatuurdrempels worden vastgesteld rekening houdend met het ecologische gedrag van de culicoïdes-soorten waarvan is aangetoond of vermoed wordt dat zij de vectoren van het in het epidemiologisch relevante geografische gebied aanwezige serotype zijn.

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.