Bijlagen bij COM(2013)719 - Nota van wijziging nr. 2 bij ontwerpbegroting 2014, secties I t/m X

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2013)719 - Nota van wijziging nr. 2 bij ontwerpbegroting 2014, secties I t/m X.
document COM(2013)719 NLEN
datum 16 oktober 2013
bijlage bijgevoegd.

1            Inleiding

De nota van wijzigingen nr. 2 (NvW 2) bij de ontwerpbegroting 2014 (OB 2014) heeft betrekking op:

¾ een herziening van de raming van de in 2014 te innen traditionele eigen middelen (TEM, d.w.z. douanerechten en suikerheffingen), rekening houdende met de tot dusver in 2013 waargenomen ontwikkeling van de geïnde TEM;

¾ het bijwerken, per begrotingsonderdeel, van de geraamde behoeften voor landbouwuitgaven. In deze NvW 2/2014 wordt niet alleen rekening gehouden met veranderende marktfactoren, maar ook met de impact van de regelgevende besluiten die in de landbouwsector zijn genomen sinds de opstelling van de OB 2014, de herziene ramingen van de behoeften aan bepaalde rechtstreekse betalingen, alsmede alle voorgestelde besluiten die naar verwachting het komende begrotingsjaar een aanzienlijk effect zullen sorteren;

¾ een actualisering van de situatie inzake internationale visserijovereenkomsten;

¾ de gevolgen, in termen van personeel en financiële middelen, van de geplande delegatie van het beheer van de operationele programma's in het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) aan uitvoerende agentschappen;

¾ de opneming van de nieuwe functiegroep AST/SC in de personeelsformaties van de instellingen en organen van de EU.

De netto begrotingsimpact van deze wijzigingen is een vermindering met 4,9 miljoen EUR ten opzichte van de ontwerpbegroting 2014 (NvW 1/2014 daarin verwerkt), inzake vastleggings- en betalingskredieten.

Tot slot vestigt de Commissie door middel van deze nota van wijzigingen de aandacht van het Europees Parlement en de Raad op maatregelen die nodig kunnen zijn wanneer sommige nieuwe rechtsgrondslagen voor het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 niet tijdig worden vastgesteld en op de voorstellen voor overgangsmaatregelen die vereist kunnen zijn totdat die nieuwe rechtsgrondslagen in werking treden.

Een politiek akkoord over het nieuwe MFK werd bereikt in juni 2013 en de werkzaamheden tot vaststelling van de rechtsgrondslagen voor sommige programma's van de periode 2014-2020 zijn nog niet afgerond. Als bepaalde programma's niet vóór eind 2013 worden goedgekeurd, dreigt een juridisch vacuüm te ontstaan, met name voor de lopende programma's die eind 2013 aflopen en worden geconsolideerd in nieuwe programma's en instrumenten. Om de continuïteit in de uitvoering van de lopende (reeds goedgekeurde) programma's te verzekeren, mede gelet op het feit dat over de nieuwe programma's en de bijbehorende financiële enveloppes een politiek akkoord is bereikt in de MFK-onderhandelingen, is de Commissie voornemens gebruik te blijven maken van de kredieten voor technische bijstand en administratieve ondersteuning die noodzakelijk zijn voor een goed uitvoering van de programma's, ook in het geval van een overgangsfase totdat de nieuwe rechtsgrondslagen definitief zijn vastgesteld.

2            Herziening van de traditionele eigen middelen (TEM)

In september 2013 keurde de Commissie een nota van wijzigingen bij het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 6/2013[4] goed, betreffende de herziening van haar raming van de in 2013 te innen traditionele eigen middelen (TEM, d.w.z. douanerechten en suikerheffingen). Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van 22 mei 2000 was die herziening noodzakelijk omdat per augustus 2013 beduidend minder douanerechten in de EU-begroting waren gestort dan oorspronkelijk was geraamd.

De Commissie stelde in het licht daarvan voor om het bijkomende gat in de traditionele eigen middelen van ongeveer 1,8 miljoen EUR (11% minder) in vergelijking met het in het OGB 6/2013 begrootte bedrag te dichten met een overeenkomstige verhoging van de bijdragen van de lidstaten op basis van hun bni in 2013.

Bovenop de correctie die voor 2013 is voorgesteld in de nota van wijzigingen bij OGB 6/2013, stelt de Commissie voor om de in de ontwerpbegroting 2014 opgenomen raming van de traditionele eigen middelen (18 086 miljoen EUR) bij te stellen tot 16 186 miljoen EUR, op grond van de volgende hypothesen:

¾ overeenkomstig de nota van wijzigingen bij OGB 6/2013 zouden de tot eind 2013 geëxtrapoleerde TEM-ontvangsten 14 984 miljoen EUR bedragen;

¾ de prognose voor de ontwikkeling van de invoer van buiten de EU 2014, zoals overeengekomen in de RCEM-vergadering van mei 2013, bedraagt 8%, toe te passen op het geëxtrapoleerde eindresultaat van 2013.

Het resulterende TEM-gat van ongeveer 1,9 miljoen EUR (11% minder) in vergelijking met de in de OB 2014 opgenomen oorspronkelijke raming dient de worden gedicht met een overeenkomstige verhoging van de bijdragen van de lidstaten op basis van hun bni in 2014. De budgettaire bijlage toont de impact hiervan per lidstaat.

3            Landbouw en visserij

3.1         Belangrijkste voorgestelde wijzigingen

De kredieten die voor rubriek 2 in 2014 nodig zijn, worden in de onderhavige NvW 2/2014 geraamd op 59 247,7 miljoen EUR. Daarna blijft onder het desbetreffende maximum van het meerjarig financieel kader een marge inzake vastleggingskredieten over van 55,3 miljoen EUR. De in het kader van NvW 2/2014 voorgestelde wijzigingen zijn in termen van kredieten neutraal ten opzichte van OB 2014, zowel wat betreft het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) als wat betreft de internationale visserijovereenkomsten.

Zoals in de OB 2014, worden de uit het ELGF gefinancierde landbouwuitgaven in de NvW 2/2014 op het deelmaximum voor 2014 in nettotermen begroot, d.w.z. op 43 778,1 miljoen EUR[5]. Hierop moet het mechanisme voor financiële discipline bij de rechtstreekse steun nog worden toegepast, aangezien de prognoses voor de marktgerelateerde uitgaven en de rechtstreekse betalingen boven dit netto deelmaximum uitkomen. De mate waarin de voorspelde uitgaven het maximum overschrijden, is echter kleiner dan in de OB 2014, zodat het bedrag waarvoor de financiële discipline moet spelen, evenredig kan worden verminderd. Het bovenvermelde bedrag is de netto-uitkomst van hogere geraamde, in 2014 beschikbare bestemmingsontvangsten (hoofdzakelijk afkomstig van hoger dan geraamde in 2013 beschikbare en naar 2014 overgedragen bedragen) en herziene ramingen van de behoeften om de ELGF-uitgaven te dekken. De betalingskredieten voor het ELGF in NvW 2/2014 blijven in vergelijking met OB 2014 eveneens ongewijzigd op 43 777 miljoen EUR.

Met betrekking tot de internationale visserijovereenkomsten wordt in deze NvW 2/2014 voorgesteld onder begrotingsartikel 11 03 01 – Duurzamevisserijovereenkomsten (DVO's) de vastleggingskredieten met 7,3 miljoen EUR en de betalingskredieten met 10,3 miljoen EUR te verhogen, en ter compensatie het reserveonderdeel evenredig te verlagen.

In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de impact van NvW nr. 2/2014 op rubriek 2:

 (in miljoen EUR, afgeronde cijfers in lopende prijzen)

|| Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1/2014) || Nota van wijzigingen  nr. 2/2014 || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1-2/2014)

Vastleggingen || Betalingen || Vastleggingen || Betalingen || Vastleggingen || Betalingen

— || Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) || 43 778,1 || 43 777,0 || || || 43 778,1 || 43 777,0

— || Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) || 13 991,0 || 11 655,1 || || || 13 991,0 || 11 655,1

— || Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), Regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB) en duurzamevisserijovereenkomsten, waarvan: || 1 017,3 || 765,7 || || || 1 017,3 || 765,7

|| — || Duurzamevisserijovereenkomsten (DVO's) ¾ Beleidsonderdeel (11 03 01) || 22,4 || 22,4 || + 7,3 || + 10,3 || 29,7 || 32,7

|| — || Duurzamevisserijovereenkomsten (DVO's) ¾ Reserve (40 02 41) || 122,7 || 122,7 || - 7,3 || - 10,3 || 115,3 || 112,3

— || Milieu- en klimaatmaatregelen (Life) || 404,6 || 263,0 || || || 404,6 || 263,0

— || Op grond van de prerogatieven van de Commissie en specifieke aan de Commissie verleende bevoegdheden gefinancierde acties || 6,3 || 3,0 || || || 6,3 || 3,0

— || Proefprojecten en voorbereidende acties || uur || 18,3 || || || uur || 18,3

— || Gedecentraliseerde agentschappen || 50,4 || 50,4 || || || 50,4 || 50,4

Totaal || 59 247,7 || 56 532,5 || 0,0 || 0,0 || 59 247,7 || 56 532,5

Operationeel plafond || 59 303,0 || || || || 59 303,0 ||

Marge || 55,3 || || || || 55,3 ||

waarvan ELGF || 43 778,1 || 43 777,0 || 0,0 || 0,0 || 43 778,1 || 43 777,0

Submaximum || 44 130,0 || || || || 44 130,0 ||

Netto-overdracht tussen ELGF en ELFPO || 351,9 || || || || 351,9 ||

Submarge || 0,0 || || || || 0,0 ||

3.2         Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) ¾ Marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse betalingen

3.2.1      Algemeen

Met de NvW nr. 2/2014 wordt beoogd de landbouwbegroting te baseren op de meest actuele economische gegevens en de meest actuele stand van zaken op het gebied van de regelgeving. Tegen de maand september beschikt de Commissie over een eerste indicatie omtrent de omvang van de productie in 2013 en de vooruitzichten voor de landbouwmarkten, en daarmee over de basisinformatie voor een geactualiseerde raming van de budgettaire behoeften in 2014. In deze NvW 2/2014 zijn, naast marktfactoren, de gevolgen verwerkt van wetgevingsbesluiten in de landbouwsector die sinds de opstelling van de OB 2014 zijn genomen en voorstellen van de Commissie, alsook de uitkomst van de politieke onderhandelingen over de nieuwe rechtsgrondslagen voor het landbouwbeleid in de periode 2014-2020.

De totale behoeften voor het ELGF in 2014 (vóór toepassing van het mechanisme van financiële discipline) worden in de NvW 2/2014 geraamd op 45 720 miljoen EUR, tegenover 45 653 miljoen EUR in de OB 2014. Dit bedrag is het nettoresultaat van iets geringere behoeften in hoofdstuk 05 02 – Interventies op de landbouwmarkten (- 27 miljoen EUR) en aanvullende behoeften in hoofdstuk 05 03 – Rechtstreekse steun (+ 38 miljoen EUR), hoofdstuk 05 07 – Audit van landbouwuitgaven (+ 53 miljoen EUR) en hoofdstuk 05 08 – Beleidsstrategie en coördinatie (+ 3 miljoen EUR).

De verwachting betreffende de in 2014 beschikbare bestemmingsontvangsten wordt ten opzichte van OB 2014 (828 miljoen EUR) aanzienlijk naar boven bijgesteld (met 636 miljoen EUR) tot 1 464 miljoen EUR in NvW 2/2014. Deze toename is hoofdzakelijk het gevolg van de overdracht van bestemmingsontvangsten van 2013 naar 2014:

¾ toen de OB 2014 werd opgesteld, was het nog te vroeg op het jaar om een prognose te maken van de uitvoering van het ELGF in 2013;

¾ in de praktijk kan een deel van de uitgaven voor 2013 worden gedekt met de groter dan verwachte overdracht van bestemmingsontvangsten van 2012 en extra bestemmingsontvangsten die voortvloeien uit in 2013 genomen besluiten tot goedkeuring van de rekeningen. Dit zorgt ervoor dat 615 miljoen EUR in 2013 geïnde bestemmingsontvangsten niet nodig is om de uitgaven van dat jaar te dekken;

¾ de overdracht van 615 miljoen EUR van 2013 naar 2014 is in NvW 2/2014 verwerkt en betekent dat de in de OB 2014 gevraagde kredieten evenredig worden verminderd;

¾ daarnaast verwacht de Commissie dat de nieuwe bestemmingsontvangsten in 2014 iets hoger zullen uitvallen (+ 21 miljoen EUR) ten gevolge van de melkheffing, op basis van de cijfers die de lidstaten binnen de voorgeschreven termijn hebben meegedeeld.

De behoefte aan vastleggingskredieten om de ELGF-uitgaven in 2014 te dekken bedraagt na deze aanpassingen 44 681 miljoen EUR, een bedrag van 424,5 miljoen EUR voor de nieuwe reserve voor crisissituaties in de landbouwsector daaronder begrepen. Voor de OB 2014 betekent dit dat het totale bedrag het netto submaximum voor het ELGF van 43 778,1 miljoen EUR overschrijdt, met als gevolg dat de kredieten voor rechtstreekse steun moeten worden verminderd door toepassing van het mechanisme voor financiële discipline. Het na financiële discipline verkregen bedrag in NvW 2/2014 (902,9 miljoen EUR) is evenwel kleiner dan oorspronkelijk in OB 2014 was geraamd (1 471,4 miljoen EUR). De Commissie zal daarom een nieuwe aanpassingscoëfficiënt van de rechtstreekse betalingen voorstellen die aanzienlijk onder het niveau ligt dat op basis van OB 2014 was vastgesteld (- 2,453658 %, in vergelijking met - 4,001079 %).[6]

Na toepassing van het mechanisme voor financiële discipline bedragen de in 2014 te dekken ELGF-behoeften volgens NvW 2/2014 45 242,1 miljoen EUR, in vergelijking met 44 606,1 miljoen EUR in OB 2014. De bestemmingsontvangsten van 1 464 miljoen EUR in aanmerking genomen, blijven de in NvW 2/2014 gevraagde vastleggingskredieten voor het ELGF in 2014 (zoals in OB 2/2014) op het niveau van het netto submaximum, nl. op 43 778,1 miljoen EUR. De voor het ELGF in 2014 gevraagde betalingskredieten blijven eveneens ongewijzigd ten opzichte van OB 2014 (43 777 miljoen EUR).

3.2.2      Specifieke opmerkingen

05 02¾ Interventies op de landbouwmarkten (kredieten - 263 miljoen EUR)

(in miljoen EUR, afgeronde cijfers in lopende prijzen)

Interventies op de landbouwmarkten || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1/2014) || Nota van wijzigingen  nr. 2/2014 || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1-2/2014)

Behoeften || 2 724 || - 27 || 2 697

Geraamde bestemmingsontvangsten, beschikbaar in 2014 || 228 || + 236 || 464

Gevraagde kredieten || 2 496 || - 263 || 2 233

De hypothesen die aan deze NvW nr. 2/2014 ten grondslag liggen, sluiten over het algemeen voor het merendeel van de landbouwmarkten aan bij de beoordeling op het moment van de opstelling van de OB 2014, die gunstige vooruitzichten voor de meeste landbouwmarkten inhield. De bij deze NvW 2/2014 voorgestelde wijzigingen zijn overwegend van technische aard en hebben betrekking op beperkte bedragen. De algehele behoeften voor interventiemaatregelen op de landbouwmarkten nemen af met 27 miljoen EUR in vergelijking met de OB. Voorts wordt geraamd dat 236 miljoen EUR aan extra bestemmingsontvangsten beschikbaar zal zijn voor hoofdstuk 05 02, zodat de gevraagde kredieten met 263 miljoen EUR kunnen worden gedrukt ten opzichte van OB 2014.

Hierna worden de belangrijkste aanpassingen kort toegelicht.

Voor groenten en fruit vallen de geraamde behoeften voor operationele programma's van producentenorganisaties (begrotingspost 05 02 08 03) iets lager uit (- 5 miljoen EUR) dan in OB 2014. Dit is het gevolg van een actualisering van het daadwerkelijke gebruik van de maatregelen en een lichte herziening van de cijfers betreffende de nationale plannen voor 2013 en 2014; daarbij is eveneens rekening gehouden met de financiële impact van de mogelijke gedeeltelijke terugbetaling door de EU-begroting van financiële steun die door sommige lidstaten is verstrekt op grond van artikel 103 sexties, lid 1, van Verordening (EG) 1234/2007. Desalniettemin zijn de bij deze NvW 2/2014 voorgestelde kredieten lager dan in OB 2014 (- 241 miljoen EUR), wegens een toename van de bestemmingsontvangsten bij groenten en fruit met 236 miljoen EUR.

Voor de wijnsector zijn de cijfers van OB 2014 aangepast aan de uitkomst van de onderhandelingen over de nieuwe integrale GMO-verordening (gemeenschappelijke marktordening) in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), waarbij het totale bedrag voor de nationale steunprogramma's met 5,6 miljoen EUR is verhoogd[7], en aan de meest recente cijfers over de uitvoering van die programma's. In NvW 2/2014 wordt daarom voorgesteld begrotingspost 05 02 09 08 met 8 miljoen EUR te verhogen.

De wijzigingen inzake Overige plantaardige producten/overige maatregelen (artikel 05 02 11) betreffen de POSEI-programma's en de steun voor hoptelersverenigingen. De in OB 2014 opgenomen ramingen betreffende het gebruik van de gewijzigde maxima voor de POSEI-regio's[8] zijn geactualiseerd, wat heeft geresulteerd in een kleine extra verhoging van de kredieten (+ 2 miljoen EUR) voor marktondersteuningsmaatregelen die worden gefinancierd uit post 05 02 11 04, terwijl de behoeften voor rechtstreeks steun in de betrokken regio's (gefinancierd uit posten 05 03 02 50 en 05 03 02 52) naar beneden zijn herzien. 2,3 miljoen EUR meer dan in OB 2014 wordt gevraagd voor hop, omdat uit de onderhandelingen over de nieuwe integrale GMO-verordening is voortgekomen dat de steunregeling voor telersvereningingen wordt voortgezet.

Voor melk en zuivelproducten wordt in NvW 2/2014 voorgesteld de kredieten voor de schoolmelkregeling (post 05 02 12 08) met 3 miljoen EUR te verlagen, overeenkomstig de voorlopige cijfers over de uitvoering in 2013, die erop wijzen dat minder dan verwacht van de regeling is gebruikgemaakt in de lidstaten. De in OB 2014 gehanteerde hypothese is dienovereenkomst herzien en er wordt een lager bedrag voorgesteld. Voorts worden de in 2014 benodigde kredieten voor particuliere opslag van boter (post 05 02 12 04) met 3 miljoen EUR verlaagd, ter weerspiegeling van de geringere hoeveelheden waarvoor in 2013 steunaanvragen zijn ingediend.

Voor artikel 05 02 15 (Varkensvlees, eieren, pluimvee, producten van de bijenteelt en andere dierlijke producten) wordt een verlaging van de kredieten met 27 miljoen EUR voorgesteld, ter weerspiegeling van de herziening van de behoeften voor exportrestituties voor slachtpluimvee (post 05 02 15 05) nadat de restituties op nul zijn vastgesteld.

05 03 ¾Rechtstreekse steun (kredieten + 206 miljoen EUR)

(in miljoen EUR, afgeronde cijfers in lopende prijzen)

Rechtstreekse steun || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1/2014) || Nota van wijzigingen  nr. 2/2014 || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1-2/2014)

Vóór financiële discipline (zonder de "reserve voor crisissituaties in de landbouwsector")

Behoeften || 42 888 || + 38 || 42 926

Geraamde bestemmingsontvangsten, beschikbaar in 2014 || 600 || + 400 || 1 000

Gevraagde kredieten || 42 288 || - 362 || 41 926

Na financiële discipline (m.i.v. de "reserve voor crisissituaties in de landbouwsector")

Behoeften || 41 841 || + 606 || 42 447

Geraamde bestemmingsontvangsten, beschikbaar in 2014 || 600 || + 400 || 1 000

Financiële discipline || 1 471 || - 569 || 903

Gevraagde kredieten || 41 241 || + 206 || 41 447

Ten opzichte van OB 2014 worden voor hoofdstuk 05 03 206 miljoen EUR meer kredieten gevraagd. Deze opwaartse herziening is het gevolg van enerzijds de enigszins grotere behoeften vóór financiële discipline (+ 38 miljoen EUR) en anderzijds een kleiner bedrag van de financiële discipline (569 miljoen EUR), gedeeltelijk gecompenseerd door hogere bestemmingsontvangsten (400 miljoen EUR). De belangrijkste veranderingen betreffen de bedrijfstoeslagregeling (BTR), de regeling inzake een enkele areaalbetaling (REA) en specifieke steunmaatregelen in het kader van artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009.

In NvW 2/2014 bedragen de kredieten voor de BTR (post 05 03 01 01) 24 miljoen EUR minder dan in OB 2014. De behoeften voor deze regeling (vóór financiële discipline) zijn met circa 79 miljoen EUR verlaagd, wat overeenkomt met de overheveling van sommige lidstaten naar gekoppelde maatregelen in het kader van artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009. Tevens is het bedrag van de op deze post toegepaste financiële discipline met 455 miljoen EUR verminderd, terwijl de bestemmingsontvangsten met 400 miljoen EUR zijn verhoogd.

In NvW 2/2014 wordt voorgesteld de kredieten voor de REA (post 05 03 01 02) te verhogen met 80 miljoen EUR, waarvan 23 miljoen EUR betrekking heeft op grotere behoeften dan in OB 2014 en 57 miljoen EUR op de aanpassing van het bedrag van de financiële discipline. De grotere behoeften zijn voornamelijk het gevolg van de wijziging van het onder de REA vallende landbouwareaal in één lidstaat, het besluit van een andere lidstaat om 7 miljoen EUR over te hevelen naar gekoppelde steun in het kader van artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009, en de verwachte ontwikkeling van de uitvoering in 2014, in het licht van de meest recente cijfers voor 2013.

(in miljoen EUR, afgeronde cijfers in lopende prijzen)

Ontkoppelde rechtstreekse steun[9] || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1/2014) || Nota van wijzigingen  nr. 2/2014 || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1-2/2014)

05 03 01 01 ¾ Bedrijftoeslagregeling (BTR) || 30 107 || - 24 || 30 083

05 03 01 02 ¾ SAPS (Single Area Payment Scheme) || 7 302 || + 80 || 7 382

Totaal || 37 409 || + 56 || 37 465

In NvW 2/2014 wordt voorgesteld de kredieten voor de specifieke steun in het kader van artikel 68 van Verordening (EG) nr. 73/2009 te verhogen met 14 miljoen EUR voor ontkoppelde steun (post 05 03 01 05) en met 102 miljoen EUR voor gekoppelde steun (post 05 03 02 44). De behoeften voor ontkoppelde specifieke steunmaatregelen nemen slechts lichtjes toe ten opzichte van OB 2014 (+ 5 miljoen EUR), die voor gekoppelde specifieke maatregelen daarentegen in aanzienlijkere mate (+ 88 miljoen EUR). Het leeuwendeel daarvan heeft te maken met de overheveling door sommige lidstaten van de BTR- en de REA-regelingen naar de ontkoppelde steun in het kader van artikel 68, in combinatie met een aanpassing van het verwachte uitvoeringstempo.

(in miljoen EUR, afgeronde cijfers in lopende prijzen)

Rechtstreekse steun[10] || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1/2014) || Nota van wijzigingen  nr. 2/2014 || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1-2/2014)

05 03 01 05 ¾ Ontkoppelde steun || 473 || + 14 || 487

05 03 02 44 ¾ Coupled support || 987 || + 102 || 1 089

Totaal || 1 460 || + 116 || 1 576

Daarnaast zijn er nog enkele veranderingen betreffende begrotingsonderdelen binnen hoofdstuk 05 03, maar het betreft zeer kleine veranderingen, in het bijzonder bij de onderdelen die gekoppelde rechtstreekse steun betreffen. De verschillen ten opzichte van OB 2014 houden meestal verband met de wijziging van het bedrag van de op elke begrotingspost toegepaste financiële discipline.

(in miljoen EUR, afgeronde cijfers in lopende prijzen)

Rechtstreekse steun[11] || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1/2014) || Nota van wijzigingen  nr. 2/2014 || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1-2/2014)

05 03 01 03 ¾ Afzonderlijke suikerbetaling || 274,0 || + 3,0 || 277,0

05 03 02 06 ¾ Zoogkoeienpremie || 882,0 || + 20,0 || 902,0

05 03 02 07 ¾ Aanvullende zoogkoeienpremie || 47,0 || + 2,0 || 49,0

05 03 02 13 ¾ Schapen- en geitenpremie || 21,0 || + 2,0 || 23,0

05 03 02 39 ¾ Extra bedrag voor telers van suikerbieten en suikerriet || 20,0 || + 1,0 || 21,0

05 03 02 40 ¾ Areaalsteun voor katoen || 230,0 || + 9,0 || 239,0

05 03 02 50 ¾ POSEI — Steunprogramma’s van de Europese Unie || 406,0 || + 1,0 || 407,0

05 03 02 52 ¾ POSEI — Eilanden van de Egeïsche Zee || 19,0 || - 1,0 || 18,0

05 03 02 99 ¾ Overige (rechtstreekse steun) || 12,2 || - 2,5 || 9,7

Totaal || 1 911,2 || +35,5 || 1 946,7

05 07 Audit van de landbouwuitgaven (kredieten + 53,4 miljoen EUR)

(in miljoen EUR, afgeronde cijfers in lopende prijzen)

Audit van de landbouwuitgaven || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1/2014) || Nota van wijzigingen  nr. 2/2014 || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1-2/2014)

05 07 02 ¾ Regeling van geschillen || 6,8 || + 53,4 || 60,2

Totaal || 6,8 || + 53,4 || 60,2

Het is nodig de kredieten voor artikel 05 07 02 (Regeling van geschillen) met 53,4 miljoen EUR te verhogen ter dekking van een eventuele terugbetaling van de volgens het nationale recht verschuldigde compenserende rente ingevolge het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-113/10 Jülich et al. waarbij de verordeningen van de Commissie tot vaststelling van de heffingen op de suikerproductie voor de verkoopseizoenen 2002/03 tot 2005/06 nietig zijn verklaard.

05 08 Beleidsstrategie en -coördinatie (kredieten + 3 miljoen EUR)

(in miljoen EUR, afgeronde cijfers in lopende prijzen)

Beleidsstrategie en -coördinatie || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1/2014) || Nota van wijzigingen  nr. 2/2014 || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1-2/2014)

05 08 06 ¾ Verbetering van de voorlichting over het gemeenschappelijk landbouwbeleid || 32,6 || + 3,0 || 35,6

Totaal || 32,6 || + 3,0 || 35,6

Er wordt voorgesteld de kredieten voor artikel 05 08 06 (Verbetering van de voorlichting over het gemeenschappelijk landbouwbeleid) te verhogen met 3 miljoen EUR ter financiering van voorlichtingscampagnes in verband met de MFK-programmeringsperiode 2014-2020, waarbij met name de nadruk wordt gelegd op de bedrijfsmatige aspecten van het EU-beleid, in het licht van wat met het GLB wordt beoogd.

3.3         Internationale visserijovereenkomsten

Zoals bepaald in punt C van bijlage II bij het Interinstitutioneel Akkoord (IIA)[12], heeft de Commissie de meest recente beschikbare gegevens met betrekking tot de visserijovereenkomsten onderzocht. In het licht van de jongste ontwikkelingen, met name de sluiting van bilaterale overeenkomsten met Ivoorkust[13], Gabon[14], de Comoren en de Seychellen[15], stelt de Commissie voor 7,3 miljoen EUR aan vastleggings- en betalingskredieten van de reserve van artikel 40 02 41 over te schrijven naar artikel 11 03 01 – Vaststelling van een governancekader voor visserijactiviteiten die vissersvaartuigen van de Unie in de wateren van derde landen verrichten (DVO’s). Voorts wordt ter dekking van de betalingskredieten voor het onderdeel "steun aan de sector" van de overeenkomst met Mauritanië (tweede jaar) voorgesteld een extra bedrag van 3 miljoen EUR voor betalingskredieten over te schrijven van dezelfde reserve naar het beleidsonderdeel 11 03 01.

(in miljoen EUR, afgeronde cijfers in lopende prijzen)

Duurzamevisserijovereenkomsten || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1/2014) || Nota van wijzigingen  nr. 2/2014 || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1-2/2014)

Vastleggingen || Betalingen || Vastleggingen || Betalingen || Vastleggingen || Betalingen

Beleidsonderdeel (11 03 01) || 22,4 || 22,4 || +7,3 || +10,3 || 29,7 || 32,7

Reserve (40 02 41) || 122,7 || 122,7 || -7,3 || -10,3 || 115,3 || 112,3

Totaal || 145,0 || 145,0 || 0,0 || 0,0 || 145,0 || 145,0

3.4         Wijzigingen in de toelichting bij begrotingsonderdelen

De toelichting bij de volgende hoofdstukken, artikels en posten is bijgewerkt:

Omschrijving || Toelichting

Uitgaven

05 02 || Interventies op de landbouwmarkten || Cijfers betreffende bestemmingsontvangsten

05 02 11 03 || Hop — Steun aan producentenorganisaties || Toelichting

05 03 || Rechtstreekse steun || Cijfers betreffende bestemmingsontvangsten

11 03 01 || Internationale visserijovereenkomsten || Verandering in de toelichting tabel

Ontvangsten

6 7 0 1 || Goedkeuring van de ELGF-rekeningen — Bestemmingsontvangsten || Cijfers betreffende bestemmingsontvangsten

6 7 0 2 || Onregelmatigheden in het kader van het ELGF — Bestemmingsontvangsten || Cijfers betreffende bestemmingsontvangsten

6 7 0 3 || Heffing voor melkproducenten — Bestemmingsontvangsten || Cijfers betreffende bestemmingsontvangsten

4            Delegatie van uitgavenprogramma's aan uitvoerende agentschappen

4.1         Motivering van de delegatie

4.1.1      Optimale benutting van de uitvoerende agentschappen

Een belangrijk element van de voorstellen van de Commissie voor het meerjarig financieel kader (MFK) 2014-2020 is het verder vereenvoudigen en rationaliseren van het beheer van de EU-instellingen, -agentschappen en -organen om de organisatie modern, effectief en dynamisch te maken, bij een inkrimping van het personeel met 5 % in vijf jaar[16]. Dit streven is nu vastgelegd in het ontwerp van Interinstitutioneel Akkoord (IIA) betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer[17] waarover het Europees Parlement, de Raad en de Commissie een politiek akkoord hebben bereikt.

Binnen deze context is het zaak voor de Commissie om de beperkte menselijke hulpbronnen optimaal te benutten door zich meer dan ooit te concentreren op haar kerntaken, zoals het uitstippelen van beleid, het ten uitvoer leggen van de EU-wet- en -regelgeving en toezicht houden op de toepassing ervan en het strategisch beheer, erover wakend dat de uitgavenprogramma's waarvoor zij in laatste instantie verantwoordelijk is, op de meest effectieve en doeltreffende manier worden uitgevoerd.

Gezien de positieve en door de Europese Rekenkamer bevestigde[18] ervaring met het beheer van EU-programma's door de uitvoerende agentschappen, is meer gebruik maken van de bestaande uitvoerende agentschappen om sommige nieuwe programma's uit te voeren, een onderdeel van de voorstellen van de Commissie voor het MFK 2014-2020.

Er zijn momenteel zes, op grond van Verordening 58/2003 van de Raad[19] opgerichte uitvoerende agentschappen: het Uitvoerend Agentschap voor Concurrentievermogen en Innovatie (EACI), Uitvoerend Agentschap voor onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA), Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en consumenten (EAHC), het Uitvoerend Agentschap voor het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T EA), het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad (ERCEA) en het Uitvoerend Agentschap Onderzoek (REA).

De verordening voorziet in een duidelijke verdeling van programmabeheerstaken tussen de Commissie en de uitvoerende agentschappen. De diensten van de Commissie voeren taken uit die in belangrijke mate het uitoefenen van discretionaire bevoegdheid – het maken van beleidskeuzes dus – omvatten, in het bijzonder: het stellen van doelen en prioriteiten, het aannemen van werkprogramma's (met inbegrip van financieringsbesluiten), het vertegenwoordigen van de Commissie in het comité van het programma en het aannemen van gunningsbesluiten volgens de comitéprocedure. De agentschappen zijn verantwoordelijk voor uitvoerende taken, zoals het inleiden en afsluiten van subsidie- en aanbestedingsprocedures, het nemen van gunningsbesluiten, het volgen van projecten, de financiële controle en de boekhouding, het meewerken aan de evaluatie van programma's en diverse ondersteunende taken.

4.1.2      Kosten-batenanalyse: het gekozen delegatiescenario

Zoals bij de verordening is vereist voordat programma's aan de uitvoerende agentschappen worden gedelegeerd, is het afgelopen jaar een kosten-batenanalyse (KBA) uitgevoerd, rekening houdende met het politiek akkoord dat het Parlement en de Raad in juni 2013 bereikten over het MFK 2014-2020[20]. Uit de KBA zijn de volgende comparatieve voordelen van het delegeren van sommige programma's 2014-2020 aan de uitvoerende agentschappen naar voren gekomen:

¾ Dankzij hun ervaring met en gespecialiseerde kennis inzake welomschreven taken staan de agentschappen garant voor een hoge kwaliteit van het programmabeheer en een betere dienstverlening in de vorm van snellere contractsluiting, kortere goedkeuringsprocedures voor technische en financiële verslagen en kortere betalingstermijnen.

¾ Coherente programmaportefeuilles aan de agentschappen toevertrouwen, zal synergieën tot stand brengen tussen verwante beleidsdomeinen en de overdracht van kennis bevorderen. Zo wordt bijvoorbeeld verwacht dat het samenvoegen van alle aspecten van het instrument voor het midden- en kleinbedrijf (MKB) dat onder het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Horizon 2020) valt, zal leiden tot schaalvoordelen, een vlottere coördinatie en een consistente dienstverlening. Tevens zullen alle potentiële begunstigden één enkel startpunt hebben.

¾ De nieuwe programma's kunnen profiteren van de bestaande, gaande ontwikkelde communicatie- en verspreidingskanalen van de agentschappen, waardoor zij dicht bij de begunstigden staan en die de zichtbaarheid van de EU als motor achter de programma's vergroten. De agentschappen zorgen in het bijzonder voor directere communicatie met de begunstigden door middel van infodagen, introductiebijeenkomsten voor grotere en meerjarige projecten en monitoringbezoeken.

¾ De voortdurende vereenvoudiging van processen en procedures (b.v. vereenvoudigde vormen van subsidies, evenredige controles en elektronische aanvraagformulieren) levert een hogere productiviteit op, die met de eenvoudigere procedures voor de nieuwe programma's nog verder zou moeten toenemen.

¾ Doordat minder voltijdequivalenten nodig zijn om de programma's te beheren en er bij de uitvoerende agentschappen meer contractanten in dienst kunnen worden genomen dan bij de Commissie, kunnen er in vergelijking met een in-house scenario aanzienlijke besparingen worden gerealiseerd.

In de KBA zijn vier scenario's met een verschillende mate van delegatie met elkaar vergeleken: een in-house scenario waarbij de nieuwe programma's door de Commissie zouden worden beheerd en de uitvoerende agentschappen verantwoordelijk zouden blijven voor de afwikkeling van de programma's 2077-2013; een basisscenariovoor delegatie zoals gedefinieerd door de Commissie; en twee alternatieve scenario's voor delegatieformules waarbij van het basisscenario wordt afgeweken.

Uit de KBA kwam van alle onderzochte scenario's, alternatief scenario 2[21] naar voren als het meest doeltreffende qua kostenbesparingen en kwaliteitsvoordelen. Rekening houdende met de extra schaalvoordelen naarmate de uitvoerende agentschappen groter worden, zou dat scenario de hoogste geraamde efficiëntiewinsten opleveren (509 miljoen EUR in actuele waarde[22] voor de hele periode 2014-2020) ten opzichte van het in-house scenario.

4.1.3      Verdere uitwerking van de kosten-batenanalyse

Op basis van de KBA heeft de Commissie een algemene benadering vastgesteld voor het delegeren van het beheer van operationele programma's aan de uitvoerende agentschappen in de periode 2014-2020. Afgezien van de meest recente, grote ontwikkelingen in de nog steeds lopende onderhandelingen tussen het Europees Parlement en de Raad over de rechtsgrondslagen voor de te delegeren programma's waarmee zij rekening heeft gehouden, let de Commissie er in het bijzonder op dat bij het delegatieproces twee essentiële doelstellingen worden geëerbiedigd:

¾ Productiviteit: de personeelsaantallen van alle agentschappen zijn herzien vanuit het oogpunt van een constante of verbeterde productiviteit ten opzichte van 2013;

¾ 5% personeelsinkrimping: om de personeelsaantallen van de uitvoerende agentschappen in overeenstemming te brengen met de 5% personeelsinkrimping voor alle EU-instellingen en -organen, is op de personeelssterkte van alle agentschappen in 2013 een inhouding van 5% toegepast, gelijkelijk te spreiden over de periode 2014-2020, ten opzichte van de oorspronkelijke raming van de aan elk agentschap toe te wijzen personeelsmiddelen. Zoals voor alle EU-instellingen en -organen, gaat de 5% personeelsinkrimping gepaard met een verlenging van de werktijd van 37,5 tot 40 uren per week.

4.1.4      Bijstelling van de status-quobenadering van OB 2014

In de ontwerpbegroting 2014 werd uitgegaan van een status-quobenadering, waarbij voor elk uitvoerend agentschap de personeels- en subsidieniveaus werden gehandhaafd op het niveau van 2013, in afwachting van de uitkomst van de kosten-batenanalyse en de daaropvolgende analyse van de resultaten als onderdeel van de voorstellen van de Commissie voor het delegeren van de uitgavenprogramma's. De bij deze nota van wijzigingen aangebrachte aanpassingen weerspiegelen de gevolgen van de voorgenomen delegatie van de programma's 2014-2020 op personeelsgebied, zowel aan de kant van de uitvoerende agentschappen als bij de Commissie, zoals hierna toegelicht.

4.2         Voorgestelde delegatie van programma's per rubriek van het MFK

De beleidskredieten die de uitvoerende agentschap voor de betrokken programma's beheren, zullen in de komende MFK-periode naar verwachting aanzienlijk toenemen, terwijl de agentschappen ook verantwoordelijk zullen blijven voor het beheer van de uitstaande verplichtingen in het kader van de thans gedelegeerde programma's. De toenemende werklast voor de programma's van het MFK 2014-2020 dient te worden gezien in samenhang met de geleidelijk afnemende werklast voor het beheer van de programma's 2007-2013. Hierna volgt een overzicht van de uitgavenprogramma's per MFK-rubriek die voor delegatie zijn aangemerkt.

Volledige bijzonderheden van de bedragen aan beleidskredieten die door de uitvoerende agentschappen zouden worden beheerd, worden verstrekt in de financiële memoranda bij de voorstellen van de Commissie tot bestendiging van de zes uitvoerende agentschappen en verlenging/uitbreiding van hun mandaat en levensduur (zie punt 4.5 hierna).

¾ Rubriek 1A – Concurrentievermogen ter bevordering van groei en werkgelegenheid

Het voornemen is om verschillende nieuwe programma's van rubriek 1a aan uitvoerende agentschappen te delegeren, zoals de onderdelen ICT en Energie van de Connecting Europe Facility. Daarnaast is het de bedoeling een serie programma's die momenteel aan EACI, EACEA, TEN-T EA, ERCEA en REA zijn gedelegeerd, bij die agentschappen voort te zetten. Het betreft met name grote delen van Horizon 2020, COSME, Erasmus+ en het onderdeel Vervoer van de Connecting Europe Facility.

¾ Rubriek 2 — Duurzame groei natuurlijke hulpbronnen

De bedoeling is om twee nieuwe programma's van rubriek 2 aan de uitvoerende agentschappen te delegeren vanaf 2014: LIFE – Milieu- en klimaatmaatregelen en sommige activiteiten in het kader van het EFMZV (visserijcontrole, geïntegreerd maritiem beleid en wetenschappelijk advies).

¾ Rubriek 3 - Veiligheid en burgerschap

De bedoeling is om vijf programma's van rubriek 3 aan de uitvoerende agentschappen te delegeren. Het gaat om de voortzetting van programma's die momenteel aan EACEA en EAHC zijn gedelegeerd: Creatief Europa, Europa voor de burgers, Consumentenbescherming, Gezondheid en Betere opleiding voor veiliger voedsel (overgeheveld van rubriek 2 in het MFK 2007-2013).

¾ Rubriek 4 – Europa in de wereld

De bedoeling is om twee programma's van rubriek 4 aan de uitvoerende agentschappen te delegeren: de projecten op het gebied van het hoger onderwijs die momenteel aan EACEA zijn gedelegeerd, en het nieuwe programma EU Aid Volunteers.

4.3         Gevolgen voor de personele en financiële middelen van de uitvoerende agentschappen

De Commissie wil het aantal uitvoerende agentschappen ongewijzigd houden. Zij stelt evenwel voor de benaming van drie van de zes agentschappen aan te passen om de uitbreiding van hun mandaat te weerspiegelen, namelijk:

¾ het Uitvoerend Agentschap voor concurrentievermogen en innovatie (EACI) wordt het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen (EASME);

¾ het Uitvoerend Agentschap voor gezondheid en consumenten (EAHC) wordt het Uitvoerend Agentschap voor consumenten, gezondheid en voedsel (CHAFEA); en

¾ het Uitvoerend Agentschap voor het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T EA) wordt het Uitvoerend Agentschap voor innovatie en netwerken (INEA).

In de onderstaande overzichtstabel wordt een vergelijking per agentschap gemaakt van het totale bedrag aan beheerde beleidskredieten, het aantal personeelsleden (in VTE) en de overeenkomstige EU-bijdrage ter dekking van de huishoudelijke uitgaven. De tabel geeft de situatie in 2013, de oorspronkelijke status-quobenadering van OB 2014 en de in deze nota van wijzigingen voorgestelde wijzigingen weer.

(in miljoen EUR, afgeronde cijfers in lopende prijzen)

Uitvoerend agentschap || Begroting 2013 || Ontwerpbegroting 2014 || Nota van wijzigingen 2/2014 || OB 2014 (m.i.v. NvW 2)

Beheerde kredieten || Huishoudelijke uitgaven || Personeel (VTE) || Beheerde kredieten || Huishoudelijke uitgaven || Personeel (VTE) || Beheerde kredieten || Huishoudelijke uitgaven || Personeel (VTE) || Beheerde kredieten || Huishoudelijke uitgaven || Personeel (VTE)

EASME (voorheen EACI) || 583 || 15,680 || 159 || p.m. || 15,827 || 144 || 1 194 || + 15,321 || + 164,5 || 1 193,5 || 31,148 || 308,5

EACEA || 847 || 48,012 || 431 || p.m. || 47,546 || 431 || 543 || - 0,004 || + 4,9 || 543,3 || 47,542 || 435,9

CHAFEA (voorheen EAHC) || 68 || 7,070 || 50 || p.m. || 7,070 || 50 || 76 || - || - || 76,3 || 7,070 || 50,0

INEA (voorheen TEN-T EA) || 1 470 || 9,805 || 100 || p.m. || 9,805 || 115[23] || 2 395 || + 4,371 || + 47,0 || 2 395,2 || 14,176 || 162,0

ERCEA || 1 707 || 39,000 || 389 || p.m. || 39,415 || 389 || 1 451 || - || - || 1 451,0 || 39,415 || 389,0

REA || 1 171 || 49,300 || 558 || p.m. || 50,298 || 558 || 1 603 || + 6,071 || + 22,4 || 1 603,0 || 56,369 || 580,4

Totaal || 5 846 || 168,867 || 1 687 || p.m. || 169,961 || 1 687 || 7 262 || + 25,759 || + 238,8 || 7 262 || 195,720 || 1 925,8

Zoals de tabel aangeeft, neemt de totale financiële enveloppe die door alle uitvoerende agentschappen samen zal worden beheerd in 2014, met 24,2% toe ten opzichte van 2013. De toename van het totale personeelsaantal in 2014 (+ 14,2%) zit voornamelijk bij EASME (voorheen EACI) en in mindere mate bij INEA (voorheen TEN-T EA) en REA, terwijl voor CHAFEA (voorheen EAHC) en ERCEA geen uitbreiding wordt voorzien.

De beoogde personeelsuitbreiding bij EASME, INEA en REA zal zich vertalen in een hogere EU-bijdrage ter dekking van de huishoudelijke uitgaven. De overeenkomstige behoeften voor de betaling van het salaris van de extra personeelsleden zijn berekend op basis van acht maanden, gelet op de benodigde tijd voor de indienstneming. Tegenover de hogere uitgaven van de agentschappen staan evenwel minder huishoudelijke uitgaven op de begroting, zoals hierna toegelicht.

4.4         Gevolgen voor de personele en financiële middelen bij de Commissie

4.4.1      Overdracht van taken aan uitvoerende agentschappen: besparingen bij de Commissie

De toenemende werklast van de uitvoerende agentschappen is deels het gevolg van de verdere delegatie van programma's die momenteel door de diensten van de Commissie worden uitgevoerd. De overdracht van die uitvoeringstaken zal leiden tot personeelsbesparingen bij de Commissie (zie hierna). Voor 2014 wordt het maximumaantal naar de uitvoerende agentschappen te detacheren ambtenaren ("bevroren" posten) in de KBA geraamd op 28 posten, terwijl het totale aantal bij de Commissie "vrijkomende" posten op 30 VTE[24] wordt geraamd.

In het verleden zijn de vrijkomende personele middelen bestemd voor andere taken in overeenstemming met artikel 13, lid 6, onder c), van Verordening nr. 58/2003 van de Raad. Gelet op de verbintenis van de Commissie om het totale personeelsbestand in te krimpen en op het vereiste van begrotingsneutraliteit wat betreft de administratieve uitgaven, zal de vrijmaking van personele middelen bij de Commissie als gevolg van de delegatie van het beheer van programma's, zich vertalen in een vermindering van het aantal posten in de personeelsformatie (bovenop de algemene 5% personeelsinkrimping bij de Commissie in de jaren 2013-2017) en de daarmee samenhangende uitgaven, ter compensatie van de uitgaven voor de extra VTE bij de uitvoerende agentschappen.

Insgelijks zullen de uitgaven in verband met de posten die worden bevroren wegens detacheringen naar de uitvoerende agentschappen evenredig worden verminderd. Nadere bijzonderheden over de vrijgekomen en bevroren posten worden verstrekt in de tabellen hierna.

In de personeelsformatie van de Commissie bevroren posten

Uitvoerend agentschap || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1/2014) || Nota van wijzigingen 2/2014 || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1-2/2014)

EASME (voorheen EACI) || 9 || 14 || 23

EACEA || 34 || - || 34

CHAFEA (voorheen EAHC) || 6 || - || 6

INEA (voorheen TEN-T EA) || 7 || 9 || 16

ERCEA || 14 || - || 14

REA || 24 || 5 || 29

Totaal || 94 || 28 || 122

In de personeelsformatie van de Commissie vrijkomende posten

Uitvoerend agentschap || Vrijkomende posten in 2014 || Vrijkomende posten in 2014-2020*

Posten Personeelsformatie || Arbeidscontractanten (VTE) || Posten Personeelsformatie || Arbeidscontractanten (VTE)

EASME (voorheen EACI) || - || 8,0 || 93 || 52,2

EACEA || - || 1,1 || - || 1,1

CHAFEA (voorheen EAHC) || - || - || 6 || 3,2

INEA (voorheen TEN-T EA) || - || 6,0 || 95 || 46,9

ERCEA || - || - || 20 || -

REA || 9 || 5,8 || 104 || 52,2

Totaal || 9 || 20,9 || 318 || 155,6

* Zoals geraamd in de kosten-batenanalyse.

4.4.2      Algemene begrotingsneutraliteit waarborgen

Door de verwachte efficiëntiewinsten van het gekozen delegatiescenario en de bij de diensten van de Commissie vrijkomende middelen als gevolg van de delegatie van taken aan de uitvoerende agentschappen, zal het mogelijk zijn een grotere begroting uit te voeren met minder middelen dan in een in-house scenario nodig zouden zijn, zonder afbreuk te doen aan de hoge kwaliteit van het programmabeheer. Daarom stelt de Commissie voor deze taken aan de uitvoerende agentschappen te delegeren. De besparingen bij de Commissie als gevolg van de vrijmaking en bevriezing van posten die in het kader van de KBA zijn geïdentificeerd (zie tabellen onder 4.4.1 hierboven), zijn echter ontoereikend om de extra uitgaven ter dekking van de huishoudelijke uitgaven van de uitvoerende agentschappen volledig te compenseren. Om, over de gehele periode beschouwd, begrotingsneutraliteit te bereiken, zal de Commissie ter compensatie van de hogere uitgaven voor het extra personeel bij de uitvoerende agentschappen haar eigen personele middelen (amtenaren en contractanten) verminderen met meer dan het aantal vrijkomende en bevroren posten dat in de KBA wordt vermeld.

Daartoe heeft zij een doorlichting gemaakt van haar eigen interne organisatie om die extra posten te vinden. Op basis daarvan stelt zij voor om in 2014 114VTE extra vrij te maken, bovenop het in de KBA aangegeven aantal van 58 VTE (30 VTE vrij te maken en 28 VTE te bevriezen). Het totale aantal vrijkomende en bevroren posten is als volgt:

Vrijkomende en bevroren posten: begrotingsneutraliteit waarborgen || Totaal aantal vrijkomende en bevroren posten in 2014 || Totaal aantal vrijkomende en bevroren posten in 2014-2020

Posten Personeelsformatie || Arbeidscontractanten (VTE) || Posten Personeelsformatie || Arbeidscontractanten (VTE)

Totaal vrijkomend || 120 || 24 || 484 || 165

Totaal bevroren || 28 || - || 64 || -

Totaal || 148 || 24 || 548 || 165

Zoals eerder is gezegd, komt de voorgestelde vermindering van het aantal posten in de personeelsformatie van de Commissie – overeenkomend met de bij de Commissie vrijkomende posten – bovenop de algemene inkrimping van het personeel van de Commissie met 5% in de periode 2013-2017.

Voor de administratieve uitgaven betekent het aantal vrijkomende en bevroren posten in 2014 een besparing bij de Commissie van 14,0 miljoen EUR, waarvan 4,9 miljoen EUR in rubriek 5. De rest van de besparingen is verdeeld over de andere beleidsrubrieken, en betreft voornamelijk onderzoekspersoneel en contractanten gefinancierd in het kader van Horizon 2020. Dit weerspiegelt de overdracht van uitvoeringstaken van de Commissie aan de uitvoerende agentschappen.

4.4.3      Niet raken aan de financiële enveloppes van de programma's

Opdat de financiële enveloppes van de uitgavenprogramma's gelijk zouden blijven, worden de gestegen huishoudelijke uitgaven van de uitvoerende agentschappen gecompenseerd met een evenredige vermindering van de administratieve uitgaven van de Commissie, hetzij onder rubriek 5 of onder ander rubrieken, met name de administratieve uitgaven voor onderzoek onder rubriek 1a.

De netto-impact van het extra personeel en de daarmee samenhangende administratieve uitgaven die vereist zijn om het grotere volume aan beleidskredieten bij de uitvoerende agentschappen te beheren, op de financiële enveloppes van de betrokken programma's, is afhankelijk van de compensatiebron bij de Commissie:

¾ De overdracht aan de uitvoerende agentschappen van taken die voorheen door Commissiepersoneel onder rubriek 5 werden uitgevoerd, geeft aanleiding tot het bevriezen en vrijmaken van posten en 4,9 miljoen EUR aan besparingen op de administratieve uitgaven onder rubriek 5.

¾ Wat betreft de uitgaven voor administratieve ondersteuning ten laste van de financiële enveloppe voor uitgavenprogramma's onder andere rubrieken, is het zo dat de huishoudelijke uitgaven van de uitvoerende agentschappen na delegatie zullen worden gefinancierd met de bedragen die waren voorzien voor direct door de Commissie te verrichten uitgaven vóór delegatie. Dit geldt ook voor sommige andere, direct met de uitvoering van programma's verband houdende uitgaven voor administratieve ondersteuning die na delegatie door de agentschappen zullen worden gedragen, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van IT-systemen. Deze verschuiving heeft geen gevolgen voor de financiële enveloppe van de programma's: de verhouding tussen administratieve en beleidskredieten binnen de enveloppe blijft ongewijzigd.

¾ De verlaging van de uitgaven voor administratieve ondersteuning binnen de beleidsonderdelen is toereikend om de gestegen huishoudelijke uitgaven van de uitvoerende agentschappen te financieren, zonder dat dit een impact heeft op de beleidskredieten binnen de financiële enveloppe van de betrokken programma's. Voor drie programma's onder rubriek 4 wordt een verhoging van de uitgaven voor administratieve ondersteuning gevraagd, met een overeenkomstige verlaging van de subsidie die tot dusver voor EACEA[25] was gepland. In drie gevallen is ter waarborging van een goede uitvoering evenwel een relatief beperkte bijdrage uit de beleidskredieten voor het betrokken programma vereist om de huishoudelijke uitgaven van het uitvoerend agentschap te dekken[26].

In de tabel hierna wordt aangegeven hoe de extra middelen ter dekking van de huishoudelijke uitgaven van de uitvoerende agentschappen zouden worden gecompenseerd uit elk van de drie hierboven vermelde bronnen:

De hogere huishoudelijke uitgaven van de uitvoerende agentschappen opvangen zonder te raken aan de enveloppes || In miljoen EUR

Extra middelen ter dekking van de huishoudelijke uitgaven van zes uitvoerende agentschappen wegens delegatie van extra taken || + 25,759

Minder administratieve uitgaven onder rubriek 5 als gevolg van delegatie van taken die momenteel door de Commissie worden verricht || - 4,851

Minder uitgaven voor administratie en ondersteuning onder rubriek 5 als gevolg van delegatie van taken die momenteel door de Commissie worden verricht || -23,013

Andere compensaties binnen de financiële enveloppe van programma's || -2,747

Totaal || -4,851

Als gevolg van de uitbreiding van de delegatie aan de uitvoerende agentschappen dalen de totale administratieve uitgaven, zoals de besparingen onder rubriek 5 (4,9 miljoen EUR) tonen. Nadere bijzonderheden over de impact van het voorgestelde delegatiepakket op de personele en financiële middelen in 2014 worden verstrekt in de budgettaire bijlage.

4.5         Het delegatieproces: volgende stappen

Op 4 oktober 2013 diende de Commissie een volledig pakket delegatiedocumenten bij het Europees Parlement en de Raad in, bestaande uit een begeleidende notitie waarin de belangrijkste elementen van de geplande delegatie-operatie worden toegelicht en zes ontwerpen van delegatievoorstellen betreffende de bestendiging van de uitvoerende agentschappen en de verlenging/uitbreiding van hun mandaat en levensduur.

Overeenkomstig de procedure van Verordening (EG) nr. 58/2003 wordt het Comité voor de uitvoerende agentschappen om advies gevraagd over elk van de zes ontwerpen van uitvoeringsbesluit van de Commissie. Mits het Comité over elk van de zes delegatievoorstellen afzonderlijk een positief advies uitbrengt en geen van beide takken van de begrotingsautoriteit bezwaar maakt, en de basishandelingen voor de progamma's 2014-2020 tijdig worden aangenomen door de wetgever, wil de Commissie de ontwerpvoorstellen goedkeuren tegen eind november 2013.

5            Invoering van functiegroep AST/SC

5.1         Herziening van het Statuut: invoering van de nieuwe functiegroep AST/SC

Nadat de Commissie een voorstel had ingediend tot wijziging van het Statuut dat van toepassing is op de ambtenaren en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie (hierna "het Statuut" genoemd)[27], hebben het Europees Parlement en de Raad in juni 2013 een politiek akkoord bereikt over de herziening van het Statuut. De herzien tekst treedt in werking op 1 januari 2014.

In het kader van dat politiek akkoord stemden het Parlement en de Raad in met het voorstel van de Commissie om artikel 5 van het Statuut te wijzigen en aan de personeelsformatie een nieuwe functiegroep "secretariaats- en kantoormedewerkers", die zes rangen omvat (AST/SC 1-6), toe te voegen, naast de bestaande functiegroepen "administrateurs" (AD) en "assistenten" (AST).

5.2         Gevolgen voor de personeelsformaties

Bij deze nota van wijzigingen wordt voorzien in de nodige aanpassingen van de personeelsformaties om de invoering van de functiegroep AST/SC structureel op te vangen, zowel voor de instellingen als voor de agentschappen en andere organen. De herziene personeelsformaties zijn opgenomen in de budgettaire bijlage.

De Commissie stelt voor dat de structuur met de nieuwe functiegroep AST/SC in de personeelsformaties van alle EU-instellingen en organen in werking zou treden op 1 januari 2014. Hoeveel posten er effectief in de nieuwe functiegroep terechtkomen, zal pas bekend zijn na de omzetting van bestaande AST-posten voor secretariaats- en kantoormedewerkers. Om hoeveel personeelsleden het gaat, zal afhankelijk zijn van het aantal momenteel in dienst zijnde AST-medewerkers dat de dienst verlaat, bijvoorbeeld met pensioen, en vervangen wordt door nieuwe medewerkers die voor een vergelijkend AST/SC-onderzoek zijn geslaagd.

In afwachting van een betrouwbare raming van het aantal in 2014 vereiste AST/SC-posten, stelt de Commissie voor de nieuwe AST/SC-functiegroep op te nemen, voorlopig zonder vermelding van het precieze aantal voor elke rang, tenzij instellingen reeds een idee hebben van het aantal AST-posten dat in AST/SC-posten zal worden omgezet[28]. De nieuwe structuur zal met ingang van 2014 geleidelijk worden ingevuld, overeenkomstig artikel 50 van het Financieel Reglement, op grond waarvan elke instelling en elk orgaan onder bepaalde voorwaarden wijzigingen in de personeelsformatie mag aanbrengen voor 10 % van de toegestane ambten.

6            Conclusie

Deze Nota van Wijzigingen nr. 2/2014 is de tweede en laatste actualisering van de ontwerpbegroting 2014 vóór de start van de bemiddeling. Het Europees Parlement en de Raad worden geacht de herziene ramingen in aanmerking te nemen bij hun beraadslagingen over de begroting voor 2014, binnen de in het Verdrag gestelde termijnen.

7            Overzichtstabel per rubriek van het meerjarig financieel kader

Omschrijving || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1/2014) || Nota van wijzigingen 2/2014 || Ontwerpbegroting 2014 (m.i.v. NvW 1-2/2014)

VK || BK || VK || BK || VK || BK

1. || Slimme en inclusieve groei || 63 924 732 827 || 62 788 667 818 || || || 63 924 732 827 || 62 788 667 818

Maximum || 63 973 000 000 || || || || 63 973 000 000 ||

Marge || 126 647 173 || || || || 126 647 173 ||

1a || Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid || 16 433 352 827 || 11 694 938 804 || || || 16 433 352 827 || 11 694 938 804

Maximum || 16 560 000 000 || || || || 16 560 000 000 ||

Marge || 126 647 173 || || || || 126 647 173 ||

1b || Economische, sociale en territoriale samenhang || 47 491 380 000 || 51 093 729 014 || || || 47 491 380 000 || 51 093 729 014

Maximum || 47 413 000 000 || || || || 47 413 000 000 ||

Marge || 21 620 000 || || || || 21 620 000 ||

Flexibiliteitsinstrument || 78 380 000 || || || || 78 380 000 ||

Marge || 0 || || || || 0 ||

2. || Duurzame groei: natuurlijke hulpbronnen || 59 247 714 684 || 56 532 492 046 || || || 59 247 714 684 || 56 532 492 046

Maximum || 59 303 000 000 || || || || 59 303 000 000 ||

Marge || 55 285 316 || || || || 55 285 316 ||

waarvan: Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) Marktgerelateerde uitgaven en rechtstreekse betalingen || 43 778 100 000 || 43 776 956 403 || || || 43 778 100 000 || 43 776 956 403

Sub-ceiling || 44 130 000 000 || || || || 44 130 000 000 ||

Netto-overdracht tussen ELGF en ELFPO || 351 900 000 || || || || 351 900 000 ||

Marge || 0 || || || || 0 ||

3. || Veiligheid en burgerschap || 2 139 460 732 || 1 668 006 729 || || || 2 139 460 732 || 1 668 006 729

Maximum || 2 179 000 000 || || || || 2 179 000 000 ||

Marge || 39 539 268 || || || || 39 539 268 ||

4. || Europa als wereldspeler || 8 175 802 134 || 6 251 299 380 || || || 8 175 802 134 || 6 251 299 380

Maximum || 8 335 000 000 || || || || 8 335 000 000 ||

Marge || 159 197 866 || || || || 159 197 866 ||

5. || Administratie || 8 595 115 307 || 8 596 738 107 || -4 851 000 || -4 851 000 || 8 590 264 307 || 8 591 887 107

Maximum || 8 721 000 000 || || || || 8 721 000 000 ||

Marge || 125 884 693 || || || || 130 735 693 ||

waarvan: Administratieve uitgaven van de instellingen || 6 936 293 672 || 6 937 916 472 || -4 851 000 || -4 851 000 || 6 931 442 672 || 6 933 065 472

Submaximum || 7 056 000 000 || || || || 7 056 000 000 ||

Marge || 119 706 328 || || || || 124 557 328 ||

6. || Compensatie || 28 600 000 || 28 600 000 || || || 28 600 000 || 28 600 000

Maximum || 6 29 000 000 || || || || 29 000 000 ||

Marge || 400 000 || || || || 400 000 ||

Totaal || 142 111 425 684 || 135 865 804 080 || -4 851 000 || -4 851 000 || 142 106 574 684 || 135 860 953 080

Maximum || 142 540 000 000 || 135 866 000 000 || || || 142 540 000 000 || 135 866 000 000

Flexibiliteitsinstrument || 78 380 000 || || || || 78 380 000 ||

Marge || 506 954 316 || 195 920 || || || 511 805 316 || 5 046 920

|| Buiten het meerjarig financieel kader (MFK) om || 456 181 000 || 200 000 000 || || || 456 181 000 || 200 000 000

Totaal-generaal || 142 567 606 684 || 136 065 804 080 || -4 851 000 || -4 851 000 || 142 562 755 684 || 136 060 953 080

[1]               PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1.

[2]               COM(2013) 450.

[3]               COM(2013) 644.

[4]               COM(2013) 655 van 18.9.2013.

[5]               Het deelmaximum voor het ELGF in 2014 bedraagt 44 130 miljoen EUR. Na aftrek van een naar Plattelandsontwikkeling over te schrijven bedrag van 351,9 miljoen EUR dat reeds in OB 2014 is opgenomen, bedraagt het voor het ELGF beschikbare nettobedrag (netto submaximum) 43 778,1 miljoen EUR. De ELGF-behoeften voor 2014 worden beoordeeld in het licht van dit nettobedrag.

[6]               De coëfficiënt wordt vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 964/2013 van de Commissie van 9 oktober 2013 inzake de vaststelling van een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009 op de rechtstreekse betalingen toe te passen aanpassingspercentage voor kalenderjaar 2013. Bij NvW 2/2014 wordt de aanpassingscoëfficiënt verlaagd van 4,981759 % oorspronkelijk in OB 2014 tot 4,001079 %, rekening houdende met de verlaging van de drempel van 5 000 EUR tot 2 000 EUR overeenkomstig het akkoord over de GLB-hervorming.

[7]               Artikel 41 en bijlage IV bij Verordening (EU) xx/xxxx van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten ("Integrale-GMO-verordening"), die nog steeds formeel moet worden vastgesteld door het EP en de Raad (COM(2012) 535).

[8]                      Verordening (EU) nr. 228/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende specifieke maatregelen op landbouwgebied ten behoeve van de ultraperifere gebieden van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 247/2006 van de Raad.

[9]               In kredieten en na financiële discipline.

[10]             Na financiële discipline

[11]             Na financiële discipline

[12]             Ontwerp van interinstitutioneel akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer.

[13]             Voorlopige toepassing van het protocol na de goedkeuring van Besluit 2013/303/EU van de Raad (PB L 170 van 22.6.2013, blz. 1).

[14]             Het besluit van de Raad betreffende de voorlopige toepassing (vanaf 24 juli 2013) van het protocol is op 16 juli 2013 genomen, maar nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt.

[15]             De Commissie gaat ervanuit dat de besluiten van de Raad betreffende de voorlopige toepassing van de protocollen bij beide overeenkomsten per 1 januari 2014 in werking zullen treden.

[16]             Mededeling "Een begroting voor Europa 2020" COM(2011) 500, 29.6.2011.

[17]             Punt [23] van het ontwerp van Interinstitutioneel Akkoord (IIA) betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer.

[18]             Speciaal verslag nr. 13/2009 — Uitvoerende taken delegeren aan uitvoerende agentschappen: een geslaagde keuze?

[19]             Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd (PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1).

[20]             Ontwerp van verordening van de Raad houdende bepaling van het MFK voor de periode 2014-2020.

[21]             Met inachtneming van de door de Commissie gestelde "randvoorwaarden" dat het huidige aantal uitvoerende agentschap ongewijzigd moet blijven en dat de agentschappen grosso modo dezelfde omvang moeten hebben (qua personeelsaantal), heeft de opdrachthouder een scenario uitgewerkt waarin sommige programma's door andere agentschappen dan in het "basisscenario" zouden worden beheerd: het nieuwe ruimtevaartprogramma en de maatschappelijke uitdaging Voedselzekerheid, duurzame landbouw, marien en maritiem onderzoek, en bio-economie in het kader van Horizon 2020 zouden worden gedelegeerd aan het REA, terwijl het EACI de tweede en derde generaties van het programma Intelligente energie, het volledige MKB-instrument in het kader van Horizon 2020 en de acties in het kader van het EFMZV inzake geïntegreerd maritiem beleid, controle en wetenschappelijk advies zou beheren.

[22]             Berekend volgens de richtsnoeren van de Commissie voor effectbeoordeling van beleidsvoorstellen (SEC(2009) 92),    met toepassing van de standaardaftrek van 4 % op de toekomstige baten om de huidige nettowaarde te verkrijgen.

[23]             In dit aantal is rekening gehouden met de voorgestelde overheveling van het programma Marco Polo van EACI naar INEA (15 VTE), omdat het onder het vervoerprogramma van de CEF zal vallen.

[24]             De eigenlijke verdeling van vrijkomende en bevroren posten zal in het kader van toekomstige jaarlijkse begrotingsprocedures nader worden afgewikkeld overeenkomstig de effectieve detacheringen.

[25]             Het betreft IPA (0,1 miljoen EUR), ENI (1,0 miljoen EUR) en DCI (1,0 miljoen EUR), om de verdeling van taken tussen de Commissie en het uitvoerend agentschap beter te weerspiegelen.

[26]             Het betreft CEF-Energie (0,8 miljoen EUR), EFMZV (1,4 miljoen EUR) en EU Aid Volunteers (0,5 miljoen EUR), voor welke het in OB 2014 gevraagde bedrag voor uitgaven voor administratieve ondersteuning de daadwerkelijke behoeften in 2014 niet (volledig) weerspiegelde.

[27]             COM(2011) 890 van 13.12.2011.

[28]             De volgende instellingen hebben gedetailleerde ramingen verstrekt met betrekking tot de verdeling over de verschillende rangen van de nieuwe functiegroep AST/SC: Europees Parlement (Afdeling I): 5 SC 1 en 25 SC 2; Europese Raad en Raad (Afdeling II): 15 SC 1; en Rekenkamer (Afdeling V): 2 SC 2.