Bijlagen bij COM(2015)563 - Inspanningen die de lidstaten in 2013 hebben geleverd om tot een duurzaam evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden te komen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage III). Er zijn echter nog besprekingen gaande met enkele andere lidstaten die geen actieplan hebben vastgesteld, hoewel de beoordeling van hun vloot daar aanleiding toe geeft.

De beoordeling van structurele onevenwichtigheden houdt nauw verband met de implementatie van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij: 5 in het kader van het EFMZV kan slechts steun voor de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten worden verleend voor vlootsegmenten die niet in evenwicht zijn, terwijl steun voor de vervanging van de motor van vaartuigen slechts kan worden verleend voor vlootsegmenten die wel in evenwicht zijn.

De staat van de capaciteit van de vissersvloten in de Unie

De totale vlootcapaciteit is in de afgelopen jaren verder afgenomen. In sommige segmenten blijven echter onevenwichtigheden bestaan.

De vangstcapaciteit van de lidstaten van de EU-28 is tussen 1 juli 2013 en 1 januari 2015 met 1,1 % gedaald in kilowatt (kW) en met 0,3 % gestegen in brutotonnage (BT). Deze stijging houdt verband met de toetreding van Kroatië in 2014. Als de Kroatische vloot buiten beschouwing wordt gelaten, is de vangstcapaciteit van de EU tussen 2012 en begin 2015 met 4 % gedaald in BT en met 3,3 % in motorvermogen (kW) en is het aantal vaartuigen in die periode met 3,9 % gedaald 6 .

Op 1 januari 2014 waren er 86 879 vaartuigen ingeschreven in het vlootregister van de EU met een totale capaciteit van 1 658 033 BT en 6 573 806 kW. Dat wijst op een vermindering sinds 2012 (in Kroatië en de ultraperifere gebieden geregistreerde vaartuigen niet meegerekend) van 7,8 % in aantal vaartuigen, 1,6 % in BT en 5,4 % in kW (bijlage I). De vangstcapaciteit van de EU-vloot lag 16,4 % onder de capaciteitsmaxima voor tonnage en 10,5 % onder de maxima voor vermogen.

Grafiek 1: naleving van de capaciteitsmaxima, per 31 december 2013

Effectieve capaciteit als percentage van het capaciteitsmaximum, per lidstaat (exclusief de ultraperifere gebieden)



In de periode 2007-2013 hebben de lidstaten actief gebruikgemaakt van het buitenbedrijfstellingsinstrument in het kader van het EVF. Tussen 2007 en 31 mei 2014 werden 4 156 vaartuigen met overheidssteun buiten bedrijf gesteld. De betrokken overheidsuitgaven bedroegen in totaal bijna 900 miljoen EUR, waarvan 527 miljoen EUR is verleend uit het EVF (bijlage IV). Vaartuigen die met overheidssteun uit het EVF buiten bedrijf zijn gesteld, mogen niet worden vervangen. Nog eens 2 620 vaartuigen werden zonder overheidssteun aan de vloot onttrokken, maar die via particuliere weg onttrokken capaciteit kan opnieuw aan de vloot worden toegevoegd.


Ook de vloten in de ultraperifere gebieden van Spanje, Frankrijk en Portugal hebben hun respectieve capaciteitsmaxima niet overschreden. In bijlage II van Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt een onderscheid gemaakt tussen die vloten en de continentale vloten. Op 31 december 2013 zijn de totale maxima voor die vloten aangepast om ook rekening te houden met Mayotte: de totale maxima voor de ultraperifere gebieden werden verhoogd tot 107 568 BT en 579 296 kW en het totale aantal vissersvaartuigen bedroeg 4 621.

De jaarlijkse verslagen en actieplannen van de lidstaten

Alle 23 kustlidstaten hebben bij de Commissie een verslag ingediend. Volgens het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) hebben de meeste lidstaten gebruikgemaakt van de richtsnoeren van de Commissie en blijven de consistentie en de volledigheid van de verslagen erop vooruitgaan.

Bij de voorbereiding van haar verslag heeft de Commissie het WTECV verzocht de verslagen te beoordelen. Het WTECV heeft een analyse gemaakt op basis van de indicatoren die zijn ontwikkeld in het kader van de richtsnoeren voor de lidstaten. Het WTECV heeft een analyse gemaakt van 85 % van de vlootsegmenten; daaronder vallen 71 % van het aantal actieve vaartuigen en 98 % van de aangegeven waarde van de in 2012 aangelande vangsten 7 .

Opmerkingen op basis van de verslagen van de lidstaten en de analyse van het WTECV

De Commissie heeft de analyse van het WTECV beoordeeld en wenst het volgende op te merken:

1. Voor de hele EU-vloot wordt gestaag vooruitgang geboekt bij het in evenwicht brengen van de vangstcapaciteit en de vangstmogelijkheden. Veel lidstaten hebben gebruikgemaakt van de EU-richtsnoeren om verslag uit te brengen over het evenwicht. Toch worden de vlootsegmenten die hun capaciteit niet gaandeweg met hun vangstmogelijkheden in evenwicht hebben gebracht, niet in alle verslagen geïdentificeerd. Slechts zes lidstaten hebben vlootsegmenten met een structurele overcapaciteit geïdentificeerd. Die onevenwichtigheden moeten worden aangepakt. Andere lidstaten hebben geen actieplan vastgesteld, hoewel de beoordeling van hun vloot daar aanleiding toe geeft.

2. De ex-antevoorwaarde waarbij mogelijke financiële steun uit het EFMZV wordt gekoppeld aan de indiening door de lidstaat van een jaarlijks verslag over zijn vissersvlootcapaciteit, vormt een belangrijk onderdeel van het nieuwe GVB en draagt bij aan de verwezenlijking van een gezond en duurzaam evenwicht tussen de capaciteit van de EU-vloten en hun vangstmogelijkheden.

3. De Commissie heeft niet voor alle vlootsegmenten waarbij een structurele onevenwichtigheid is vastgesteld, actieplannen ontvangen. In de meeste ingediende actieplannen worden diverse maatregelen voorgesteld om de onevenwichtigheden aan te pakken. Sommige lidstaten kiezen ervoor om voor de betrokken vlootsegmenten gebruik te maken van het buitenbedrijfstellingsinstrument met overheidssteun 8 , terwijl andere lidstaten de structurele onevenwichtigheden hopen aan te pakken via andere mechanismen (zoals individueel overdraagbare quota). De actieplannen zijn een transparant en doeltreffend middel om gaandeweg een evenwicht tussen de vissersvlootcapaciteit en de vangstmogelijkheden te bereiken.

4. In het kader van het EFMZV wordt de overheidssteun voor regelingen voor de definitieve beëindiging van visserijactiviteiten tegen eind 2017 geleidelijk afgeschaft (en worden de financiële toewijzingen begrensd), zodat de lidstaten de steun voor buitenbedrijfstelling op doelgerichte wijze moeten gebruiken voor segmenten waarvoor zij op basis van de evenwichtsindicatoren in de richtsnoeren van de Commissie een structurele overcapaciteit hebben vastgesteld.

5. Gelet op bepaalde resultaten van de analyse door het WTECV van de verslagen van de lidstaten, blijft het van essentieel belang dat de lidstaten de vlootcapaciteit actief blijven beheren. Uit die analyse blijkt dat de activiteiten van sommige vlootsegmenten gericht zijn op bestanden die momenteel boven het MSY-niveau worden bevist (zie bijlage II) 9 .

6. Om te komen tot levensvatbare vloten die de mariene biologische hulpbronnen op een duurzame manier exploiteren, moeten de lidstaten toezicht blijven houden op de vangstcapaciteit van die vloten, zodat aanpassingen kunnen worden doorgevoerd waar dat nodig is. De jaarlijkse vlootverslagen van de lidstaten spelen daarbij een belangrijke rol.

7. Uit de analyse van het WTECV blijkt dat de indicatoren die in de richtsnoeren van de Commissie zijn opgenomen, niet altijd voor alle vlootsegmenten konden worden berekend. Dit komt door ontbrekende gegevens of, in het geval van economische en technische indicatoren, door clustering van segmenten (dit gebeurt om de vertrouwelijkheid van commerciële informatie te waarborgen).

8. Er werd ook geregeld een lage benutting van vaartuigen waargenomen en in veel lidstaten is er een aanzienlijk percentage inactieve vaartuigen, tot zelfs 50 % in de meest extreme gevallen (zie de grafiek hieronder).


* Bron: STECF – Assessment of balance indicators for key fleet segments and review of national reports on Member States efforts to achieve balance between fleet capacity and fishing opportunities (STECF-14-12 en STECF-14-21)

** Opmerking: Voor DK, FR en GR zijn geen gegevens beschikbaar.


(1) Artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(2) Artikel 22, lid 7, en artikel 23 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
(3) Artikel 22, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Op basis van die verslagen van de lidstaten moet de Commissie jaarlijks voor het Europees Parlement en de Raad een verslag over het bereikte evenwicht opstellen, dat de door de lidstaten voorbereide actieplannen omvat.
(4) Artikel 22, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
(5) De naleving van de richtsnoeren van de Commissie is een ex ante-voorwaarde voor financiering in het kader van het EFMZV (bijlage IV bij Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 61/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149 van 20.5.2014, blz. 1)).
(6) De totale capaciteit (aantal vaartuigen) is in de lidstaten van de EU-28 tussen 1 juli 2013 en 1 januari 2015 met 1,8 % gedaald; in diezelfde periode nam het totale motorvermogen (kW) met 1,1 % af en nam de tonnage (BT) met 0,3 % toe.
(7) STECF – Assessment of balance indicators for key fleet segments and review of national reports on Member States efforts to achieve balance between fleet capacity and fishing opportunities (STECF-15-02).
(8) Overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 508/2014.
(9) Zie bijlage III bij STECF – Assessment of balance indicators for key fleet segments and review of national reports on Member States efforts to achieve balance between fleet capacity and fishing opportunities (STECF-15-02). Uit bijlage III van het verslag van het WTECV blijkt dat 31 % van de bestanden overbevist is.