Bijlagen bij COM(2007)647 - Gemeenschappelijk standpunt van de Raad over de aanneming van een voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het gemeenschappelijk douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage toont het verband tussen de door het Europees Parlement aangenomen amendementen van het voorstel van de Commissie en de overeenkomstige overwegingen en bepalingen zoals gewijzigd en hernummerd in het gemeenschappelijke standpunt van de Raad.

Door de Raad en de Commissie aanvaarde amendementen

De amendementen die door de Raad volledig werden aanvaard zijn 1, 4, 6, 7, 8, 12, 17, 20, 21, 32, 33, 35, 38, 49, 52 en 56 ; de amendementen die in beginsel zijn aanvaard zijn 2, 3, 9, 10, 16, 18, 31, 36, 37, 39, 42 tot en met 48 en 50.

Amendement 26 is slechts aanvaard met betrekking tot de toepassing van vereenvoudigde procedures op communautaire goederen in het handelsverkeer met of tussen gebieden die deel uitmaken van het douanegebied van de Gemeenschap, maar die niet onder de Zesde BTW-richtlijn vallen.

Al deze amendementen waren eerder door de Commissie aanvaard, behalve de amendementen 21 en 31 .

Wat de amendementen 11 en 13 betreft, is de Raad – hoewel hij het beginsel van de afstemming van het voorstel op de nieuwe regelgevende procedure met toetsing overeenkomstig artikel 5bis van het "Comitologiebesluit" volledig onderschreef – over enkele machtigingsbepalingen tot een andere conclusie gekomen dan het Europees Parlement en heeft hij het werk van het Europees Parlement voltooid door andere bepalingen met elkaar in overeenstemming te brengen.

Door de Raad en de Commissie verworpen amendementen

De Raad heeft onderstaande amendementen, die de Commissie reeds had verworpen, ook niet aanvaard:

Amendement 5 , omdat in de voetnoot, en niet in de tekst, moet worden verwezen naar het besluit tot wijziging van het "comitologiebesluit";

Amendement 14 , omdat een systeem voor de accreditering van douane-expediteurs niet onder het toepassingsgebied van het douanewetboek valt;

Amendement 22 , omdat een wijziging van de bewoording het vermogen van de douane om steekproefsgewijs controles te verrichten in gevaar zou kunnen brengen;

Amendement 23 , omdat het schrappen van de verwijzing naar de openingstijden van douanekantoren het streven tot afbakening van de gevallen waarin douanekosten kunnen worden aangerekend ernstig zou ondermijnen, terwijl het invoeren van een verwijzing naar "het anderszins toepassen van de douanewetgeving" ertoe zou kunnen leiden dat sommige lidstaten kosten zullen blijven aanrekenen voor het aanmaken van elektronische aangiften;

Amendement 25 , omdat alle lidstaten dan verplicht zouden zijn ervoor te zorgen dat al hun douanekantoren 24 uur per dag en zeven dagen per week operationeel zijn, wat misschien wel wenselijk, maar momenteel niet realistisch is;

Amendement 26 (gedeeltelijk), omdat de eenvormige toepassing van de BTW-bepalingen binnen de eengemaakte markt niet verzekerd zou zijn bij de toepassing van vereenvoudigde procedures op dergelijke goederen die binnen een enkele lidstaat of tussen enkele lidstaten worden vervoerd;

Amendement 28 , omdat het neerkomt op het gebruik van het douanewetboek om richtsnoeren vast te stellen voor onderhandelingen over de oorsprongsregels in preferentiële overeenkomsten, hetgeen een bevoegdheid van de Raad is op grond van artikel 133 EG, evenals de tenuitvoerlegging van artikel 187 EG;

Amendement 29 , omdat het artikel door de Raad zo is gewijzigd dat schuldenaars hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld;

Amendement 30 , omdat het vanuit juridisch standpunt niet wenselijk is voorbeelden te geven en het voldoende is in het wetboek het grondbeginsel vast te leggen dat andere vormen van zekerheid kunnen worden aanvaard;

Amendementen 40 en 41 , omdat de amendementen een verkeerde uitleg inhouden van reeds bestaande en voorgestelde bepalingen. De COTIF-Overeenkomst is geen internationale overeenkomst tot vaststelling van een douanevervoerregeling en tot waarborging van doorvoer en kan in deze artikelen daarom niet in aanmerking worden genomen;

Amendement 51 , omdat het van de onjuiste opvatting uitgaat dat de summiere aangifte bij uitgang op dezelfde wijze kan worden behandeld als de summiere aangifte bij invoer;

Amendement 53 , omdat het tegen het subsidiariteitsbeginsel indruist.

Niet door de Raad, maar eerder wel door de Commissie aanvaarde amendementen

De Raad heeft andere amendementen, waarmee de Commissie eerder wel had ingestemd, niet aanvaard:

Amendement 15, omdat artikel 13 van het voorstel met artikel 11 moet worden samengevoegd;

Amendement 24 , omdat dit de lijst, gezien de nieuwe bewoording van de bepaling, uitputtend zou maken [in de veronderstelling dat dit amendement niet alle talen betrof];

Amendement 54 , omdat het voorgestelde artikel 195 in de herziene tekst is geschrapt. De Raad was van oordeel dat het wetboek en de uitvoeringsbepalingen duidelijk genoeg moesten zijn zodat slechts in uitzonderingsgevallen toelichtingen en aanwijzingen moesten worden gegeven en dat er geen behoefte is een "derde regelgevingslaag" te creëren of de Commissie in het wetboek daartoe te verplichten.

3.3. Nieuwe bepalingen die door de Raad zijn toegevoegd

Het gemeenschappelijke standpunt bevat enkele andere wijzigingen die de Raad heeft aangebracht naar aanleiding van amendementen van het Europees Parlement. Deze amendementen waren door het Europees Parlement voorgesteld op aandringen van het bedrijfsleven en de douanediensten van de lidstaten. Het gaat om twee soorten problemen: belangrijke punten zoals de douanevertegenwoordiging, de gecentraliseerde in- en uitklaring en het beginsel van het enkele aanspreekpunt ("één enkel loket") (waarvoor politieke steun werd gezocht, en gevonden, in de Ministerraad) en punten van minder belang, zoals nationale vereenvoudigingen, de zekerheidstelling en het recht te worden gehoord, waarvoor binnen redelijke grenzen praktische oplossingen zijn gevonden. Wijzigingen in de procedure voor de vaststelling van uitvoeringsbepalingen hebben ook aanzienlijke gevolgen gehad voor het gemoderniseerde wetboek.

De voornaamste wijzigingen zijn[1]:

De verwijzing naar een gemeenschappelijk EG-kader voor sancties in overweging 14 (voorheen overweging 12 van het voorstel van de Commissie) is geschrapt, in overeenstemming met artikel 21 (voorheen artikel 22), terwijl overweging 32 van het voorstel van de Commissie is geschrapt in overeenstemming met de schrapping van verwijzingen naar accijnzen en BTW in de herziene tekst van het wetboek, daar andere wetgeving op deze belastingen van toepassing is. De lijst van ingetrokken verordeningen in overweging 39 (voorheen overweging 38) is ook gewijzigd.

Aan de wens van het Europees Parlement om bepaalde, reeds bestaande nationale vereenvoudigingen te handhaven wordt in het gemeenschappelijk standpunt evenmin geheel gevolg gegeven. De afschaffing van nationale bevoegdheden is een hoeksteen van de voorgestelde hervorming, daar deze kunnen leiden tot een niet-eenvormige toepassing van de douanewetgeving door de lidstaten, waardoor het streven om alle bedrijven in de EU gelijke concurrentievoorwaarden te bieden in gevaar kan worden gebracht. Ondanks deze beperking zijn enkele door het Parlement aanbevolen bepalingen echter goedgekeurd, met name artikel 1, lid 3, zodat vereenvoudigde procedures kunnen worden toegepast op het goederenverkeer tussen de Europese Gemeenschap en haar "bijzondere gebieden" zoals de Aaland-eilanden, de Kanaaleilanden, de Canarische Eilanden enz.

Op het gebied van de douanevertegenwoordiging voert het gemeenschappelijk standpunt op "gemeenschappelijke" criteria gebaseerde voorwaarden in waaraan douanevertegenwoordigers moeten voldoen die in meer dan een lidstaat optreden, daar het niet aan de lidstaten kan worden overgelaten hierover eenzijdig besluiten te nemen. Hoewel het niet om een "accrediteringsprocedure" gaat, is tegemoetgekomen aan de door het Europees Parlement, de douane-expediteurs en enige lidstaten geuite bezorgdheid en is erop gelet dat er overeenstemming is met het verdrag en de dienstenrichtlijn. Het gemeenschappelijk standpunt kwalificeert voorts de afwijkingen in artikel 12 door de noodzaak om aan te tonen dat er machtiging is om als douanevertegenwoordiger op te treden. Artikel 13 van het voorstel van de Commissie is geschrapt, daar dit in principe in artikel 11 is opgenomen.

In artikel 16, lid 4 (voorheen artikel 17, lid 4) heeft de Raad de termijn waarbinnen de douane een gevraagd besluit moet nemen en de aanvrager in kennis stellen met vier maanden verlengd, hetgeen meer in overeenstemming is met veel bestaande nationale voorschriften.

Artikel 35 van het voorstel van de Commissie betreffende vereenvoudigingen is geschrapt; de inhoud ervan is nu meer specifiek omschreven in het nieuwe artikel 116, in artikel 1, nieuw lid 3, en artikel 183, lid 2, onder c) (voorheen artikel 194).

De eis dat de lidstaten de Commissie in kennis stellen van douanesancties is opgenomen in artikel 21 (voorheen artikel 22), maar door de Raad beperkt tot mededeling van de bestaande regelgeving in de lidstaten en wijzigingen daarop.

De bepaling in artikel 29 (voorheen artikel 31) voor een verlengde termijn gedurende welke bescheiden en overige gegevens moeten worden bewaard , die vroeger alleen van toepassing was op beroepsprocedures, is nu eveneens van toepassing op gerechtelijke procedures.

Om politieke overwegingen heeft de Raad Verordening (EG) nr. 82/2001 van de Raad betreffende de oorsprongsregels voor Ceuta en Melilla, als autonoom, gehandhaafd, mits de verordening aan andere oorsprongsregels wordt aangepast; artikel 39 (voorheen artikel 42) is dienovereenkomstig gewijzigd.

Gedetailleerde regels over verbondenheid en de regels voor de laatste methode om de douanewaarde vast te stellen zijn naar de uitvoeringsbepalingen overgebracht, waardoor artikel 46 van het voorstel van de Commissie is geschrapt.

De Raad heeft in artikel 51 (voorheen artikel 56) weer opgenomen dat wanneer er meerdere schuldenaren zijn, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld. Daarnaast is de voorgestelde aanmoediging voor de douane de schuld in eerste instantie terug te vorderen bij de schuldenaar die de douanewetgeving doelbewust heeft overtreden ongedaan gemaakt. De optie om in dergelijke gevallen de termijn voor de betaling van de rechten te schorsen is echter gehandhaafd in artikel 72, lid 3 (voorheen artikel 77, lid 3).

De Raad heeft ook een clausule ingevoerd om de mogelijke ontduiking van tariefmaatregelen, zoals antidumpingrechten, tegen te gaan in het kader van de uitvoeringsmaatregelen van artikel 54 (voorheen artikel 59) betreffende de berekening van het recht .

Inzake zekerheidstelling waren er problemen in verband met het voorstel de aansprakelijkheid van de borg uit te breiden tot douaneschulden die ontstaan door niet-aangegeven goederen en bij controles achteraf. Door de wijziging van artikel 56 (voorheen artikel 61) heeft de Raad duidelijk gemaakt dat dit op de zekerheidstelling in het algemeen van toepassing is. Het staat de lidstaten vrij de zekerheid te gebruiken tot dekking van bedragen die bij een controle achteraf verschuldigd worden, maar dit is in ieder geval slechts mogelijk indien de zekerheid niet is vrijgegeven. Het gemeenschappelijk standpunt maakt ook duidelijker dat bepalingen moeten worden vastgesteld ter uitvoering van de algemene bepalingen inzake zekerheidstelling, met name voor andere gevallen waarin geen zekerheid is vereist, bijv. bij bepaalde wijzen van vervoer of wanneer een zekerheid een beperkte geldigheidsduur heeft. Wat de borg betreft, is in artikel 61 (voorheen artikel 66) nu ook duidelijker gemaakt welke instellingen zonder goedkeuring borg kunnen staan. Het voorstel het gebruik van de doorlopende zekerheid voor een verlaagd bedrag of de ontheffing van zekerheidstelling te beperken tot gecertificeerde bedrijven (AEO's) is ook uit artikel 62 (voorheen artikel 67) verwijderd. Om van deze twee vereenvoudigingen gebruik te kunnen maken moet aan enkele criteria worden voldaan die voor gecertificeerde bedrijven gelden (met name moet solvabiliteit worden aangetoond).

Daar het nieuwe wetboek de grondslag legt voor op systemen gebaseerde controles, heeft de Raad het principe van de "zelfbeoordeling" dat door sommige lidstaten in de Raad werd verdedigd in grote lijnen aanvaard. Volgens dit principe worden de douaneformaliteiten zo veel mogelijk vereenvoudigd en, wanneer dit praktisch en passend is, mogen gecertificeerde bedrijven zichzelf reguleren (of "beoordelen"). Het recht van de douane door de aangever berekende rechten te aanvaarden is nu opgenomen in artikel 66, lid 2 (voorheen artikel 71, lid 2) en, zoals bij een gecentraliseerde in- en uitklaring, is de definitie in een nieuw artikel opgenomen, namelijk artikel 116 , waarin het basisbegrip "zelfbeoordeling" wordt omschreven en verduidelijkt. Dit zal echter slechts tot gecertificeerde bedrijven zijn beperkt.

Artikel 84 van het voorstel van de Commissie is geschrapt. De definities van terugbetaling en kwijtschelding zijn naar artikel 4 verplaatst en de andere bepalingen zijn in artikel 79 opgenomen (voorheen artikel 85).

In artikel 86 (voorheen artikel 92) heeft de Raad getracht de voorwaarden te verduidelijken voor het tenietgaan van de douaneschuld wanneer goederen in beslag worden genomen en verbeurd verklaard. Voorts heeft de Raad, hoewel zij de rol van schuldenaren bij de fraudebestrijding erkent, het voorstel ingetrokken voor een bepaling volgens welke een douaneschuld teniet kan gaan die ontstaan is bij een gecontroleerde levering om misdadigers te identificeren, daar dit niet de praktijk is in elke lidstaat.

In Titel V, Hoofdstuk 2 – Plaatsing van goederen onder een douaneregeling , bevat het gemeenschappelijk standpunt nu een nieuw artikel 106 waarin het basisbegrip "gecentraliseerde vrijmaking (in- en uitklaring)" wordt verduidelijkt. Deze zal niet langer beperkt zijn tot gecertificeerde bedrijven, hoewel de aanvragers aan de AEO-criteria zullen moeten voldoen.

De structuur van dit hoofdstuk is ook gewijzigd om een meer logische volgorde te verkrijgen: de voorschriften voor vereenvoudigde en aanvullende aangiften zijn nu samengevoegd met die voor gewone aangiften en de bepalingen die voor al deze aangiften gelden (de artikelen 125 en 128 van het voorstel van de Commissie zijn de artikelen 109 en 110 geworden, en de artikelen 114 tot en met 117 zijn de artikelen 111 tot en met 114 geworden).

De Raad heeft de beperking op het gebruik van de vereenvoudigde aangiften tot gecertificeerde bedrijven geschrapt in artikel 109 (voorheen artikel 125), waardoor de verwijzing naar "incidentele" vereenvoudigde aangiften in artikel 127 van het voorstel van de Commissie overbodig is geworden en heeft in artikel 112 (voorheen artikel 114) weer de beperking ingevoerd van het recht van vrijstelling van aanbrenging van de goederen tot de vereenvoudigde aangifte door inschrijving in de administratie van de aangever. De artikelen 126 en 127 van het voorstel van de Commissie zijn daarom geschrapt.

Het gemeenschappelijk standpunt herstelt in artikel 111 (voorheen artikel 114) de verwijzing in het wetboek naar personen die niet in het douanegebied van de Gemeenschap gevestigd behoeven te zijn om een aangifte in te dienen.

Een nieuw hoofdstuk 3 – Verificatie en vrijgave van goederen – in Titel V zorgt voor een logische afbakening van de in- en uitklaringsaspecten van aangegeven goederen. (De artikelen 118 tot en met 124 van het voorstel van de Commissie zijn hernummerd 117 tot en met 121, 123 en 124). In een nieuw artikel, artikel 122, is bepaald dat uitvoeringsmaatregelen kunnen worden genomen. [Het voormalige hoofdstuk 3 – Vereenvoudigingen betreffende de douaneaangifte - van het voorstel van de Commissie is nu hoofdstuk 2, afdeling 3, van deze titel; artikel 129 van het voorstel van de Commissie is geschrapt.]

In het gemeenschappelijk standpunt is ook artikel 138 (voorheen artikel 146) gewijzigd, daar de beëindiging iets anders is dan de zuivering van een douanevervoer. De voorschriften voor de beëindiging van de regeling zijn weer opgenomen in artikel 146 (voorheen artikel 155). Het inleidende artikel 154 van het voorstel van de Commissie is geschrapt, daar het overbodig was.

Volgens het voorstel voor een gemoderniseerd wetboek is de tijdelijke opslag een douaneregeling geworden en, zoals het geval is met goederen in een douane-entrepot en in een vrije zone, geldt er geen termijn om tijdelijk opgeslagen goederen onder een andere douaneregeling te plaatsen, zodat wordt voorkomen dat na een bepaalde termijn automatisch een douaneschuld ontstaat. Volgens artikel 150 (voorheen artikel 159) is het echter zo dat er omstandigheden zijn waarin de tijdelijke opslag in de tijd kan worden beperkt, met name wanneer de opslagruimte door de douane zelf worden beheerd en er geen commerciële regelingen gelden, en in uitzonderlijke omstandigheden. Volgens hetzelfde artikel kunnen uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld betreffende deze uitzonderlijke omstandigheden.

Artikel 166 van het voorstel van de Commissie betreffende regelingen in een vrije zone is geschrapt en het bepaalde is in artikel 159 (voorheen artikel 169) opgenomen.

In het gemeenschappelijk standpunt zijn nu, in artikel 177 (voorheen artikel 187), uitgangsformaliteiten, bepalingen opgenomen betreffende het aanbrengen van goederen die het douanegebied van de Gemeenschap verlaten bij de douane op de plaats van vertrek, dat wil zeggen het kantoor van uitgang. In het bestaande wetboek is deze aanbrenging uitdrukkelijk vermeld in de voorschriften die voor bepaalde regelingen gelden, bijv. uitvoer, douanevervoer, maar niet in alle gevallen en dit is nu nodig met het oog op veiligheidscontroles.

De toepassing van Besluit 2006/512/EG van de Raad[2] tot wijziging van het " comitologie besluit" tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden komt nu in het gehele wetboek tot uiting: in elk artikel waarbij de Commissie wordt gemachtigd uitvoeringsbepalingen vast te stellen is nu vermeld welke procedure daarbij moet worden gevolgd. In veel gevallen is een meer gedetailleerd kader voor de comitéprocedure aan deze bepalingen toegevoegd.

3.4. Belangrijke punten die in de amendementen/verklaringen niet werden behandeld

De "gecentraliseerde in- en uitklaring" zal van invloed zijn op de bedragen die door de lidstaten worden geïnd en dus op het aandeel (25%) van de douanerechten die zij in de vorm van inningskosten ontvangen, op de BTW en de statistieken. Om te voorkomen dat dergelijke bijkomstige kwesties de vaststelling van het gemoderniseerde douanewetboek vertragen, heeft de Raad verklaard dat een mechanisme moet worden ontworpen om de stroom van inningskosten aan te passen. Dit mechanisme moet binnen de passende instanties worden ontwikkeld, een status krijgen waardoor het bindend wordt voor de lidstaten, van kracht zijn wanneer het gemoderniseerd douanewetboek in werking treedt en operationeel zijn wanneer het van toepassing wordt.

Daarenboven neemt de Raad er nota van dat het gecentraliseerde in- en uitklaringssysteem wellicht ook aanpassingen vergt op het gebied van BTW, statistiek, en nationale verbodsbepalingen en restricties en dat er voor deze problemen in de passende instanties een oplossing moet worden gevonden voordat de bepalingen inzake gecentraliseerde in- en uitklaring in het gemoderniseerd douanewetboek in werking treden.

In een andere verklaring zijn de Raad en de Commissie het erover eens dat de werking van het gecentraliseerde in- en uitklaringssysteem drie jaar na de inwerkingtreding van het gemoderniseerd douanewetboek moet worden geëvalueerd.

4. CONCLUSIE

De Commissie staat volledig achter het gemeenschappelijk standpunt dat een aantal amendementen van het Europees Parlement omvat en verbetert.

Bijlage 1

Concordantietabel

tussen de 54 amendementen van het Europees Parlement, de overeenkomstige overwegingen/bepalingen in het voorstel van de Commissie (COM(2005)0608) en de overwegingen/bepalingen zoals in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad hernummerd

(De amendementen van het Europees Parlement die door de Commissie of door de Raad of door beide zijn verworpen worden getoond tegen een grijze achtergrond)

Nr. amendement EP | Nr. overweging/artikel (Voorstel van de Commissie) | Nr. overweging/artikel (Gemeenschappelijk standpunt van de Raad) |

1 | 1 | 1 |

2 | nieuwe overweging 6bis | Overweging 8 |

3 | Overweging 8 | Overweging 10 |

4 | Overweging 9 | Overweging 11 |

5 | Overweging 36 | Overweging 35 |

6 | Overweging 38 | Overweging 39 |

7 | 2 | 2 |

8 | 4, lid 4 | 4, lid 5 |

9 | 4 (nieuw 4bis) | 4, lid 6 |

10 | 4 (nieuw 8bis) | 4, lid 11 |

11 (Comitologie) | 5, lid 1, tweede alinea, 11, lid 2, 59, onder c), 61, 68, 77, 81, 83, 93, lid 3, onder a), 93, lid 3, onder c), 95, 107, 115, 116, 117, 128, 137, 138, 141, 143, lid 2, 144, lid 2, 145, 150, 172, 174, 186, 191, 192, 193 | 5, lid 1, tweede alinea, 11, lid 3, onder a), 59, onder c), 61, lid 9, 68, lid 3, 77, lid 3, 81, 83, lid 1, tweede alinea, 83, lid 5, 95, lid 2, onder a), b) en c), 107, lid 2, onder a) en b), 117, lid 1, derde alinea, 120, lid 3, 121, lid 2, 141, 143, lid 2, 145, lid 2, 150, lid 1, vierde alinea, 150, lid 2, tweede alinea, 150, lid 3, tweede alinea, 191, derde alinea, 192, lid 2 |

12 | 9, lid 2 | 9, lid 2 (zin geschrapt) |

13 (Comitologie) | 10, lid 3, 16, 17, 21, 27, 35, 41, 42, lid 3, 42, lid 4, 59, onder b), 60, 63, 64, 67, 93, lid 3, onder b), 99, 109, 113, lid 1, 125, 143, lid 1, 143, lid 3, 152, 153, 157, 174, 186, 194, onder a), 194 onder c) | 1, lid 3, tweede en derde alinea, 10, lid 2, 16, 17, lid 5, 21, lid 7, onder c), 27, lid 3, 41, 42, leden 3 en 4, 59, onder b), 60, lid 2, tweede alinea, 63, tweede alinea, 64, lid 1, tweede alinea, 67, lid 3, 93, lid 3), 99, lid 2, 107, lid 2, onder b), 109, 113, lid 1, tweede alinea, 114, leden 2 en 3, 123, 143, lid 1, vierde alinea en lid 3, tweede alinea, 152, lid 2, 153, lid 3, tweede alinea, 157, lid 2, tweede alinea, 174, eerste alinea, 186, lid 1, 194, leden 1 en 2 |

14 | 11 (nieuw 2bis en 2ter) | 11 |

15 | 13 | Artikel geschrapt |

16 | 14, lid 2 | 13, lid 2 |

17 | 14, lid 3 | 13, lid 3, onder a) |

18 | 15, onder d) en e) | 14, onder d) en e) |

20 | 16, onder e) | 15, onder e) |

21 | 22, lid 1 | 21, lid 1 |

22 | 27, lid 2, eerste alinea | 25, lid 2, eerste alinea |

23 | 32, lid 1 | 30, lid 1, eerste alinea |

24 | 32, lid 2 | 30, lid 1, tweede alinea |

25 | 32, lid 2, onder a) | 30, lid 1, tweede alinea, onder a) |

26 | 35 (nieuw 2bis en 2ter) | 1, lid 3 [+ 116, 183, lid 2, onder c)] |

27 | 38 (niet in EN) | 35 (niet in EN) |

28 | 42 (nieuw 5bis) | 39 |

29 | 56 (nieuw 1bis) | Artikel 51 (alinea geschrapt) |

30 | 64, lid 1, onder c) | 59, lid 1, onder c) |

31 | 67, lid 2 | 62, lid 2 |

32 | 94 (nieuw 4bis) | 88, lid 4 |

33 | 101, lid 4, onder c) | 95, lid 4 |

34/35 | 114, lid 1 | 112, lid 1 |

36 | 115, lid 2 | 111, lid 2 |

37 | 125 | 109, lid 1 |

38 | 141 | Artikel geschrapt |

39 | 152, lid 1, onder b) | 144, lid 1, onder b) |

40 | 153, lid 2, nieuw f a) | 145, lid 2 |

41 | 152, lid 3, nieuw f a) | 144, lid 3 |

42 | 155, lid 1, onder c) | 146, lid 1, onder c) |

43 | 157, lid 2, onder b) | 148, lid 1, onder b) |

44 | 158, lid 2 | 149, lid 2 (zin geschrapt) |

45 | 160, lid 3 | 151, lid 3 |

46 | 172, lid 1, tweede alinea | 162, lid 1, onder a) |

47 | 178, lid 1, onder b) | 168, lid 1, onder b) |

48 | 187, lid 2, tweede alinea | 177, lid 1 |

49 | 190, lid 1 | 180, lid 1 |

50 | 190, lid 2, tweede alinea (nieuw 2 bis) | 180, lid 3 |

51 | 190 (nieuw 3ter) | 180 |

52 | 193 | Artikel geschrapt |

53 | 194, onder a) | 183, lid 1 |

54 | 195 (nieuw 1bis) | Artikel geschrapt |

55 | 196 (nieuw 2bis) | 184, lid 4 |

56 | 198 | 186 |

Bijlage 2

GEZAMENLIJKE VERKLARING VAN DE RAAD EN DE COMMISSIE OVER DE EVALUATIE VAN DE WERKING VAN HET GECENTRALISEERDE IN- EN UITKLARINGSSYSTEEM

De Raad en de Commissie zijn het erover eens dat de Commissie drie jaar na de inwerkingtreding van het gemoderniseerd douanewetboek de werking van het gecentraliseerde in- en uitklaringssysteem moet evalueren.

De Commissiediensten zullen, op basis van bijdragen van de lidstaten, een verslag aan de Raad en het Europees Parlement voorleggen en de Commissie zal, indien nodig, de nodige voorstellen doen voor wijzigingen in de wetgeving.

[1] Verwezen wordt naar de artikelen zoals ze in het gemeenschappelijk standpunt zijn hernummerd; het vorige nummer (van het voorstel van de Commissie) is tussen haakjes geplaatst.

[2] PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11.