Bijlagen bij COM(2016)112 - Antwoorden van de lidstaten op het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over 2014

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlagen die door elke lidstaat moesten worden ingevuld, vergezeld van richtsnoeren voor de opstelling en presentatie van antwoorden op de vragenlijsten. Bijlage I was een vragenlijst over de paragrafen in het jaarverslag die betrekking hadden op de individuele lidstaten; bijlage II bevatte een vragenlijst over de controlebevindingen die betrekking hadden op individuele lidstaten en bijlage III bevatte een vragenlijst over algemene bevindingen betreffende gedeeld beheer voor de betrouwbaarheidsverklaring 2014.

Voor het verslag van dit jaar zijn drie hoofdthema’s vastgesteld, met name: 1) Het meten van de resultaten, 2) Soorten kwantificeerbare fouten – inbreuken op de staatssteun- en aanbestedingsregels, en 3) Goed financieel beheer. Het verslag gaat ook vergezeld van een werkdocument van de diensten van de Commissie (Staff Working Document - SWD) waarin de antwoorden van de lidstaten op de bijlagen I en III zijn opgenomen.

2Markante feiten van het verslag van de Europese Rekenkamer over 2014

Voor het jaarverslag over 2014 heeft de Rekenkamer haar controleaanpak en de indeling van het verslag geactualiseerd. De belangrijkste verandering wat de aanpak betreft, is dat ernstige inbreuken op de aanbestedingsregels worden gekwantificeerd en dat de cijfers van 2013 en 2012 dienovereenkomstig zijn bijgesteld, zodat de resultaten kunnen worden vergeleken 2 . De nieuwe indeling van het verslag, en met name hoofdstukken 5-9, neemt de rubrieken van het meerjarig financieel kader (MFK) voor de periode 2014-2020 over.

De Rekenkamer heeft op basis van de resultaten van de controle van 2014 verklaard dat de rekeningen geen onjuistheden van materieel belang bevatten en heeft daarom een goedkeurend oordeel over de betrouwbaarheid van de rekeningen 3 afgegeven, zoals zij dat sinds 2007 heeft gedaan. Wat de uitgaven betreft, kwam de Rekenkamer tot een geschat foutenpercentage voor de betalingen in 2014 van 4,4 %, of ongeveer hetzelfde peil als in 2013 (4,5 %) 4 . Met uitzondering van MFK-rubriek 5 (Administratie), werden in de uitgaven van alle overige rubrieken materiële fouten vastgesteld. In de rubrieken "Concurrentievermogen", "Cohesie" en "Europa als wereldspeler" werd het foutenpercentage geschat op respectievelijk 5,6 %, 5,7 % en 2,7 %, hetgeen telkens een stijging is ten opzichte van de overeenkomstige resultaten in 2013 5 . Voor de rubriek "Natuurlijke hulpbronnen" lag het geschatte foutenpercentage op 3,6 %, een daling ten opzichte van de equivalente resultaten voor 2013. "Cohesie" had het grootste aandeel in het totale foutenpercentage, gevolgd door "Natuurlijke hulpbronnen", "Concurrentievermogen" en "Europa als wereldspeler". De onderstaande grafiek toont het aandeel in het globale geschatte foutenpercentage per MFK-rubriek voor 2014. 6


In het verslag van de Rekenkamer wordt ook melding gemaakt van twee soorten uitgavenprogramma’s – rechtenprogramma’s en vergoedingsregelingen – met verschillende risicopatronen 7 . Uit het verslag blijkt dat van alle voor 2014 ontdekte fouten het grootste aandeel betrekking had op de subsidialiteit in kostenvergoedingsregelingen. De in de kostenvergoedingsregelingen gemaakte fouten zijn grotendeels ernstige inbreuken op de aanbestedingsregels tijdens de aanbestedingsprocedures en tijdens de uitvoering van de opdrachten. Typische fouten in de rechtenprogramma’s zijn te hoge declaraties door landbouwers en administratieve fouten bij betalingen aan landbouwers 8 . De onderstaande grafiek toont het aandeel in het globale geschatte foutenpercentage per soort fout.





3Samenvatting van de antwoorden van de lidstaten

3.1Het meten van de resultaten

In hoofdstuk 3 van het jaarverslag, "Resultaten behalen met de EU-begroting" 9 , analyseert de Rekenkamer de prestaties vanuit het oogpunt van de Europa 2020-strategie en onderzoekt ze de met het nieuwe MFK 2014-2020 ingevoerde prestatiekenmerken. De lidstaten werd gevraagd of zij reeds gebruikmaken of overwegen gebruik te maken van de gemeenschappelijke indicatoren voor de vijf EU-fondsen. Voor vier fondsen (het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO), het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO)) bleek uit de antwoorden dat bijna alle lidstaten reeds gebruikmaken of overwegen gebruik te maken van gemeenschappelijke indicatoren. Wat het Cohesiefonds (CF) betreft, geeft 57 % van de lidstaten aan dat gemeenschappelijke indicatoren worden gebruikt en 14 % dat het gebruik van gemeenschappelijke indicatoren niet van toepassing is. De onderstaande tabel bevat een overzicht van de antwoorden van de lidstaten.


Wat het gebruik van aanvullende indicatoren betreft, hebben verschillende lidstaten – Frankrijk, Griekenland, Litouwen, Luxemburg, Spanje en het Verenigd Koninkrijk 10 – geantwoord dat zij gebruikmaakten van specifieke of aanvullende indicatoren die vaak door de beheersautoriteiten zijn vastgesteld en in het prestatiekader van het operationele programma zijn opgenomen. In sommige gevallen zijn de gemeenschappelijke indicatoren aangevuld met indicatoren op nationaal niveau. Polen 11 bijvoorbeeld, gebruikt voor het EFRO, het CF en het ESF een reeks indicatoren op projectniveau uit de door de Poolse minister voor regionale ontwikkeling opgestelde gemeenschappelijke lijst van kernindicatoren. Die lijst omvat de gemeenschappelijke indicatoren op Europees niveau, als bepaald in de verordeningen betreffende de fondsen, en de kernindicatoren op nationaal niveau.

Portugal 12 benadrukte dat voor de periode 2014-2020 de voor operationele programma’s met vergelijkbare doelstellingen te gebruiken indicatoren zijn geharmoniseerd en dat er naast de lijst met gemeenschappelijke indicatoren een lijst met geharmoniseerde nationale indicatoren is.

De lidstaten hebben ook lijsten of meer gedetailleerde gegevens verstrekt over diverse programmaspecifieke indicatoren die voor de verschillende fondsen worden gebruikt. Zweden 13 meldde voor de negen EFRO-programma’s het gebruik van ongeveer vijfendertig output-indicatoren en ongeveer dertig resultaatindicatoren die samenhangen met investeringsprioriteiten en specifieke doelstellingen binnen de programma’s. Denemarken 14 heeft zijn lijst van impact-, output- en resultaatindicatoren voor het ELFPO, het ESF en het EFMZV verstrekt. Slowakije 15 heeft een lijst opgesteld met indicatoren die door het centrale coördinatieorgaan vastgesteld zijn en voor diverse programma’s gebruikt worden, en ook een lijst van indicatoren voor de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) verstrekt.

Ten slotte werd de lidstaten gevraagd of zij relevante gegevens over indicatoren ter beschikking zouden kunnen stellen voor de in 2017 geplande tussentijdse evaluatie van het MFK. Sommige lidstaten, met name Denemarken, Frankrijk en Griekenland 16 , hebben meegedeeld dat het niet mogelijk zou zijn relevante gegevens te verstrekken voor 2017, hoofdzakelijk omdat bepaalde operationele programma’s nog onvoldoende uitgevoerd zouden zijn, waardoor de gegevens niet-significant zouden zijn. Griekenland 17 heeft verklaard dat informatie over de verwezenlijking van de nationale doelstellingen van de Europa 2020-strategie beschikbaar zal worden gesteld in het ESS 18 -voortgangsverslag in 2017 (en in 2019). Aangezien de uitvoering van de operationele programma's echter nog geen resultaat zal hebben opgeleverd wanneer het verslag in 2017 wordt ingediend, worden geen materiële gegevens verwacht voor de tussentijdse herziening van het MFK.

Zowel Portugal 19 als Polen 20 hebben benadrukt dat ze beschikken over een uitgebreid rapportagesysteem voor regelmatige kwaliteitsrapportage. Toch heeft Polen 21 erop gewezen dat het niet mogelijk zal zijn een overzicht te geven van de impact van de EU-middelen in de financiële vooruitzichten voor de periode 2014-2020 totdat er voldoende vooruitgang is geboekt – 2017 zal te vroeg zijn voor samenvattende conclusies.

Verscheidene andere lidstaten, zoals Ierland, Kroatië, Oostenrijk, Slovenië en Tsjechië 22 , zijn zeker dat in 2017 relevante gegevens ter beschikking kunnen worden gesteld voor de programma’s van sommige fondsen. Tsjechië 23 heeft gemeld dat het betrouwbare gegevens zal kunnen verstrekken op basis van het in Tsjechië vastgestelde rapportagesysteem voor inventarisatie, vooruitgang en ontwikkelingen.

Ook Kroatië verklaarde dat het uitgebreide gegevens zou verstrekken en dat de resultaten van de evaluaties zullen kunnen worden benut om beheers- en controlesystemen te verbeteren en wellicht te vereenvoudigen.

3.2 Soorten kwantificeerbare fouten - inbreuken op de staatssteun- en aanbestedingsregels

In het jaarverslag over 2014 stelde de Rekenkamer dat in 14 EFRO/CF-projecten in acht lidstaten de EU-staatssteunregels zijn overtreden. Volgens de Rekenkamer maken gekwantificeerde inbreuken op de staatssteunregels ongeveer 1,5 procentpunt van het geschatte foutenpercentage voor regionaal en stedelijk beleid uit 24 . De lidstaten werd gevraagd informatie over de inbreuken op de staatssteunregels en over eventueel getroffen preventieve maatregelen ter beschikking te stellen.

Uit de antwoorden van de lidstaten blijkt dat er in sommige gevallen, zoals in Frankrijk, Letland en Slovenië 25 , in het kader van de ESI-fondsen geen structurele problemen of tekortkomingen inzake de staatssteunregels waren, hoewel er sprake van enkele op zichzelf staande inbreuken kan zijn geweest. Bulgarije 26 heeft gewezen op twee van dergelijke gevallen van niet-naleving, die allebei tijdens controles zijn vastgesteld. De eerste inbreuk werd ontdekt in het operationele programma "Ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Bulgaarse economie 2007-2013" en de tweede in de beheerssystemen opgezet in het kader van het initiatief "Gezamenlijke Europese middelen voor micro- tot middelgrote ondernemingen" (JEREMIE). In deze gevallen heeft de auditautoriteit respectievelijk de beheersautoriteit en de financiële bemiddelaars advies verleend over passende corrigerende maatregelen.

Hoewel er klaarblijkelijk geen wijdverbreide structurele problemen of tekortkomingen zijn, hebben sommige lidstaten wel verslag uitgebracht over preventieve maatregelen die ze getroffen hebben.

Hongarije 27 heeft verklaard dat het Hongaarse bureau voor toezicht op staatssteun, dat deel uitmaakt van het kabinet van de premier, bij uitnodigingen tot het indienen van voorstellen en prioritaire projecten voorafgaande controles naar de naleving van de staatssteunregels uitvoert of dat deze bij eerstelijnscontroles worden uitgevoerd door bemiddelende instanties/beheersautoriteiten op basis van de verklaringen van de inschrijvers.

Frankrijk 28 heeft benadrukt dat het CGET 29 diverse maatregelen heeft getroffen in het kader van de programmeringsperiode 2014-2020, waaronder een nationaal opleidingsprogramma en de oprichting van een netwerk van regionale specialisten in staatssteunregels.

Luxemburg en Slovenië 30 hebben melding gemaakt van checklists als essentieel onderdeel van hun preventieve maatregelen, terwijl in Spanje 31 naast checklists ook een "risicobeoordelingsmatrix" wordt gebruikt.

De Rekenkamer heeft haar aanpak voor de kwantificering van ernstige inbreuken op de aanbestedingsregels geactualiseerd; deze vormen de belangrijkste bron van fouten in de rubriek Economische, sociale en territoriale cohesie 32 . De lidstaten werd gevraagd gegevens over nationaal vastgestelde maatregelen voor de evaluatie en kwantificering van inbreuken op de aanbestedingsregels te verstrekken. Sommige lidstaten - Ierland, Letland, Litouwen, Nederland, Polen en Slovenië 33 - hebben aangegeven dat er hieromtrent nationale wetgeving bestond en heel vaak was de EU-wetgeving omgezet in nationale wetgeving of lag zij daaraan ten grondslag. In Litouwen 34 heeft het Bureau voor openbare aanbestedingen de algehele verantwoordelijkheid voor het toezicht op de correcte uitvoering van het operationele programma overeenkomstig de voorschriften van de EU-verordeningen en het voorkomen van onregelmatigheden. Letland 35 heeft verklaard dat aanbestedingen plaatsvinden in overeenstemming met de nationale wetgeving die is gebaseerd op of een omzetting is van bepalingen van de EU-wetgeving.

Ten slotte heeft Ierland 36 verklaard dat, wat vergissingen bij de gunning van overheidsopdrachten betreft, de aanbestedingsprocedures worden onderworpen aan controle en toezicht volgens de Comptroller and Auditor General (Amendment) Act van 1993 en de Local Government Reform Act van 2014 en dat de rekenplichtigen verantwoordelijk zijn voor gedane uitgaven.

In haar verslag wees de Rekenkamer op gevallen waarbij de aanbestedingsregels in bepaalde lidstaten niet waren nageleefd 37 . De betrokken lidstaten werd gevraagd informatie te verstrekken over de mogelijke fouten en tekortkomingen in hun internecontrolesystemen die tot deze onregelmatigheden zouden kunnen hebben geleid, en over de genomen remediërende maatregelen. Bulgarije en Frankrijk 38 hebben erop gewezen dat de onregelmatigheden een gevolg waren van de complexe aanbestedingsprocedures en van een gebrek aan goed opgeleid personeel dat zich bezighoudt met aanbestedingen. Roemenië 39 heeft gemeld dat de bestaande internecontrolesystemen voor aanbestedingen op het niveau van de begunstigde versnipperd en deels overbodig zijn en dat ze meer gericht zijn op de formele aspecten in verband met procesmatige regelmatigheid, zonder dat de kwaliteit objectief wordt beoordeeld.

Om dit probleem te verhelpen, heeft Roemenië de "nationale aanbestedingsstrategie voor de periode 2014-2020" opgezet, waarin wordt voorzien in maatregelen om de regelmatigheid en de kwaliteit van de openbare aanbestedingsprocedure te garanderen.

Frankrijk, Polen en Spanje 40 hebben aangegeven dat specifieke opleidingsprogramma’s voor personeel dat zich bezighoudt met aanbestedingen, van essentieel belang zijn om een beter beheer van de aanbestedingen te kunnen garanderen.

3.3 Goed financieel beheer

De lidstaten zetten hun inspanningen ter bevordering van een goed financieel beheer voort door in ruimere mate gebruik te maken van vereenvoudigde kostenopties, betere beheersverificaties en betere verslaglegging over financieringsinstrumenten.

In hoofdstuk 6 41 pleit de Rekenkamer ervoor dat de lidstaten beter gebruikmaken van de mogelijkheden die zijn vastgesteld in de Verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen en de ESF-verordening voor de periode 2014-2020 inzake vereenvoudigde kostenopties.

De meeste lidstaten, waaronder Cyprus, Finland, Frankrijk, Duitsland, Hongarije, Letland, Litouwen, Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk 42 , hebben gemeld dat in de programmeringsperiode 2014-2020 voor zover mogelijk vereenvoudigde kostenopties voor de verschillende fondsen zijn gebruikt. Litouwen 43 heeft verklaard dat de beheersautoriteit in 2015 een conferentie over de "Mogelijkheden voor de toepassing van een vereenvoudigde procedure voor het betalen van uitgaven in 2014-2020" heeft georganiseerd om de deelnemers te informeren over deze mogelijkheden en de daaruit voortvloeiende voordelen voor het beheersproces van de EU-structuurfondsen.

Griekenland 44 heeft erop gewezen dat alle betrokken personeelsleden werden geïnformeerd en opgeleid in het gebruik van vereenvoudigde kostenopties, terwijl Polen 45 verklaarde dat, hoewel maatregelen voor het gebruik van vereenvoudigde kostenopties zijn getroffen, het gebruik ervan facultatief is en de eindbeslissing bij de beheersautoriteit ligt.

Zweden 46 heeft benadrukt dat het over een vereenvoudigingsmodel voor het ESF beschikt en dat de regering vereenvoudiging actief aanmoedigt.

Ten slotte heeft Portugal 47 in het Agentschap voor ontwikkeling en cohesie een centrum voor vereenvoudiging gecreëerd. Het doel is de beheersautoriteiten relevante informatie hieromtrent te bezorgen om een ruim gebruik van vereenvoudigde kostenopties in de diverse fondsen van het cohesiebeleid (EFRO, ESF en Cohesiefonds) aan te moedigen.

Zoals de voorgaande jaren, heeft de Rekenkamer wat regionaal beleid, werkgelegenheid en sociale zaken betreft 48 gerapporteerd dat de autoriteiten van de lidstaten voor een groot deel van de door kwantificeerbare fouten aangetaste verrichtingen over voldoende informatie beschikten om deze fouten te voorkomen, op te sporen en te corrigeren voordat de uitgaven bij de Commissie werden gedeclareerd. De lidstaten werd gevraagd of ze maatregelen hebben getroffen om de beheerscontroles te verbeteren en de effectiviteit van de verificaties te vergroten voordat de uitgaven bij de Commissie worden gedeclareerd.

Luxemburg 49 heeft, met betrekking tot een aantal in de beheerscontroles aangebrachte verbeteringen, een overzicht van de in het kader van het EFRO en het ESF genomen maatregelen verstrekt; deze omvatten een nieuwe checklist voor controles achteraf, een richtsnoer, opleidingen en bijeenkomsten om het bestaan van vereenvoudigde kostenopties onder de aandacht te brengen.

Portugal 50 heeft voor bepaalde zaken verwezen naar de uitvoering van een actieplan en heeft gemeld dat de certificeringsautoriteit een reeks controles uitvoert voorafgaand aan de indiening van de betalingsverzoeken aan de Europese Commissie. Indien er twijfels bestaan over de wettigheid en regelmatigheid van te declareren uitgaven, worden de desbetreffende bedragen uit voorzorg ingehouden totdat de problemen zijn opgelost.

Spanje 51 heeft ook meegedeeld dat er actieplannen ten uitvoer zijn gelegd en dat er verbeteringen zijn aangebracht in de procedures voor de selectie en de validatie van de vergoedingsverklaringen, de verbetering van checklists, de beoordeling van aanbestedingsstukken van verscheidene lokale entiteiten, enzovoort.

Cyprus 52 heeft gemeld dat de meeste fouten worden gemaakt in door lokale autoriteiten gesloten bouwcontracten en door openbare universiteiten gesloten softwareontwikkelingscontracten en dat de aanbestedende autoriteiten worden verwezen naar de Centrale Commissie afwijkingen en claims voor de behandeling van de verzoeken tot wijziging van dergelijke contracten, voor begeleiding en advies, en voor bemiddeling met de betrokken contractanten voor de beslechting van geschillen.

Wat de kwaliteit van de verslaglegging over financiële instrumenten betreft, hebben sommige lidstaten (Cyprus, Slovenië en Zweden 53 bijvoorbeeld ) geantwoord dat ze de richtsnoeren van de Commissie en de nieuwe modellen hebben gebruikt en dat in sommige gevallen geen verbeteringen nodig waren omdat de kwaliteit van de verslaglegging goed werd bevonden.

Andere lidstaten hebben gemeld dat er vooruitgang is geboekt. In november 2015 heeft Frankrijk 54 een werkgroep "financieringsinstrumenten" opgericht, bedoeld om de vooruitgang van de instrumenten te monitoren en de consolidatie van de informatie te verzekeren. Bulgarije 55 heeft een uitgebreid halfjaarlijks en jaarlijks rapportagesysteem voor het financieel instrument ("JESSICA") ingevoerd.

4. Conclusie

De Commissie heeft reeds toegezegd een resultaatgerichte EU-begroting uit te voeren, hetgeen in overeenstemming is met de "volledig nieuwe benadering" voor investeringen en uitgaven van de EU waarvoor de Rekenkamer pleit in haar jaarverslag over 2014 56 . Een van de belangrijkste aspecten van deze nieuwe aanpak is de prestatiebeoordeling op grond van de beginselen voor goed financieel beheer 57 .

Uit de antwoorden van de lidstaten op de bijlagen blijkt een voortdurende inzet voor goed financieel beheer door het gebruik van vereenvoudigde kostenopties actief te bevorderen, de beheersverificaties te verbeteren en verslag uit te brengen over financieringsinstrumenten. Volgens veel lidstaten worden de aanbestedingskwesties ook aangepakt door de nationale en EU-wetgeving op elkaar af te stemmen. Waar tekortkomingen worden geconstateerd, wordt onder meer gebruikgemaakt van opleidingsprogramma’s, controles ter plaatse en terugvorderingen om de gebreken op het vlak van openbare aanbestedingen te verhelpen, zoals blijkt uit de verslagen van Tsjechië, Kroatië, België, Finland en Duitsland 58 .

Uit de antwoorden van de lidstaten blijkt dit jaar ook dat het besef groeit dat er behoefte is aan een doeltreffende, prestatie- en resultaatgerichte cultuur. Bijna alle lidstaten hebben melding gemaakt van het gebruik van gemeenschappelijke en specifieke indicatoren in de verschillende fondsen op nationaal en regionaal niveau om de prestaties te meten. Door de lage uitvoeringsgraad van de programma’s zou het echter kunnen dat de relevante prestatiegegevens nog niet beschikbaar zullen zijn voor de tussentijdse herziening van het MFK in 2017. Andere relevante gegevens zullen waarschijnlijk beschikbaar zijn overeenkomstig de prestatiekaders van veel voor 2018 of 2019 geplande programma's. Letland 59 zegt over de situatie dat de hoeveelheid gegevens over de bereikte resultaten kan variëren naargelang het prioritaire zwaartepunt, het betrokken fonds, de naleving van voorafgaande voorwaarden en de ontwikkeling van de wetgeving op nationaal niveau.

In zijn afsluitende verklaring herinnert Denemarken aan de duidelijke inzet van alle lidstaten voor een prestatie- en resultaatgerichte EU-begroting. 60

Om de EU-begroting naar behoren uit te voeren, is het van vitaal belang dat resultaten worden geboekt en dat deze resultaten de overkoepelende politieke doelstellingen ondersteunen. Daarom is het voor Denemarken belangrijk dat de nadruk blijft liggen op de vaststelling van het kader voor een resultaatgericht systeem met een grotere nadruk op de resultaten en de impact van de EU-projecten. Denemarken beschouwt de verhoogde aandacht die hieraan in het jaarverslag wordt besteed derhalve als een positieve zaak.

(1) Artikel 162, lid 5: Zodra de Rekenkamer haar jaarverslag heeft toegezonden, doet de Commissie de betrokken lidstaten onmiddellijk de passages van het verslag toekomen betreffende het beheer van de middelen waarvoor zij een bevoegdheid uitoefenen. De lidstaten antwoorden binnen 60 dagen en de Commissie doet uiterlijk op 28 februari van het volgende jaar een samenvatting van de antwoorden toekomen aan de Rekenkamer, het Europees Parlement en de Raad.
(2) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 20-21.
(3) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 15.
(4) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 17.
(5) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 26-27.
(6) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 22.
(7) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 19.
(8) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 22-23.
(9) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 83.
(10) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 149, 159, 171, 175, 204 en 207.
(11) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 180.
(12) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 186.
(13) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 206.
(14) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 144.
(15) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 196.
(16) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 144, 149 en 159.
(17) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 159.
(18) ESS – Europees statistisch systeem
(19) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 186.
(20) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 180-181.
(21) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 181.
(22) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 107, 122, 130, 164 en 201.
(23) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 130.
(24) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 182.
(25) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 152, 170 en 203.
(26) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 120-121.
(27) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 169.
(28) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 153.
(29) CGET - Commissariat général à l’égalité des territoires
(30) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 170 en 203.
(31) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 205.
(32) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 176.
(33) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 165, 169, 172, 179, 183 en 202-203.
(34) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 172.
(35) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 169.
(36) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 165-166.
(37) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 240.
(38) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 116 en 150.
(39) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 191.
(40) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 150-151, 181-182 en 205.
(41) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 203.
(42) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 129, 148, 153, 158, 163, 170, 174, 176 en 209.
(43) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 174-175.
(44) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 161.
(45) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 184.
(46) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 207.
(47) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 188.
(48) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 185 en 202.
(49) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 176.
(50) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 188.
(51) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 203.
(52) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 128.
(53) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 128, 202 en 206.
(54) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 150.
(55) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 115.
(56) De toespraak van de voorzitter van de Europese Rekenkamer Caldeira aan de Commissie begrotingscontrole, Brussel, 10 november 2015
(57) Europese Rekenkamer, JV 2014, blz. 84.
(58) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 55, 122-126 en 64
(59) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 168.
(60) Werkdocument van de diensten van de Commissie, blz. 211-212.