Bijlagen bij COM(2007)826 - In overeenstemming met artikel 19, lid 1, van richtlijn 2003/96/EG (afgewerkte olie)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage II).

In haar mededeling van juni 2006 "Evaluatie van de derogaties in bijlage II en III bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad die eind 2006 vervallen" (hierna "de mededeling van 2006" genoemd)[9] stelde de Commissie dat een gunstige fiscale behandeling van afgewerkte olie naar haar mening niet in overeenstemming is met het communautaire belasting- en milieubeleid, omdat dit een bevoordeling zou inhouden van afgewerkte olie ten opzichte van andere rechtstreeks concurrerende energieproducten en tegelijkertijd ook van één algemene verwerkingsmethode van afgewerkte olie ten opzichte van andere methoden.

In dezelfde mededeling heeft de Commissie de lidstaten uitgenodigd om, indien zij van mening zijn dat er uit specifieke beleidsoverwegingen nog steeds behoefte is aan een verdere derogatie, in overeenstemming met artikel 19 van de richtlijn een gemotiveerd verzoek in te dienen.

4. EVALUATIE DOOR DE COMMISSIE

Om te beginnen zij erop gewezen dat de fiscale behandeling van bepaalde vormen van gebruik van energieproducten een machtiging krachtens artikel 19 van de energiebelastingrichtlijn kan vereisen. Dit vereiste kan evenwel uitsluitend spelen wanneer het gebruik onder het toepassingsgebied van de richtlijn valt. Dat is niet het geval bij mineralogische procedés als omschreven in artikel 2, lid 4, laatste streepje, van de richtlijn. Voor zover Oostenrijk of een andere lidstaat dus naar een dergelijke vorm van gebruik verwijst, ontbeert dat verzoek enige grondslag.

Voor zover de verzoeken betrekking hebben op het gebruik van afgewerkte olie als motor- of verwarmingsbrandstof binnen het toepassingsgebied van de energiebelastingrichtlijn, zijn de meeste van de door de betrokken lidstaten aangevoerde argumenten dezelfde als die welke in de mededeling van 2006 al aan de orde zijn gesteld. Geen van deze argumenten noch van de specifiekere argumenten die naar voren zijn gebracht, rechtvaardigen de toekenning van een derogatie. Nadere bijzonderheden worden hieronder toegelicht.

Allereerst wil de Commissie benadrukken dat argumenten die uitsluitend zijn gebaseerd op gevolgen die louter verband houden met de omschakeling van de derogatie naar de normale belastingheffing, zoals administratieve lasten of nalevingskosten, niet aanvaardbaar zijn. Richtlijn 2003/96/EG voorziet in de regel niet in een gunstige behandeling van afgewerkte olie die als motor- of verwarmingsbrandstof wordt gebruikt, in vergelijking met de normale belastingheffing van dergelijke brandstoffen. Integendeel, de derogaties voor een dergelijk gebruik van afgewerkte olie zijn uitdrukkelijk in de tijd beperkt (overweging 30 en artikel 18 tezamen met bijlage II bij de richtlijn). Argumenten die in deze categorie vallen, kunnen derhalve niet worden geacht specifieke beleidsoverwegingen te vormen in de zin van artikel 19 van de energiebelastingrichtlijn.

Voorts verzetten de in artikel 19, lid 1, derde alinea, genoemde belangen en beleidsvormen zich tegen het verlenen van een machtiging.

Zoals eerder vermeld kan een gunstige fiscale behandeling in voorkomend geval gerechtvaardigd zijn op milieubeleidsgronden . Wat het gebruik van afgewerkte olie als brandstof betreft, is een dergelijke rechtvaardiging volgens de Commissie in de huidige omstandigheden niet houdbaar[10]. Wat uit milieuperspectief van belang is, is dat afgewerkte olie volledig wordt ingezameld en vervolgens bewerkt volgens de toepasselijke regels, met name de communautaire wetgeving (zie de artikelen 2 en 3 van Richtlijn 75/439/EEG en de "thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling" , die in december 2005 door de Commissie is aangenomen[11] en door de Raad werd goedgekeurd[12]. Deze criteria rechtvaardigen slechts een geharmoniseerde fiscale behandeling wanneer het om gebruik als brandstof gaat. Het achterwege laten of beperken van de normale belastingheffing in het kader van de energiebelastingrichtlijn heeft namelijk gevolgen die verder gaan dan de bevordering van een adequate inzameling. Immers, ook het milieueffect dat specifiek is voor het gebruik als brandstof, kan in dat geval niet, overeenkomstig de criteria van de richtlijn, (volledig) worden meegenomen. Eventuele problemen met de inzameling van afgewerkte olie moeten derhalve met doelgerichte maatregelen worden aangepakt, maar niet met specifieke voordelen ten behoeve van het gebruik als brandstof die niet aansluiten bij het algemene stelsel van de energiebelastingrichtlijn. Ongeacht de wijze waarop vormen van gebruik voor andere doeleinden dan als brandstof, met name gebruik als smeermiddel en hydraulische olie, fiscaal worden behandeld, zou het achterwege laten of beperken van de belastingheffing van brandstof een ongeoorloofd voordeel voor dit soort gebruik betekenen.

In dezelfde context kan niet worden betoogd dat een dergelijk voordeel de voorzieningszekerheid van de EU of een bepaalde lidstaat helpt te verbeteren. Iedere vorm van gebruik van afgewerkte olie leidt tot een besparing van primaire energiebronnen, of het nu voor verbrandingsdoeleinden of voor regeneratiedoeleinden is (smeeroliën en hydraulische oliën worden anders uit ruwe olie gewonnen).

Vanuit het standpunt van de interne markt en eerlijke mededinging bekeken, moet erop worden gewezen dat een van de hoofddoelstellingen van de energiebelastingrichtlijn erin bestaat dat verschillende met elkaar concurrerende energieproducten op gelijke voet worden behandeld om zo verstoringen op de interne markt te voorkomen. Een gunstigere fiscale behandeling van bepaalde energieproducten is slechts mogelijk als deze gerechtvaardigd is, bijvoorbeeld op milieugronden, hetgeen hier niet het geval is (zie hoger). Voorts wil de Commissie, ten aanzien van het argument van het Verenigd Koninkrijk dat de derogatie geen noemenswaardige invloed op de werking van de interne markt heeft, erop wijzen dat een dergelijke invloed integendeel zeer waarschijnlijk is. Het buiten de heffing houden in het Verenigd Koninkrijk kan immers een kunstmatige handelsstroom op gang brengen ten nadele van lidstaten waar de regeneratiecapaciteit sterker ontwikkeld is. In het analysedocument bij het laatste verslag over de tenuitvoerlegging van de communautaire afvalstoffenwetgeving[13] is een voorbeeld van een actieve handelsstroom op dit gebied beschreven.

De specifieke argumenten die de betrokken lidstaten naar voren hebben gebracht, moeten in de volgende context worden bezien:

De Commissie kan niet instemmen met het door sommige lidstaten aangevoerde argument dat een vrijstelling voor afgewerkte olie die als brandstof wordt gebruikt, de inzameling van afgewerkte olie bevordert omdat het de inkomsten uit het gebruik van dergelijke olie doet stijgen. De gegevens waarover de Commissie beschikt, laten niet toe te concluderen dat er een correlatie bestaat tussen een laag inzamelingspercentage in een lidstaat en het bestaan van een accijns op afgewerkte olie die als brandstof wordt gebruikt. Dit suggereert dat hoge inzamelingspercentages in de eerste plaats afhankelijk zijn van de inzamelingsvoorwaarden als zodanig.

Ten aanzien van het argument van Ierland met betrekking tot de kleine omvang van de binnenlandse markt en de afgelegen ligging ten opzichte van grotere lidstaten zij erop gewezen dat dit een rol kan spelen bij de inzamelingskosten, maar dat er geen verband is met het uiteindelijke gebruik van de teruggewonnen afgewerkte olie.

Het argument van het Verenigd Koninkrijk dat het moeilijk zou zijn om de geharmoniseerde belasting die al op de afgewerkte olie heeft gedrukt, buiten beschouwing te laten, doet volgens de Commissie ook geen afbreuk aan de analyse. Afgewerkte olie is, uit haar aard, verontreinigd door de verbranding van voor voortbeweging gebruikte motorbrandstoffen tezamen met het smeermiddel in de motor. De accijns die in de prijs van de afgewerkte olie is begrepen, is evenwel te verwaarlozen. De Commissie moet ook het argument van Oostenrijk waarbij naar de nationale afvalstoffenwetgeving wordt verwezen, van de hand wijzen. Het bestaan van nationale belastingregels ter zake kan geen rechtvaardiging vormen om van het stelsel van geharmoniseerde belasting van energieproducten af te wijken.

De Commissie kan evenmin het argument aanvaarden dat Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar voren hebben gebracht in verband met de herziening van de communautaire afvalstoffenwetgeving en de mogelijke gevolgen voor strategische beslissingen inzake afgewerkte olie. De bestaande communautaire wetgeving op het gebied van afgewerkte olie[14] noch het recente voorstel van de Commissie op dit gebied[15] doen veronderstellen dat de verbranding van afgewerkte olie een specifieke gunstige behandeling moet krijgen.

Ook het voornemen van Italië om de regeneratiesector – indirect – te ondersteunen met een gunstige fiscale behandeling van de in dit geval als nevenproducten van het regeneratieproces geproduceerde gerecyclede brandstoffen, rechtvaardigen geen andere analyse. Regeneratie-installaties zijn immers flexibel en kunnen hun producten aanpassen aan de behoeften van de markt. Een dergelijke stimulans voor een nevenproduct kan de opbrengst uit gedistilleerde brandstoffen verhogen ten koste van die uit basisolie. De maatregel stimuleert op die manier de productie van brandstoffen en gaat daarmee verder dan wat nodig is om regeneratie van afgewerkte olie tot basisolie te bevorderen.

5. CONCLUSIE

Voor zover de verzoeken betrekking hebben op vormen van gebruik die onder het toepassingsgebied van de energiebelastingrichtlijn vallen, heeft de Commissie de argumenten van de betrokken lidstaten onderzocht, met name die welke op milieuoverwegingen gebaseerd zijn. Zij is daarbij tot de conclusie gekomen dat de argumenten die zijn aangevoerd om van de algemene bepalingen van de energiebelastingrichtlijn te mogen afwijken, de toets van de criteria van artikel 19 van deze richtlijn niet doorstaan.

De Commissie concludeert derhalve dat, voor zover de verzoeken betrekking hebben op vormen van gebruik die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/96/EG vallen, niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 19 van deze richtlijn. Bijgevolg doet de Commissie geen voorstel tot het verlenen van de verzochte machtigingen .

[1] Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003 blz. 51). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijnen 2004/74/EG en 2004/75/EG (PB L 157 van 30.4.2004, blz. 87 en blz.100).

[2] Verzoeken geregistreerd op 18 september 2006 (Oostenrijk), 16 oktober 2006 (Verenigd Koninkrijk en Portugal), 17 oktober 2006 (Italië) en 14 december 2006 (Ierland).

[3] Op 14 maart 2007 (Ierland), op 3 en 29 mei 2007 (Italië), op 27 juni 2007 (Oostenrijk), op 2 april 2007 (Portugal) en op 24 januari en 22 juni 2007 (Verenigd Koninkrijk).

[4] Deze wijziging is op 5 oktober 2007 bij het directoraat-generaal Belastingen en douane-unie geregistreerd.

[5] Richtlijn 75/439/EEG van de Raad van 16 juni 1976 inzake de verwijdering van afgewerkte olie (PB L 194 van 25.7.1975, blz. 23) (als gewijzigd).

[6] Zie het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen (COM(2005) 667 definitief van 21 december 2005).

[7] Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (PB L 332 van 28 december 2000, blz. 91).

[8] Richtlijn 92/81/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën (PB L 316 van 31.10.1992). Deze richtlijn is, samen met Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën, met ingang van 31 december 2003 ingetrokken bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad.

[9] COM(2006) 342 van 30 juni 2006 "Evaluatie van de derogaties in bijlage II en III bij Richtlijn 2003/96/EG van de Raad die eind 2006 vervallen" .

[10] De Commissie wijst erop dat zij al in 2000 heeft voorgesteld om de derogaties voor afgewerkte olie af te schaffen omdat zij op gespannen voet staan met het communautaire milieubeleid (COM(2000) 678 van 15 november 2000).

[11] COM(2005) 666 van 21 december 2005.

[12] Conclusies van de Raad, 27 juni 2006 (10876/1/06 REV1).

[13] SEC(2006) 972 van 19 juli 2006, met name blz. 68 tot en met 70 en blz. 75.

[14] Zie voetnoot 5 hierboven.

[15] Zie voetnoot 6 hierboven.