Bijlagen bij COM(2010)327 - Effect van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG op de conjunctuurcyclus SEC(2010)754

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Annex_020409_-_1615_final.pdf

Masschelein, N. (2007), "Monitoring pro-cyclicality under the capital requirements directive: preliminary concepts for developing a framework", NBB Working Paper 120

[1] De RKV omvat Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen en Richtlijn 2006/49/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen.

[2] De TFICF is belast met het monitoren van de omvang en volatiliteit van de minimumkapitaalvereisten van banken, zoals gedefinieerd in de RKV, alsook met de analyse van het effect van deze vereisten op de kredietverlening door banken en op de conjunctuurcyclus.

[3] Tussen 12 augustus en 28 september 2009 werd onder Europese ondernemingen een enquête gehouden. De ondernemingen werden via het Europees toetsingspanel van het bedrijfsleven (European Business Test Panel — EBTP) geraadpleegd over hun waarnemingen met betrekking tot de ontwikkeling van de beschikbaarheid en de voorwaarden van bankkredieten sinds oktober 2008. 429 leden van het EBTP uit 28 EU/EER-lidstaten hebben de vragenlijst ingevuld. 59% van de ondervraagde ondernemingen was klein, 20% middelgroot en 21% groot.

[4] Tussen 21 mei en 31 augustus 2009 werd in de Europese banksector een enquête gehouden. Er werden negentien antwoorden ontvangen uit IT, SI, BE, AT, DE, UK en NL. De respondenten waren onder meer banken die voornamelijk in particulier bezit zijn (beursgenoteerd), nationale coöperatieve banknetwerken en overheidsbanken. Enkele antwoorden waren afkomstig van nationale verenigingen die het gezamenlijke standpunt van hun leden verwoordden, waardoor het aantal individuele kredietinstellingen dat tot de enquête heeft bijgedragen, in wezen heel wat hoger lag.

[5] Richtlijn 2009/111/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG, 2006/49/EG en 2007/64/EG wat betreft banken die zijn aangesloten bij centrale instellingen, bepaalde eigenvermogensbestanddelen, grote posities, het toezichtkader en het crisisbeheer.

[6] Zie BIS (2008) en Masschelein (2007) voor een grondige beschrijving van de voornaamste bronnen van procycliciteit en van de rol die de regelgeving inzake kapitaaltoereikendheid daarbij vervult.

[7] Financiële instellingen hebben het met name moeilijk om absolute risico's in te schatten (zij zijn heel wat bedrevener in het inschatten van relatieve risico's), vooral over een langere periode, waardoor zij maar zelden voor het financiële stelsel gevaarlijk sterke groei als dusdanig herkennen. Risicometingen kunnen vrij laag uitvallen in expansiefases terwijl zwakke punten en risico's ontstaan. Zij schieten echter de hoogte in zodra zich spanningen voordoen. Zo kan het marktrisico van de handelsportefeuille van banken gemakkelijk worden onderschat indien het beoordeeld wordt op basis van korte perioden waarin activa worden aangehouden. Dergelijke beperkingen in de perceptie van risico's zijn ten dele het gevolg van de beperkte informatie die beschikbaar is over de dynamiek van het systeemrisico en worden verklaard door bepaalde theorieën van de "behavioural finance", zoals blindheid voor grote risico's ("disaster myopia") en cognitieve dissonantie. Zie Borio et al. (2001) voor een ruimere analyse.

[8] Wanneer het economische klimaat somber is en de waarde van zekerheden daalt, kunnen informatieasymmetrieën met betrekking tot de kwaliteit van de balans van cliënten ertoe leiden dat zelfs kredietnemers met winstgevende projecten nog maar moeilijk leningen kunnen krijgen. Wanneer de economie opleeft en de waarde van zekerheden stijgt, kan zich het tegengestelde voordoen. Deze redenering doet vermoeden dat het procyclische effect wellicht sterker is bij kredietnemers met een grotere kans op informatieasymmetrie, zoals onder meer kleine en middelgrote ondernemingen waaraan geen externe ratings worden toegekend en waarvoor geen uitgebreide informatieverplichtingen gelden.

[9] In bepaalde gevallen worden deze reacties ingegeven door de kortetermijnbenadering van beloningsstructuren of door kuddegedrag (neiging van marktdeelnemers om hun gedrag af te stemmen op dat van de andere marktspelers). Het beloningsbeleid van financiële instellingen kan het procyclische effect versterken indien het (mogelijkerwijs onevenredige) beloningen inhoudt wanneer alles goed gaat en onvoldoende bestraffing in geval van moeilijkheden, bijvoorbeeld bonussen op basis van opbrengsten op korte termijn die meteen worden uitbetaald, zonder dat deze zijn afgestemd op de genomen risico's of dat de betaling wordt uitgesteld om rekening te houden met toekomstige prestaties van de bedrijfseenheid of van de gehele instelling. Zie Borio et al. (2001) voor een ruimere analyse.

[10] Bij een economische neergang kunnen de marktontwikkelingen daarentegen leiden tot een daling van de reële waarde van activa en tot hogere voorzieningsvereisten. Deze neerwaartse herziening van de waardering van activa en stijgende kredietverliezen kunnen de banken ertoe aanzetten hun kredietvoorwaarden aan te scherpen en hun kredietverlening terug te schroeven.

[11] Wat het relatieve effect van individuele risicoparameters in de interne-ratingbenadering betreft, wordt de PD-waarde gezien als de factor die het meest tot de cycliciteit van het raamwerk bijdraagt, hoewel ook LGD en EAD van invloed kunnen zijn, zij het in mindere mate. De mate waarin de kapitaalvereisten variëren, wordt onder meer bepaald door het systeem dat banken in hun interne-ratingprocessen toepassen, namelijk een systeem dat uitgaat van een bepaald moment in de tijd (point-in-time of PIT) of van de gehele cyclus (through-the-cycle of TTC). TTC-ratings reageren doorgaans niet zo snel op schommelingen in de macro-economische situatie, waardoor zij minder door ontwikkelingen in de conjunctuurcyclus worden beïnvloed. TTC-ratingsystemen worden in het kader van het Bazel II-raamwerk en de RKV aanbevolen als een manier om de potentiële volatiliteit van de kapitaalvereisten af te vlakken. Gezien de voorkeur van banken voor recente gegevens over wanbetaling en voor systemen van vroegtijdige waarschuwing en aangezien het erg moeilijk is om voldoende gegevens te vergaren, gebruiken zij hoofdzakelijk PIT-benaderingen, vooral voor vorderingen op kleine en middelgrote ondernemingen en op particulieren.

[12] Bij de standaardbenadering schommelen de kapitaalvereisten minder sterk omdat banken gebruik maken van risicogewichten op basis van externe ratings (die doorgaans op TTC-basis worden toegekend) van externe kredietbeoordelingsinstellingen.

[13] Verwacht wordt dat de risicogewogen activa van bedrijfskredietportefeuilles bij de elementaire interne-ratingbenadering minder sterk door de conjunctuurcyclus worden beïnvloed dan bij de geavanceerde interne-ratingbenadering, aangezien banken bij de geavanceerde methode hun eigen LGD- en EAD-ramingen gebruiken. Aangenomen wordt immers dat intern geraamde LGD- en EAD-waarden sterker op conjunctuurcycli reageren dan de ramingen van de toezichthouders die in het kader van de elementaire interne-ratingbenadering worden gebruikt.

[14] Naast de kredietrisicoparameters kan ook het gebruik van producten voor de overdracht van kredietrisico's, zoals hersecuritisaties, gevolgen hebben voor de cycliciteit van de kapitaalvereisten. Onder gunstige omstandigheden ondersteunen de securitisatiemarkten de overdracht van kredietrisico's van afzonderlijke instellingen, waardoor zij een ontlastend effect hebben op de kapitaalpositie van banken. Uit recente gegevens is echter gebleken dat deze risico-overdrachtsfunctie onder gespannen marktomstandigheden niet noodzakelijkerwijze doeltreffend wordt gebruikt, wat het negatieve effect op de kapitaalpositie van banken dan weer kan versterken.

[15] Juni 2008, december 2008 en juni 2009 voor ongeveer 60 tot 80 banken uit veertien EU-lidstaten die de interne-ratingbenadering toepassen.

[16] Zonder de overgangsperioden in aanmerking te nemen.

[17] Een bank behoort tot groep 1 indien haar Tier 1-kapitaal meer dan 3 miljard EUR bedraagt, haar activiteiten voldoende gediversifieerd zijn en zij internationaal actief is.

[18] Het is mogelijk dat de door de banken bekendgemaakte gegevens het effect van de RKV op de kapitaalvereisten die op basis van de interne-ratingbenaderingen van kredietrisico bepaald worden, nog niet ten volle weergeven omdat banken ten dele de standaardbenadering toepassen. In december 2008 was het procentuele aandeel van de vorderingen waarvoor banken deze gedeeltelijke toepassing verkozen zowel in groep 1 (31%) als in groep 2 (40%) aanzienlijk.

[19] Het MRC per vordering - een maatstaf voor risico - is in december 2008 ten opzichte van juni 2008 immers onveranderd gebleven (voor de banken van groep 1) of licht gedaald (voor groep 2). Hoewel de PD-waarde op portefeuilleniveau bij de banken van groep 1 gemiddeld is gestegen, zijn de niet in gebreke gebleven PD's virtueel onveranderd gebleven, wat erop wijst dat de stijging van het PD-gemiddelde toe te schrijven was aan een hoger aantal gevallen van wanbetaling. De stijging van de PD-waarden weerspiegelt een stijging van het aantal vorderingen met een betalingsachterstand, maar het effect van het hogere PD-gemiddelde op de risicogewogen activa (en het MRC) is minder duidelijk aangezien het risicogewicht van een vordering met een betalingsachterstand nihil is (met enkele uitzonderingen bij de geavanceerde interne-ratingbenadering). In een dergelijk geval wordt het risico in de boeken weergegeven door het verwachte verlies, waarvoor risicovoorzieningen dienen te worden aangelegd (indien de voorzieningen ontoereikend zijn, wordt het resterende verlies op het kapitaal in mindering gebracht). Voorts was de LGD-waarde van een aantal vorderingen in december 2008 lager dan in juni 2008.

[20] Het MRC is een doeltreffende weergave van de teller en de noemer van de wettelijk vereiste kapitaalratio. Het is een maat voor het kapitaal dat vereist is voor de dekking van i) 8% van de risicogewogen activa, ii) het verschil tussen de totale in aanmerking komende voorzieningen en het totale verwachte verlies en iii) de overige aftrekposten.

[21] De PD wordt geraamd op basis van de winst- en verliescijfers, die met enige vertraging door de conjunctuurcyclus worden beïnvloed en met nog meer vertraging worden bekendgemaakt. Indien de inkomsten van een onderneming bijvoorbeeld aan het begin van het jaar beginnen te dalen, wordt dit weergegeven in de financiële rekeningen van het volledige boekjaar die pas na enkele maanden in het volgende boekjaar worden gepubliceerd en nog enkele maanden later eventueel in de ratingsystemen worden opgenomen.

[22] Weergegeven door de vertraagde "output gap" en gemeten als het verschil tussen het feitelijke en het potentiële bbp.

[23] De coëfficiënt is enkel voor de bedrijfskredietportefeuille statistisch significant (1%).

[24] Uit regressieanalysen van de ECB met betrekking tot het verband tussen veranderingen van de afzonderlijke risicoparameters en de conjunctuurcyclus is gebleken dat de PD-waarde van bedrijfskrediet- en particuliere kredietportefeuilles sneller stijgt in landen met een beperkte bedrijfsactiviteit, zoals gemeten door de output gap met één periode vertraging. Soortgelijke regressieanalyses met betrekking tot de LGD-waarden leverden voor alle portefeuilles negatieve, statistisch insignificante coëfficiënten op. Dit kan erop wijzen dat de LGD-waarden die in de interne modellen van banken zijn opgenomen, minder snel op veranderingen in de macro-economische situatie reageren dan de PD-waarden. Er is dan ook een langere referentieperiode nodig om het verwachte zeer negatieve verband tussen de economische activiteit en de LGD-waarden duidelijk aan te tonen. Een andere mogelijke verklaring voor het feit dat geen verband is gevonden tussen de LGD-waarden en de conjunctuurcyclus, zijn de wettelijke voorschriften die het gebruik van met economisch moeilijke tijden overeenstemmende LGD-waarden voorschrijven.

[25] De antwoorden van de banken op de vragenlijst van de Commissie geven evenwel aan dat de wettelijke kapitaalvereisten de belangrijkste benadering vormen voor de berekening van het streefniveau voor hun kapitaalpositie, zowel bij banken die de standaardbenadering toepassen als bij die welke de interne-ratingbenadering volgen.

[26] De BLS van juli 2009, waaraan meer dan 100 banken uit de eurozone hebben deelgenomen, bevatte vragen over het effect van de RKV op het kredietbeleid van banken (gemeten naar hun kredietvoorwaarden) in de periode van het eerste kwartaal van 2008 tot en met het tweede kwartaal van 2009.

[27] Na in 2007 op hun handelsportefeuille een winst van 82 miljard EUR te hebben behaald (met inbegrip van niet-gerealiseerde winsten en verliezen), boekten 105 Europese banken in 2008 samen een verlies van 94 miljard EUR op hun handelsportefeuille. Bronnen: Orbis en Bloomberg.

[28] Enquête die de ECB in samenwerking met de Commissie tussen 17 juni en 23 juli 2009 heeft gehouden onder 6 000 kleine, middelgrote en grote ondernemingen in de eurozone.

[29] Hoe groter de ondernemingen, hoe gemakkelijker zij een lening konden krijgen, aangezien slechts 5% van de grote ondernemingen een lening geweigerd werd.

[30] Uit de antwoorden van 429 EU/EER-lidstaten is gebleken dat 13% van de ondernemingen die in de periode van oktober 2008 tot september 2009 een aanvraag voor een bankkrediet hebben ingediend, elke vorm van bankkrediet werd geweigerd. Dit percentage lag hoger bij het MKB (15%) dan bij grote ondernemingen (5%). De antwoorden gaven ook aan dat voor de groep ondernemingen die verklaarden negatief te zijn beïnvloed door de beperktere beschikbaarheid van bankkrediet, het MKB meer moeite had dan grote ondernemingen om de nodige financiering uit andere bronnen te verkrijgen.

[31] Cappiello et al. (2009) leveren empirisch bewijs dat de kredietverlening door banken een transmissiekanaal van het monetaire beleid in de eurozone vormt. De auteurs stellen vast dat veranderingen in de kredietverlening, zowel wat het volume als wat de voorwaarden voor bedrijfsleningen betreft, de activiteit in de reële economie aanzienlijk beïnvloeden. Voorschriften met betrekking tot de balans van banken, zoals bindende kapitaalvereisten, kunnen de groei van de reële economie dan ook afremmen omdat zij banken ertoe aanzetten hun kredietverlening terug te schroeven.

Ciccarelli et al. (2009) gebruiken een VAR-panelbenadering voor de eurozone met bbp, prijzen, kortetermijnrentetarieven en vraag- en aanbodvoorwaarden in verband met krediet. Met behulp van impulsantwoordfuncties hebben de auteurs vastgesteld dat een verstrenging van kredietvoorwaarden een aanzienlijke daling van de reële bbp-groei tot gevolg heeft. Aangezien de RKV de kredietvoorwaarden van banken beïnvloedt, doet deze vaststelling dus vermoeden dat zij uiteindelijk ook de economische activiteit beïnvloedt.

[32] http://ec.europa.eu/internal_market/bank/regcapital/index_en.htm

[33] Bankentoezichthouders zijn er niet voor gewonnen banken voor de bepaling van hun kapitaalvereisten eigen kredietrisicomodellen te laten gebruiken wegens de onzekerheid van en het gebrek aan gegevens over de correlaties van activa. Zoals de recente gebeurtenissen hebben aangetoond, hebben de interne modellen van banken niet echt goed gewerkt.

[34] Overeenkomstig Richtlijn 2009/111/EG tot wijziging van de RKV dienen banken alle mogelijke voorzorgsmaatregelen te treffen, waaronder het aanhouden van 5% van de gesecuritiseerde activa. Het bestuur van de ratingbureaus zal worden geregeld door de verordening betreffende ratingbureaus.

[35] Er zijn echter belangrijke factoren die het effect van de hogere kapitaalvereisten in geval van ratingverlagingen kunnen beperken omdat: i) ratingverlagingen gepaard gaan met boekhoudkundige waarderingsverliezen. Aangezien de EU-regelgeving banken toelaat boekhoudkundige waarderingsverliezen in de kapitaalvereisten te verrekenen, hebben ratingverlagingen heel wat minder effect bij banken die een conservatief waarderingsbeleid op hun securitisatieposities toepassen; ii) banken die voor hun securitisatieposities overheidswaarborgen genieten of die deze posities op de markt of aan gespecialiseerde door de overheid gefinancierde vehikels ("bad banks") hebben verkocht, aangezien de stijging van de kapitaalvereisten geheel of gedeeltelijk geneutraliseerd zien.

[36] Eind juni 2008 bedroegen deze gemiddelden 2,9% voor groep 1 en 4,5% voor groep 2.

[37] De IASB heeft een grondige herziening van IAS 39 "financiële instrumenten" doorgevoerd, met inbegrip van het aanleggen van voorzieningen voor kredietverliezen, en heeft in november 2009 een afzonderlijke Exposure Draft (ED) gepubliceerd. Deze ED bevat vijf meetbeginselen op hoog niveau ("verwachte kasstroom"- of ECF-model) die verslaggevende entiteiten samen met de op beginselen gebaseerde toepassingsrichtsnoeren voor de berekening van de geamortiseerde kostprijs dienen toe te passen. Volgens de voorgestelde methode zouden banken:

a) eerst de verwachte kasstroom voor de (resterende) looptijd van het financieel instrument ramen, inclusief de verwachte kredietverliezen (met inachtneming van de zekerheden);

b) op basis van de verwachte kasstroom het "effectieve rentetarief" (interne opbrengstvoet) berekenen. Het effectieve rentetarief is lager dan het contractueel overeengekomen rentetarief omdat de geschatte kredietverliezen in aanmerking worden genomen;

c) op elke balansdatum de initiële kasstroom en de verwachte kredietverliezen opnieuw onder de loep nemen en hen indien nodig aanpassen.

De ECF-benadering zou de voorzieningen voor kredietrisico's in vergelijking met het huidige op daadwerkelijk geleden verliezen gebaseerde model van IAS 39 kunnen verbeteren, omdat niet langer op daadwerkelijke wanbetaling moet worden gewacht en kredietverliezen vroeger in de boeken kunnen worden opgenomen. Met de ECF-benadering zouden de contractuele rente-inkomsten beter op de verwachte verliezen kunnen worden afgestemd. De ED bevat echter slechts weinig aanwijzingen over het gebruik van gegevens en modellen. Het document vereist in wezen ramingen van de kasstroom en van de verwachte kredietverliezen op een bepaald moment in de tijd. Net als het Bazelse Comité en andere belanghebbenden onderzoekt de Commissie momenteel het voorstel van de IASB en zal zij een bijdrage leveren om het te verbeteren in overeenstemming met de door de G20 vastgestelde doelstellingen.

[38] G20 (2009).

[39] Zie deel 5 voor meer informatie over inadequate reacties van marktdeelnemers op veranderingen in de economische toestand.

[40] COM(2009) 362 definitief.

[41] Ibidem.

[42] Zie COM(2009) 499 definitief.

[43] Zie deel 5 voor meer informatie hierover.

[44] Raad (Ecofin) (2009).