Bijlagen bij COM(2018)446 - Eerste "Vooruitzichten voor schone lucht"

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2018)446 - Eerste "Vooruitzichten voor schone lucht".
document COM(2018)446 NLEN
datum 7 juni 2018
bijlage III van de NECD, vaak ingegeven door de noodzaak om NH3-vermindering te bereiken, maar die ook tot een vermindering van PM en VOS leiden. Deze synergieën leiden in veel gevallen tot kostenbesparingen, maar in sommige andere gevallen leiden ze voornamelijk tot extra gezondheidsvoordelen. Het effect van deze factor hangt af van de combinatie van in de praktijk door lidstaten geselecteerde maatregelen.

Deze effecten gelden niet in dezelfde mate voor eutrofiëring. In geen van de aanvullende stukken van de EU-wetgeving inzake bronnen die sinds 2014 zijn vastgesteld wordt NH3 aangepakt, en de positieve neveneffecten van de bestaande beperkingsmaatregelen zijn beperkt. Zo leidt de versoepeling van de vereiste NH3-emissiereductie in de aangenomen NECD ten opzichte van het voorstel van de Commissie (van 25 % naar 19 % reductie) tot een ongeveer evenredige vermindering in de verbetering van het ecosysteem als gevolg van de emissiereductie.

3.2.Naleving van de NECD-reductieverbintenissen voor 2020 en 2030

3.2.1.Verwezenlijking van de reductieverbintenissen voor 2020

Volgens de effectbeoordeling van 2013 zouden de reductieverbintenissen van de EU voor 2020 (vastgesteld in de herziening van 2012 van het Protocol van Göteborg) worden bereikt middels de destijds reeds geldende EU-wetgeving. Dit wordt op EU-niveau bevestigd door de geactualiseerde analyse, maar de gevolgen voor de individuele lidstaten kunnen variëren, en afhankelijk van de nationale omstandigheden kunnen verdere maatregelen nodig zijn om naleving te waarborgen.

3.2.2.De verwezenlijking van de reductieverplichtingen voor 2030

In het voorstel van de Commissie voor de NECD werden de kosten voor het bereiken van de reducties voor 2030 geraamd op 2,2 miljard EUR 26 . Uit de analyse blijkt dat de kosten voor het bereiken van de eigenlijke reductieniveaus zoals overeengekomen in de in december 2016 vastgestelde NECD in werkelijkheid lager zijn, namelijk 1,8 miljard EUR. Dit is een gevolg van de versoepeling van het niveau van de reductiedoelstellingen die door de medewetgevers overeengekomen zijn.

Indien de sinds 2014 goedgekeurde aanvullende wetgeving inzake bronnen in aanmerking wordt genomen, zullen de aan de NECD toe te schrijven kosten naar verwachting verder verminderen tot 960 miljoen EUR (of 1,9 EUR/persoon/jaar 27 ). Het grootste deel van het verschil komt voort uit de binnenlandse sector, als gevolg van de uitvoering van de voorschriften inzake ecologisch ontwerp voor verwarmingstoestellen en ketels die gebruik maken van vaste brandstoffen. Indien het geraamde effect van het toekomstige EU-klimaat- en energiekader 2030 28 ook wordt opgenomen, valt een verdere daling te verwachten (met name in de energie- en industriële sector) tot 540 miljoen EUR (d.w.z. 1,05 EUR/persoon/jaar). Voordelen zullen de kosten naar verwachting ruimschoots overschrijden, met name met een factor variërend tussen 14 (de conservatieve raming) en 50.

Het aandeel van de uitvoeringskosten dat door individuele lidstaten wordt gedragen varieert ook, als gevolg van verschillende factoren, waaronder de bijdrage van nieuwe wetgeving inzake bronnen, en wijzigingen in de prognoses van de nationale energiemix 2030 (met name het toegenomen gebruik van steenkool in sommige lidstaten) 29 .

3.2.3.Gebieden waar aanvullende wetgeving inzake bronnen noodzakelijk zou kunnen zijn

Onderstaande figuur 2a toont het deel van de reducties dat is verwezenlijkt door a) de basislijn van vóór 2014, b) de aanvullende wetgeving die sinds 2014 is vastgesteld, c) verdere maatregelen die vereist zijn om aan de eisen inzake emissiereductie (Emission Reduction Requirements - ERR) van de NECD te voldoen en d) "beperkingsmaatregelen met positieve neveneffecten" (zie onderdeel 3.1 hierboven). De belangrijkste beperkingsmaatregelen met positieve neveneffecten zijn: a) het verbod op de verbranding van landbouwafval, opgenomen in bijlage III van de NECD (ter beperking van PM2,5, VOS, NH3, alsmede CO en CH4); b) de beperking van emissies van houtkachels volgens de normen inzake ecologisch ontwerp (ter beperking van PM2,5, VOS, NOx en NH3, alsmede CO en CH4); c) de beperking van emissies uit kolenkachels, ook in het kader van voorschriften inzake ecologisch ontwerp (ter beperking van PM2,5, VOS, SO2 en NOx).

De geldigheid van de aanpak waarvoor in het oorspronkelijke voorstel was gekozen wordt in grote lijnen bevestigd door deze analyse. Voor SO2 en NOx wordt een sterke vermindering gerealiseerd door de wetgeving die al in 2013 van kracht was. Het belangrijkste effect van de reductieverbintenissen is om deze te consolideren en te waarborgen dat veranderingen in activiteit (bv. een verhoogd gebruik van steenkool in sommige lidstaten) geen gevolgen hebben voor de totale vermindering. Voor PM en VOS zijn de effecten van de NECD en de aanvullende wetgeving die sinds 2014 van kracht is aanzienlijk hoger, als gevolg van de kleinere reducties die met eerdere wetgeving werden bereikt.


Figuur 2a: Bijdragen aan de eisen inzake emissiereductie geleverd door i) de basislijn van vóór de wetgeving van 2014, ii) de wetgevingsmaatregelen van na 2014, iii) verdere maatregelen die vereist zijn om te voldoen aan de eisen inzake emissiebeperking en iv) positieve neveneffecten van op andere emissies gerichte maatregelen. SO2-, NOx, VOS en PM2,


Voor NH3 is het beeld anders, zoals aangegeven in figuur 2b. De reducties moeten bijna in hun geheel uit de uitvoering van de NECD komen, met een geringe bijdrage van de wetgeving inzake bronnen hetzij in de basislijn vóór 2014, hetzij in de aanvullende maatregelen die sindsdien zijn vastgesteld.


Figuur 2b: NH3-bijdrage aan de eisen inzake emissiereductie gerealiseerd door i) de basislijn van vóór de wetgeving van 2014, ii) de wetgevingsmaatregelen sinds 2014, iii) verdere maatregelen die vereist zijn om te voldoen aan de ERR, en iv) positieve neveneffecten van op andere emissies gerichte maatregelen.


De sectoren waarin de vereiste NH3-reducties konden worden gerealiseerd zijn weergegeven in figuur 3 hieronder. Van maatregelen ter beperking van emissies uit de toepassing van minerale meststoffen, met name ureum, wordt in veel lidstaten vastgesteld dat ze kosteneffectief zijn. Een volledig verbod op het gebruik van ureum is niet opgenomen in de NECD, aangezien er uitvoerbare opties zijn, waaronder geoptimaliseerde timing en dosering, het gebruik van in de handel verkrijgbare ureaseremmers, of de overschakeling op andere minerale meststoffen met lagere NH3-verliezen (zoals ammoniumnitraat). Een aanzienlijk deel van de reductie moet worden verwezenlijkt met mestbeheer op varkenshouderij- en pluimveebedrijven, en de recente BBT-conclusies voor intensief fokken van varkens en pluimvee 30 (nog niet opgenomen in de analyse) kunnen bijdragen tot de vereiste reducties. Mestbeheermaatregelen zijn ook buiten dit toepassingsgebied op grote schaal kosteneffectief, en een vereenvoudigde op BBT gebaseerde regeling voor mestbeheer, bv. geïnspireerd op de ervaring met de richtlijn inzake industriële emissies, zou aanzienlijke steun voor de uitvoering van deze maatregelen bieden. Synergieën met de uitvoering van de desbetreffende EU-wetgeving, zoals de nitraatrichtlijn 91/676/EEG 31 , moeten ook verder worden versterkt door lidstaten aan te moedigen maatregelen te treffen waarmee de voorschriften op het gebied van lucht, water en bodem op een geïntegreerde wijze kunnen worden aangepakt.

Figuur 3: Verdere reducties van NH3-emissies om de eisen inzake emissiereductie in 2030 te bereiken, die verdergaan dan de basislijn van de wetgeving van 2017, per sector


3.2.4.Sectorale en macro-economische effecten

De economische effecten van de regulering van luchtverontreiniging reiken verder dan de directe baten en lasten die zijn gepresenteerd in de punten 3.1 en 3.2.2. Ten eerste genereert de implementatie van technologieën gericht op de vermindering van verontreiniging extra vraag voor de sectoren die de emissieverlagende goederen leveren. Ten tweede kunnen de stijgende kosten van emissieverlaging van invloed zijn op het concurrentievermogen van sectoren die actief zijn op een internationale markt. Ten derde kunnen de effecten op de output van een sector voordelen opleveren voor de gehele economie doordat de vraag naar intermediaire goederen en arbeid wordt beïnvloed. Dit laatste brengt veranderingen in de werkgelegenheid en de lonen met zich mee, waarmee ook het beschikbaar inkomen en welzijn van huishoudens wordt beïnvloed.

Om deze indirecte gevolgen te integreren, werden de macro-economische en sectorspecifieke effecten van de verwezenlijking van de verbintenissen voor 2030 berekend (met behulp van het JRC-GEM-E3 model). Deze effecten staan in tabel 2 hieronder en zijn in hoofdlijnen gelijk aan de effecten die werden vastgesteld in de effectbeoordeling uit 2013 bij het voorstel van de Commissie voor de NECD: de kosten voor de verwezenlijking van de reductieverbintenissen voor 2030 worden meer dan gecompenseerd door de voordelen op het gebied van gezondheid en landbouw (beperkt ziekteverlof en verbetering van de oogst), en leiden tot een gering positief effect op het bbp. Sectoren die een belangrijk deel van de kosten maken (bv. landbouw) ervaren een lichte daling van de productie, terwijl de productie toeneemt in sectoren die profiteren van de toegenomen vraag naar emissieverlagende goederen, zoals elektrische goederen, vervoer en andere uitrustingsgoederen.


Tabel 2: Gevolgen van de verwezenlijking van de emissiereductieverbintenissen voor 2030 voor het bbp en productie per sector. Bron: JRC-GEM-E3.

Benchmark* omvat
Sinds 2014 aangenomen wetgeving inzake bronnen?NeeNeeJaJaJaJa
Klimaat- en energiepakket 32 ?NeeNeeNeeNeeJaJa
Voordelen voor de gezondheid en de opbrengst van gewassen opgenomen?NeeJaNeeJaNeeJa
Bbp-0,0100,006-0,0050,006-0,0020,006
Landbouw-0,09-0,04-0,05-0,07-0,07-0,05
Energie0,010,030,010,020,010,02
Energie-intensieve industrieën0,000,020,000,020,000,02
Overige industrie0,010,030,010,020,000,02
Diensten0,000,010,000,010,000,01

* Resultaten tonen het verschil in procenten ten opzichte van de desbetreffende benchmark in 2030.

3.2.5.EU-financieringsbronnen die bijdragen tot de luchtkwaliteit

Er zijn aanzienlijke middelen beschikbaar uit EU-fondsen, ook op gebieden waar milieubeschermingseisen moeten worden geïntegreerd, zoals vervoer, energie, landbouw en industrie. In het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen zou in het bijzonder de financiering beschikbaar kunnen worden gesteld die gekoppeld is aan de thematische doelstellingen 4, koolstofarme economie (45 miljard EUR), 6, milieubescherming en efficiënt hulpbronnengebruik (63 miljard EUR) en 7, netwerkinfrastructuur in vervoer en energie(58 miljard EUR) 33 . In een recente studie 34  werd een voorlopige schatting gemaakt dat circa 76 miljard EUR uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds (CF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) is toegewezen aan maatregelen die geheel of gedeeltelijk bijdragen tot de luchtkwaliteit. Op kleinere schaal voorziet net EFRO ook in financieringsmogelijkheden voor innovatie, in overeenstemming met regionale of nationale strategieën voor slimme specialisatie, waarvan sommige kunnen worden gebruikt voor de luchtkwaliteit.

In het kader van de Connecting Europe Facility (CEF) is 32 miljard EUR beschikbaar gesteld uit de EU-begroting voor 20142020 teneinde projecten voor vervoer en energie in de EU-lidstaten te medefinancieren, waarvan ongeveer 9 miljard EUR, voor het merendeel van de vervoerspijler, is toegewezen aan projecten die gunstig kunnen zijn voor de luchtkwaliteit. Voor wat betreft onderzoek en innovatie kan tot 12 miljard EUR in Horizon 2020 ten goede komen aan emissiereductie en luchtkwaliteit. Het LIFE-programma ondersteunt proef- en demonstratieprojecten en geïntegreerde projecten voor de tenuitvoerlegging van luchtkwaliteitsplannen. Naar schatting zal ongeveer 300 miljoen EUR beschikbaar zijn voor projecten met directe of indirecte gevolgen voor de lucht in de periode 20142020. Van de 315 miljard EUR die is verstrekt voor leningen en financiële instrumenten in het kader van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) wordt geraamd dat ongeveer 30 % van de gebruikte fondsen (ongeveer 95 miljard EUR) zal worden aangewend voor projecten met een luchtkwaliteitsdimensie, zoals energie en vervoer. Daarnaast worden ook mogelijkheden geboden door de Europese Investeringsbank.

De financiële bepalingen van de NECD (artikel 7 en artikel 11, lid 1, onder c) zijn ontworpen om een betere integratie en een doeltreffender gebruik van financieringsmiddelen voor de luchtkwaliteit te bevorderen. De lidstaten worden aangespoord om maximaal gebruik te maken van de beschikbare middelen.

Het meerjarig financieel kader voor 20212027, zoals door de Europese Commissie voorgesteld 35 , zal maatregelen blijven ondersteunen voor het verbeteren van de luchtkwaliteit, onder meer door het streefdoel om 25 % van de uitgaven van de EU te laten bijdragen aan klimaatdoelstellingen en het versterken van het LIFE-programma.

3.2.6.Samenvatting

Uit de geactualiseerde analyse blijkt dat de bijkomende kosten voor de uitvoering van de NECD aanzienlijk lager zijn dan verwacht, deels als gevolg van wijzigingen door de medewetgevers, maar ook dankzij inmiddels vastgestelde stukken EU-wetgeving die luchtkwaliteitsdoelstellingen dienen, en de verwachte positieve gevolgen van het toekomstige klimaat-en energiepakket van de EU voor 2030, dat binnenkort zal worden goedgekeurd.

Er moet echter voor worden gewaakt dat een gevoel van zelfgenoegzaamheid ontstaat. Bij de analyse is uitgegaan van volledige uitvoering en handhaving van de wetgeving, waar de lidstaten voor moeten zorgen. De analyse is ook gebaseerd op aannames, met name over het potentieel aan activiteit en verontreinigingsbestrijding, die ondanks onze inspanningen kunnen afwijken van die van de lidstaten.

De analyse verschaft een breed perspectief op EU-niveau en moet daarom met de nodige voorzichtigheid worden gebruikt bij het ontwikkelen van beleid op nationaal niveau in de nationale programma's ter bestrijding van luchtverontreiniging.

4.Vooruitzichten voor de verwezenlijking van doelstellingen op lange termijn

4.1.WHO-richtwaarden voor PM2,5

Naar schatting van de EER werd in 2015 82 % van de EU-bevolking blootgesteld aan concentraties boven de WHO-richtwaarde van 10 µg/m3 voor PM2,5. Uitvoering van het beleid van na 2014 zal dit aanzienlijk verbeteren. Figuur 4 toont de verwachte ontwikkeling tussen het NECD-referentiejaar 2005 en het NECD-streefjaar 2030, gebaseerd op de aanname van volledige uitvoering van de NECD. Het aandeel van de bevolking dat wordt blootgesteld aan concentraties boven de WHO-richtwaarde gaat van 88 % in 2005 naar 13 % in 2030, en overschrijdingen worden beperkt tot slechts enkele gebieden in Europa, waarvan het grootste deel binnen 5 µg/m3 van de grenswaarde blijft. Derhalve zouden de meeste stedelijke concentraties in 2030 gelijk aan of lager zijn dan de WHO-richtwaarde, en hoewel er op specifieke locaties problemen zouden blijven bestaan, zouden deze kunnen worden aangepakt met lokale maatregelen die niet zijn opgenomen in de analyse die ten grondslag ligt aan dit verslag.

Figuur 4: Verdeling van de blootstelling van de bevolking in de EU aan PM2,5-niveaus in 2005, en in 2030, uitgaande van de volledige tenuitvoerlegging van de eisen inzake emissiereductie van de NECD en van alle wetgeving inzake bronnen


4.2.Overschrijding van de kritische belastingwaarden

Het grootste milieueffect van de luchtkwaliteit is eutrofiëring van land en waterecosystemen. Dit wordt omschreven in termen van de overschrijding van de "kritische belastingwaarden" voor afzetting – de maximaal afgezette verontreiniging die het ecosysteem kan dragen zonder schadelijke ecologische effecten. Figuur 5 hieronder toont de vermindering van 27 % in gebieden met door eutrofiëring getroffen ecosystemen tussen 2005 en 2030 als gevolg van de uitvoering van de NECD (zie tabel 1).

Figuur 5: Percentage ecosystemen met een stikstofafzetting boven de kritische belastingwaarden voor eutrofiëring (2005 links, vs. volledige tenuitvoerlegging van NECD 2030, rechts; gebaseerd op gegevens uit 2012)

0 .. 5 %
5 .. 10
10 .. 30
30 .. 70
70 .. 90
90 .. 95
95 ..
n2k ontbreekt

Overmatige afzetting van stikstof wordt veroorzaakt door afzetting van NOx en NH3. NH3 overheerst, en het relatieve belang ervan zal tegen 2030 verder toenemen als gevolg van de betrekkelijk geringe daling die is vereist in de NECD ten opzichte van NOx-(19 % versus 66 %).

Tegelijkertijd is er een verder reductiepotentieel voor NH3. De volledige uitvoering van de thans beschikbare technische maatregelen zou de overmatige afzetting ervan met meer dan 75 % verminderen. Hoewel de overmatige afzetting niet overal de kritische belasting zou bereiken, zijn verdere verbeteringen mogelijk die niet in aanmerking zijn genomen bij het opstellen van dit verslag, met name beheersing van emissies uit grote puntbronnen dichtbij kwetsbare ecosystemen, en structurele veranderingen in de productie ingegeven door een bredere maatschappelijke overwegingen ten aanzien van gezonde voeding.

5.Verontreinigende stoffen met een korte levensduur die schadelijk zijn voor het klimaat

Zwarte koolstof, methaan en ozon kunnen gevolgen hebben voor zowel de luchtkwaliteit als het klimaat.

Krachtens de NECD zijn lidstaten verplicht prioriteit te geven aan maatregelen die ook zwarte koolstof verminderen bij de aanpak van hun PM2,5 -reductieverbintenissen. De maatregelen ter vermindering van PM2,5 (bijvoorbeeld verbranding van vaste brandstoffen in woningen, verontreiniging door deeltjes van dieselauto's, verbranding van landbouwgrond en energieopwekking) zullen in 2030 ook een vermindering van zwarte koolstofemissies van 72 %. opleveren in de EU.

Methaan en ozon zijn nauw verbonden, aangezien methaan in hoge mate bijdraagt tot achtergrondconcentraties van ozon. Omdat methaan een lange levensduur heeft, wordt het over lange afstanden over het noordelijke halfrond vervoerd, waarbij emissies in de VS, China en India de EU-concentraties beïnvloeden, en andersom. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) van de Commissie zal later in het jaar een technisch verslag uitbrengen over methaanemissies en de bijdrage daarvan aan ozon. Op basis van dit werk zal de Commissie in 2019 de mogelijkheid beoordelen van reducties op het gehele noordelijk halfrond en de gevolgen daarvan voor concentraties, teneinde passende doelstellingen voor de reductie van methaanemissies vast te stellen in het kader van een toekomstige aanpak op het niveau van het noordelijk halfrond, waar nodig in samenwerking met het VN/ECE-Verdrag inzake grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand, de Climate and Clean Air Coalition en het Global Methane Initiative.

Ozonconcentraties zouden worden verergerd door temperatuurstijgingen als gevolg van klimaatverandering, en hiermee moet rekening worden gehouden bij het beoordelen en verminderen van luchtverontreiniging op de langere termijn.

6.De internationale dimensie

De vaststelling van de NECD heeft de EU in staat gesteld om in augustus 2017 het herziene Protocol van Göteborg uit 2012 te ratificeren. Door de ratificatie door de lidstaten kan het herziene protocol in werking treden, en hoewel acht lidstaten reeds geratificeerd hebben 36 , moedigt de Commissie alle andere lidstaten aan dit zo spoedig mogelijk te doen.

De belangrijkste doelstelling van de EU blijft om een bredere ratificatie van het protocol door niet-EU-landen te bevorderen, in het bijzonder landen in Oost-Europa, de Kaukasus en Centraal-Azië (OEKCA). Flexibele bepalingen voor OEKCA-lidstaten werden in het herziene protocol opgenomen om ratificatie aan te moedigen, maar deze zijn alleen geschikt voor gebruik als het protocol vóór 2020 in werking treedt, nog een belangrijke reden voor de lidstaten om snel tot ratificatie over te gaan.

De Commissie zal doorgaan met het ontwikkelen van haar eigen werkzaamheden om buurlanden te ondersteunen bij het luchtkwaliteitsbeleid, met name via het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) en het Europees nabuurschapsinstrument (ENI). Het delen van ervaringen met landen buiten de EU en de VN/ECE is eveneens een prioriteit, en de Europese Unie heeft met succes geijverd voor een bredere regionale en interregionale samenwerking tijdens de derde VN-vergadering inzake het milieu (december 2017) en zal dit op bilateraal niveau blijven doen. De Commissie financiert ook de beoordeling door het programma voor monitoring en beoordeling van de Noordelijke IJszee (AMAP) van het reductiepotentieel voor de emissies van zwarte koolstof waar deze regio mee te maken heeft.

7.Conclusies

·Het is positief dat, alles bij elkaar genomen, het pakket maatregelen dat de medewetgevers sinds het programma "Schone lucht voor Europa" uit 2013 hebben vastgesteld, dat wil zeggen niet alleen de NECD maar ook de MCPD, de herziene verordening inzake niet voor de weg bestemde mobiele machines en de maatregelen tot uitvoering van de RIE en de richtlijn inzake ecologisch ontwerp, in 2030 naar verwachting de vermindering van gezondheidseffecten met 52 % als bedoeld in het programma meer dan gerealiseerd zal hebben, en in het grootste gedeelte van de EU PM2,5-concentraties oplevert die lager zijn dan de WHO-richtwaarde.


·Niettemin is er een dringende noodzaak om op korte termijn doortastende maatregelen te nemen om de doelstellingen van de luchtkwaliteitsrichtlijnen te verwezenlijken op alle bestuursniveaus (nationaal, regionaal, lokaal) en met de volledige betrokkenheid van marktdeelnemers, zoals werd benadrukt in de recente mededeling "Een Europa dat beschermt: schone lucht voor iedereen" 37 . Zelfs op de langere termijn zullen aanvullende maatregelen op al deze niveaus vereist zijn om ervoor te zorgen dat de langetermijndoelstellingen van de EU overal in Europa worden gehaald.


·Het effect in 2030 hangt af van de volledige uitvoering door de lidstaten van alle maatregelen, en in het bijzonder van solide nationale programma's ter bestrijding van luchtverontreiniging die erop gericht zijn de emissiereductieverbintenissen van de NECD na te komen. Dit vereist een effectieve afstemming van deze programma's op de uitvoering van ander beleid, inter alia de klimaat-/energiemaatregelen van de energie-unie, het beleid inzake wegvervoer, en de aanstaande hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het gebruik van de aanzienlijke financiële steun van de EU zal de tenuitvoerlegging eveneens in grote mate bevorderen.


·Hoewel voor de meeste sectoren en verontreinigende stoffen geldt dat de wetgeving inzake bronnen de uitvoering van de NECD in aanzienlijke mate ondersteunt, vormen de NH3-emissies in de landbouw een uitzondering. Effectieve betrokkenheid van de sector is noodzakelijk om de vereiste reducties te realiseren. Uit de huidige analyse blijkt dat de Europese Unie zelfs dan ver verwijderd zal zijn van haar langetermijndoelstelling om de kritische belastingwaarden voor eutrofiëring niet te overschrijden, maar er is nog behoorlijk veel meer reductiepotentieel dat de EU veel verder kan brengen. De Commissie zal de nationale inspanningen in dit opzicht blijven ondersteunen, onder andere door optimalisering van het gebruik van financiering in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en door bevordering van synergieën met de uitvoering van relevante EU-wetgeving, zoals de nitraatrichtlijn 91/676/EEG.


·Zoals de Commissie ten tijde van de aanneming van de nieuwe NECD heeft gesteld, moeten methaanemissies ook worden getoetst met betrekking tot de gevolgen ervan voor ozonconcentraties in de EU en ter bevordering van methaanreducties op internationaal niveau. Op basis van de gemelde nationale emissies zal de Commissie de gevolgen van de methaanemissies voor de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van het luchtkwaliteitsbeleid verder beoordelen, maatregelen om deze emissies terug te dringen in overweging nemen en, waar passend, een wetgevingsvoorstel indienen op grond van het bewijsmateriaal op communautair en mondiaal niveau.


Het volgende verslag "Vooruitzichten voor schone lucht" zal in 2020 verschijnen. Hierin zal ook de door de Commissie gemaakte analyse van de nationale programma's ter bestrijding van luchtverontreiniging van 2019 zijn opgenomen.

(1)

   PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1-44.

(2)

   Europees Milieuagentschap (EEA), oktober 2017, "Air quality in Europe - 2017 report" (Luchtkwaliteit in Europa — verslag van 2015).

(3)

   Zie: http://ec.europa.eu/environment/air/clean_air/review.htm

(4)

   COM(2013) 918 final.

(5)

   PB L 313 van 28.11.2015, blz. 1-19.

(6)

   PB L 248 van 27.9.2017, blz. 3-75.

(7)

   PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1.

(8)

   Europees Milieuagentschap, oktober 2017, Air quality in Europe – 2017 report.

(9)

   Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie, zoals gewijzigd. PB L 175 van 7.7.2017, blz. 1-643.

(10)

   COM(2016) 31 final.

(11)

   Verordening (EG) nr. 715/2007. PB L 171 van 29.6.2007, blz. 1-16.

(12)

   Richtlijn 2010/75/EU, PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17-119.

(13)

   Verordening (EU) 2015/1185 van de Commissie, PB L 193 van 21.7.2015.

(14)

   Verordening (EU) 2015/1189 van de Commissie, PB L 193 van 21.7.2015.

(15)

   Richtlijn 2010/31/EU, PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13-35.

(16)

   Richtlijn 2012/27/EU, PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1-56.

(17)

   Verordening (EU) 2017/1369, PB L 198 van 28.7.2017, blz. 1-23.

(18)

   Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/1442 van de Commissie, PB L 212 van 17.8.2017, blz. 1-82.

(19)

   COM(2017) 57 final. Voortgangsverslag hernieuwbare energie, blz. 5.

(20)

   COM(2016) 860 final. Mededeling schone energie voor alle Europeanen, blz. 9.

(21)

   Zie: http://ec.europa.eu/environment/eir/index_en.htm  

(22)

   Zie: http://ec.europa.eu/environment/air/clean_air/dialogue.htm  


(23)

   COM(2013) 920 final.

(24)

   Verordening (EU) 2016/1628, PB L 252 van 16.9.2016.

(25)

   Bijlage II betreffende de naleving van de randvoorwaarden van Verordening (EU) nr. 1306/2013 betreffende de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549.

(26)

   De raming van de kosten voor de uitvoering van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie wordt uiteengezet in het TSAP 16-rapport (IIASA). Beschikbaar op    
http://www.iiasa.ac.at/web/home/research/researchPrograms/air/policy/TSAP-reports.html

(27)

   Let erop dat het bedrag per hoofd van de bevolking een gemiddelde is dat geen recht doet aan de onderlinge kostenverschillen van marktdeelnemers en regio's.

(28)

   Voorstellen van de Commissie beschikbaar op https://ec.europa.eu/clima/policies/strategies/2030_nl ; formele goedkeuring van middels medebeslissingsprocedures in 2017 gesloten overeenkomsten nog in behandeling.

(29)

   Details zijn te vinden in het verslag van het International Institute for Applied Systems Analysis, "Progress towards the achievement of the EU's air quality and emissions objectives".

(30)

   Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/302 van de Commissie, PB L 43 van 21.2.2017, blz. 231-279.

(31)

   Richtlijn 91/676/EEG van de Raad, PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

(32)

   Voorstellen van de Commissie voor een ETS-en non-ETS (ESR) voor 2030, https://ec.europa.eu/clima/policies/strategies/2030_nl  

(33)

   Zie https://cohesiondata.ec.europa.eu/  

(34)

   Verslag door onderneming Ricardo Energy & Environment over een methodologie voor het meten van de luchtkwaliteit.

(35)

   COM(2018) 321

(36)

   CZ, FI, DE, NL, RO, SK, ES, SE. Zie ook: http://www.unece.org/env/lrtap/status/lrtap_s.html  


(37)

   COM(2018) 330 final.