Bijlagen bij COM(2018)266 - Gedelegeerde handelingen van de Commissie onder Richtlijn 2006/66/EG inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage III als er harde bewijzen zijn dat de recycling plaatsvond in omstandigheden die stroken met de vereisten van de richtlijn. Via artikel 15, lid 3, wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot bepaling van nadere bepalingen ter zake, in het bijzonder criteria ter beoordeling van dergelijke gelijkwaardige omstandigheden.

Daarbij zij opgemerkt dat artikel 10, lid 3, van Richtlijn 2012/19/EU van 4 juli 2012 betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) 5 een gelijkaardige bepaling omvat betreffende uit de EU uitgevoerde AEEA. Aangezien de milieuaspecten vergelijkbaar zijn, de beschouwde verplichtingen gelijkaardig zijn en er veel overlapping is van de partijen die de betrokken activiteiten beheren (inzamelaars, exporteurs, recyclingbedrijven en overheidsinstanties), is de Commissie van oordeel dat bepalingen met betrekking tot "gelijkwaardige omstandigheden" in beide gevallen op dezelfde manier moeten worden aangepakt.

Er zijn nog geen criteria opgesteld voor de beoordeling van gelijkwaardige omstandigheden voor de verwerking van uit de EU uitgevoerde AEEA 6 . De Commissie is van plan alle criteria voor de evaluatie van gelijkwaardige omstandigheden voor de recycling van batterijen te beschouwen volgens de criteria voor AEEA.  Bovendien wordt de batterijenrichtlijn momenteel geëvalueerd en zal relevante informatie die tijdens dit proces wordt verzameld, eveneens worden beoordeeld.

3.2.Nadere bepalingen voor de vermelding van de capaciteit op draagbare secundaire (oplaadbare) en autobatterijen, artikel 21, lid 2

Via artikel 21, lid 2, van de richtlijn wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot bepaling van nadere bepalingen als aanvulling op de eis dat de lidstaten ervoor zorgen dat op alle draagbare batterijen en accu's en autobatterijen en -accu's de capaciteit ervan zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar wordt vermeld, met inbegrip van geharmoniseerde methoden voor de bepaling van de capaciteit en het geschikte gebruik.

In 2010 keurde de Commissie de voorschriften voor de vermelding van de capaciteit op draagbare secundaire (oplaadbare) batterijen en accu's en autobatterijen en -accu's goed. 7 De mogelijke harmonisering van voorschriften voor de vermelding van de capaciteit op draagbare primaire (niet-oplaadbare) batterijen werd ook beoordeeld.

Uit de uitgevoerde studies 8 bleek dat één eenvoudige en uitvoerbare capaciteitsmarkering voor deze batterijtypes nog niet beschikbaar was. Daarop gaf de Commissie aan het Europees Comité voor Elektrotechnische Normalisatie (CENELEC) een mandaat om te evalueren in hoeverre het haalbaar was om een gestandaardiseerde methode te bepalen voor de markering van de capaciteit op draagbare primaire batterijen. Op basis van hun herziening werd geconcludeerd dat er geen gepaste methode kon worden geïdentificeerd om te voldoen aan de batterijenrichtlijn. 9

De situatie is sindsdien nog niet veranderd, waaruit de Commissie alleen maar kan afleiden dat het momenteel nog niet mogelijk is om geharmoniseerde methodes te identificeren voor de markering van de capaciteit op draagbare primaire batterijen.

De Commissie zal de situatie opnieuw beoordelen zodra het huidige proces tot herziening van de richtlijn beëindigd is.

3.3.Verlening van vrijstellingen van de markeringsvoorschriften zoals vastgelegd in artikel 21, lid 7, van de richtlijn

Krachtens artikel 21, lid 7, van de richtlijn wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot verlening van vrijstellingen van de markeringsvoorschriften zoals vastgelegd in artikel 21. In dit verband heeft de Commissie geen verzoeken ontvangen betreffende de verlening van vrijstellingen van de markeringsvoorschriften tijdens de door dit verslag bestreken periode.

4.CONCLUSIES

Tijdens de door dit verslag bestreken periode heeft de Commissie geen gebruikgemaakt van de gedelegeerde bevoegdheid waarnaar verwezen wordt in artikel 23 bis van de batterijenrichtlijn. Zij zal dit, om de genoemde redenen, in de toekomst mogelijk alsnog doen.

De Commissie verzoekt het Europees Parlement en de Raad om van dit verslag nota te nemen.

(1) PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1. 
(2) De begrippen "batterijen" en "accu's" worden hierna als synoniemen beschouwd en zonder onderscheid gebruikt.
(3) Richtlijn 2008/12/EG, PB L 76, 19.3.2008, blz. 39; Richtlijn 2008/103/EG, PB L 327, 5.12.2008, blz. 7; Richtlijn 2013/56/EU, PB L 329, 10.12.2013 blz. 5.
(4) Verordening (EEG) nr. 259/93, PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1; Verordening (EG) nr. 1420/1999 van de Raad, PB L 166 van 1.7.1999, blz. 9; Verordening (EG) nr. 1547/1999 van de Commissie, PB L 185 van 17.7.1999, blz. 1.
(5) PB L 197 van 24.7.2012, blz. 38.
(6) Zoals meer in detail wordt toegelicht in het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitoefening van de bevoegdheid tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen die aan de Commissie is verleend uit hoofde van Richtlijn 2012/19/EU betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur, COM(2017) 172 final.
(7) Verordening (EU) nr. 1103/2010 van de Commissie, PB L 313 van 30.11.2010.
(8) http://ec.europa.eu/environment/waste/batteries/pdf/battery_report_june2010.pdf , http://ec.europa.eu/environment/waste/batteries/pdf/battery_report.pdf.
(9) "Feasibility Study on Labelling and Efficiency of Primary Batteries (2012)" op:     http://ec.europa.eu/environment/waste/batteries/pdf/CENELEC%20feasibility%20study.pdf