Bijlagen bij COM(2002)656 - Actieplan van de EG om de teruggooi van vis te beperken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2002)656 - Actieplan van de EG om de teruggooi van vis te beperken.
document COM(2002)656 NLEN
datum 26 november 2002
BIJLAGE I: Ramingen van de totale teruggooi op internationale schaal

BIJLAGE II: Teruggooi per vloot of vlootsector

BIJLAGE III: Tijdschema voor acties


1. DRAAGWIJDTE EN DOEL VAN DEZE MEDEDELING

Deze mededeling betreft de problematiek van het teruggooien van vis door vaartuigen van de Gemeenschap in alle viswateren, doch met bijzondere aandacht voor de Gemeenschapswateren in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, in de Oostzee en in de Middellandse Zee:

Zij heeft tot doel:

- in het algemeen de omvang van de teruggooiproblematiek duidelijk te maken,

- de redenen waarom vis teruggegooid wordt, te analyseren,

- de biologische en economische gevolgen van het teruggooien te schetsen,

- mogelijkheden voor het verminderen van de teruggegooide hoeveelheden en voor toekomstige actie door de Commissie en de Raad aan te geven.

Onder "teruggooi" wordt verstaan, met gebruik van vistuig gevangen vis [1] die aan boord van een vissersvaartuig is gebracht en vervolgens weer overboord is gezet.

[1] De term "vis" in deze tekst omvat ook schaal- en schelpdieren, weekdieren en alle andere organismen die in het kader van de visserij op commerciële schaal worden geëxploiteerd.

De bijvangsten van de visserij en de teruggooi van andere organismen dan vis zijn door de Commissie behandeld in haar actieplan om milieumaatregelen in het gemeenschappelijk visserijbeleid te integreren, dat deel uitmaakte van het eerste pakket voorstellen om het GVB te hervormen [2].

[2] MEDEDELING VAN DE COMMISSIE TOT VASTSTELLING VAN EEN ACTIEPLAN VAN DE GEMEENSCHAP OM MILIEUBESCHERMINGSEISEN IN HET GEMEENSCHAPPELIJK VISSERIJBELEID TE INTEGREREN, COM (2002) 186 DEF, 28.5.2002.

2. DE OMVANG VAN HET PROBLEEM

Alle ramingen van de teruggegooide hoeveelheden vis zijn afkomstig van wetenschappelijke bemonsteringsprogramma's, die sedert de jaren 1930 bestaan. De ramingen hadden toentertijd betrekking op de visserij in een aantal zeer beperkte gebieden en er kon worden uit opgemaakt dat gemiddeld 20% van het aantal gevangen vissen weer overboord werd gezet. In Gemeenschapswateren begon men met het systematisch bemonsteren van de teruggooi in 1973 in Schotland, in eerste instantie voor schelvis en wijting maar accessoir ook voor diverse andere soorten in de Noordzee, en vanaf 1975 in de wateren ten westen van Schotland. De financiering van deze bemonsteringsactiviteiten door de Commissie is in de loop van de jaren gestaag toegenomen.

De wetenschappelijke bemonsteringsprogramma's betreffen gewoonlijk demersale soorten, die meestal gevangen worden in de "gemengde visserij", dat wil zeggen de tak van de visserij waarin bij elke uitzetting van het vistuig tegelijkertijd verschillende vissoorten worden gevangen. Het is zeer waarschijnlijk dat daarbij vissen worden gevangen die weer worden teruggegooid. In andere takken van de visserij, waaronder die op pelagische soorten, komt teruggooi ook voor, maar is er minder systematisch aan bemonstering gedaan omdat het teruggooien binnen een visreis maar af en toe, of zelfs in het geheel niet, wordt toegepast.

Het Schotse bemonsteringsprogramma leert dat het percentage van elke jaarklasse van schelvis of wijting dat wordt teruggegooid sedert het begin van de jaren 1970 niet noemenswaardig is veranderd, ondanks de grotere mazen van gesleepte demersale netten en een steeds groeiend arsenaal aan additionele technische maatregelen om de vangst van kleine, vaak zeer jonge vis te reduceren.

2.1. Ramingen van de totale door alle vloten teruggegooide hoeveelheden, naar geografisch gebied

De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) heeft ramingen gemaakt van de totale hoeveelheden schelvis en wijting die terug overboord zijn gezet in de Noordzee (ICES-deelgebied IV) en ten westen van Schotland (ICES-sector VIa) en van kabeljauw in het oostelijk en het westelijk deel van de Oostzee. Deze ramingen worden verdisconteerd in de gegevens waarop de gewone bestandsevaluaties steunen en worden jaarlijks bijgewerkt. Wat betreft schelvis en wijting, dateren de eerste bemonsteringsprogramma's van halverwege de jaren 1970. De ramingen voor Oostzeekabeljauw zijn maar sinds 1996 beschikbaar en worden slechts sedert kort in de gewone bestandsevaluaties verdisconteerd. De teruggooi van kabeljauw in het oostelijk deel van de Oostzee is beperkt en wordt in dit document dan ook niet verder behandeld.

De gegevens betreffende de teruggooi van de betrokken bestanden kunnen als volgt worden samengevat:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

In bijlage I wordt uitvoeriger ingegaan op deze gegevens.

2.2. Andere ramingen van de teruggooi

Andere ramingen van de teruggegooide hoeveelheden zijn te vinden in verslagen van studies die vaak door de Commissie worden meegefinancierd. In het kader van de ICES hebben de afgelopen twee jaar drie bijeenkomsten plaatsgevonden van een studiegroep die zich met de teruggooiproblematiek bezighoudt [3] [4] [5],waarop de uitkomsten van studies in de Gemeenschapswateren van het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan en de Oostzee zijn besproken. Er bestaan ook diverse rapporten over de teruggooipraktijk in de Middellandse Zee. In bijlage II wordt hierop nader ingegaan.

[3] Report of the Study Group on Discard and By-Catch Information, ICES CM 2000/ACFM:11

[4] Report of the Study Group on Discard and By-Catch Information, ICES CM 2001/ACFM:13

[5] Report of the Study Group on Discard and By-Catch Information, ICES CM 2002/ACFM:09 Ref. D,G

Deze rapporten zijn niet volledig en betreffen slechts de teruggooi van één of meer soorten door de vloot van een lidstaat of, in de meeste gevallen, van een deel van die vloot. Op basis van extrapolatie van de bestaande geschatte gegevens naar het totale internationale niveau mag worden geconcludeerd dat stelselmatig aanzienlijke hoeveelheden worden teruggegooid. Voor de trawlvisserij in de Middellandse Zee bijvoorbeeld, bedraagt de minimale schatting 20% van de gevangen biomassa en de maximale tussen 40 en 70%, afhankelijk van de diepte waarop wordt gevist (zie bijlage II).

De rapporten over de teruggooi in het noordelijk deel van de Atlantische Oceaan bevestigen dat overwegend kleine, ondermaatse, vis weer overboord wordt gezet.

De resultaten van de betrokken bemonsteringsprogramma's worden hierna samengevat:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

**Slechts 2 monsters met procentuele gegevens in gewicht en in aantal.

***Slechts één monster met procentuele gegevens in aantal.

Duidelijk is dat er een verband bestaat tussen de selectiviteit van het vistuig en het teruggegooide percentage van de vangst. Bij gebruik van vistuig met grote mazen is de teruggooi (10-15% in gewicht) aanzienlijk beperkter dan bij kleinmazig vistuig (50% of meer in sommige gevallen). Daarnaast bestaan er ook significante geografische en temporele variaties wat betreft de hoeveelheden (voorbeelden daarvan worden gegeven in bijlage II).

3. REDENEN VOOR HET TERUGGOOIEN

De redenen voor het teruggooien zijn zowel van juridische als van economische aard, en vaak spelen beide factoren tegelijkertijd.

3.1. Juridische redenen

In een aantal situaties is het teruggooien, zowel van jonge als van volwassen vis, juridisch verplicht.

De Gemeenschapswetgeving schrijft voor dat vis, weekdieren en schaal- en schelpdieren moeten worden teruggegooid:

(i) wanneer de dieren kleiner zijn dan de vastgestelde minimumafmetingen voor aanvoer;

(ii) ten belope van de vangsten boven de percentages die gelden ten aanzien van de samenstelling van vangsten met netten met een bepaalde maaswijdte;

(iii) ten belope van de vangsten boven de geldende quota.

Ook de nationale wetgevingen kunnen aanleiding zijn om terug te gooien. Sommige lidstaten verdelen de quota over vlootonderdelen of producentenorganisaties. Deze aandelen kunnen verder worden onderverdeeld in toewijzingen aan individuele vaartuigen. Wanneer een vlootonderdeel of een vaartuig zijn aandeel heeft opgevist en er geen quota vrijkomen, mogen de surplusvangsten niet worden aangeland, maar moeten zijn worden teruggegooid, zelfs als het nationale quotum niet is opgevist.

Het kan ook voorkomen dat een lidstaat de verkoop van bepaalde soorten om gezondheidsreden verbiedt (b.v. tweekleppige weekdieren). In dergelijk geval zullen de vangsten van de betrokken soorten eveneens weer overboord worden gezet.

Teruggooi door vaartuigen van de Gemeenschap die in de wateren van derde landen vissen, kan ook het gevolg zijn van voorschriften van het betrokken derde land of van de onbeschikbaarheid of de opvissing van quota voor sommige soorten in het kader van visserijovereenkomsten.

3.2. Economische redenen

Er zijn twee grote categorieën van teruggooi om economische redenen:

(a) teruggooi van commercieel minder waardevolle individuen van vermarktbare vissoorten om meer opslagruimte te hebben voor commercieel interessantere vangsten, en

(b) teruggooi van individuen van vissoorten die voor de markt waarvoor het vaartuig vist, van nul of gener waarde zijn.

Grote exemplaren van een bepaalde soort halen op de markt gewoonlijk een hogere prijs dan kleine. Dit kan leiden tot zogenoemde "high grading", waarbij alleen de grote exemplaren behouden worden.

Ook de verschillen in consumentenvoorkeur op de binnenlandse markt kunnen aanleiding tot teruggooi zijn. Voor sommige soorten is er geen lokale markt, bijvoorbeeld voor wijting in een aantal lidstaten, met als gevolg dat vissers uit die lidstaten vrijwel alle wijting die zij vangen terug overboord zetten. Hetzelfde geldt voor sardines in een aantal andere lidstaten.

Het komt ook voor dat aan het einde van een reis gevangen vis, met uitzondering van de grootste exemplaren ("high grading"), wordt teruggegooid omdat er geen opslagruimte meer is.

Bij lange visreizen, die soms meerdere weken duren, kan het gebeuren dat de opgeslagen vis bederft en daarom overboord wordt gezet.

4. GEVOLGEN VAN DE TERUGGOOIPRAKTIJK

4.1. Biologische gevolgen

Het merendeel van de teruggegooide individuen is dood of ten dode opgeschreven. Bij teruggegooide weekdieren, schaaldieren en platvis ligt het overlevingspercentage evenwel hoger dan bij rondvis.

Het overgrote deel van de teruggegooide vissen is in biologisch opzicht ondermaats (kleiner dan de maximale lengte) en doorgaans nog niet geslachtsrijp. Door de sterfte van deze vis wordt het potentiële paaibestand voortdurend kleiner. Indien te veel kleine individuen worden weggevangen, kan de paaibiomassa slinken tot een niveau waarop de vernieuwing van het bestand in gevaar komt.

Er worden ook volwassen individuen teruggegooid. Dit is een vorm van directe onttrekking aan het paaibestand.

Bij teruggooi gaat de biomassa onmiddellijk terug naar het ecosysteem; over de effecten daarvan is evenwel weinig bekend. Men neemt aan dat sommige soorten zeevogels nu in groteren getale voorkomen omdat zij via de teruggooipraktijk meer voedsel ter beschikking krijgen.

4.2. Economische gevolgen

Het verlies van groeipotentieel als gevolg van de vangst van kleine vis, ongeacht of deze wordt teruggegooid of niet, vermindert het productiepotentieel van een visserijtak. Het logische economische gevolg is een kleinere winst dan wanneer de vis ongemoeid verder in zee zou kunnen groeien, zich zou kunnen voortplanten en op volwassen leeftijd zou worden gevangen. Een geringere productie kan op korte termijn weliswaar economisch worden gecompenseerd door hogere prijzen, maar indien het populatie zichzelf wegens een te klein paaibestand niet op peil kan houden, dreigt op langere termijn het risico dat de opbrengst voorgoed verloren is.

4.3. Gevolgen voor de bestandsevaluaties en het visserijbeheer

Aangezien de werkelijke teruggooi in volume vaak onbekend is, zijn de cijfers van de door de visserij, in het bijzonder bij jonge vis, teweeggebrachte sterfte onzeker. Dit heeft een aantal consequenties, voornamelijk voor de beoordeling van maatregelen om de selectiviteit van vistuig te verbeteren en de vangsten van jonge vis te reduceren. Ten minste enige van de in hoofdstuk 3 hierboven genoemde redenen voor teruggooi zullen altijd blijven bestaan. Daarom zal het wetenschappelijk monitoren van de teruggooipraktijk altijd noodzakelijk blijven en verdient het aanbeveling het nog verder te ontwikkelen.

5. MOGELIJKHEDEN VOOR BEPERKING VAN DE TERUGGOOI

Het is de vaste overtuiging van de Commissie dat het visserijbeheer van de Gemeenschap erop gericht moet zijn te zorgen voor een duurzame, verantwoorde visserij en "de vangsten optimaal te gebruiken en verspilling te vermijden;" [6]. Het terugdringen van de teruggooi bij de communautaire visserij is een essentieel element om dit doel te bereiken.

[6] Mededeling van de Commissie betreffende de hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (de "Roadmap"), punt 3.1.

Het is niet mogelijk het teruggooien wezenlijk te verminderen met enkele eenvoudige maatregelen. Het is een complex probleem dat actie op verschillende terreinen noodzakelijk maakt. In dit hoofdstuk geeft de Commissie aan welke stappen het meest kans op succes bieden en welke acties zij van plan is te ondernemen om het bereiken van dit doel te bevorderen. Sommige actiepunten vereisen een besluit van de Raad met betrekking tot de voorstellen die de Commissie reeds heeft ingediend. In bijlage III wordt een tijdschema gegeven voor de uitvoering van de acties.

5.1. Algemene aanpak

De Commissie kan een aantal maatregelen treffen die in meer of mindere mate voor alle visbestanden gelden. De Commissie geeft zich er rekenschap van dat sommige visserijpraktijken en/of beheersmaatregelen ertoe kunnen leiden dat er veel teruggegooid wordt, terwijl andere tot minder problemen aanleiding geven. De Commissie zal met de lidstaten overleggen om de meest problematische gebieden aan te wijzen, die prioriteit zullen krijgen wat betreft het wijzigen of aanscherpen van de regelgeving.

5.1.1. Algemene verbetering van de visstand

De eerste en belangrijkste bijdrage die de Gemeenschap kan leveren tot een vermindering van de teruggooi is het bewerkstelligen van een algemene verbetering van de visstand. Heel wat visbestanden in de Gemeenschap bestaan momenteel overwegend uit kleine, jonge individuen, Deze maken bijgevolg ook de meerderheid van de vangst uit. Daarom is het noodzakelijk om de op die bestanden uitgeoefende visserij-inspanning te verminderen en adequate technische maatregelen te nemen zodat de paaibiomassa weer kan aangroeien. Beperking van de visserij-inspanning als grondbestandeel van het beheer van de belangrijkste visbestanden maakt evenwel al het voorwerp uit van voorstellen van de Commissie [7] en komt daarom in dit document verder niet aan bod. In de punten 5.2 en 5.3 wordt nader ingegaan op respectievelijk de technische maatregelen en op een teruggooiverbod.

[7] Voorstel voor een Verordening van de Raad inzake herstelmaatregelen voor kabeljauw- en heekbestanden, COM(2001)734 def; voorstel voor een Verordening van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visserijhulpbronnen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, COM(2002)185 def.

Wat de technische maatregelen betreft, is het zo dat voor vangstmethoden waarbij de selectiviteit van het gebruikte vistuig theoretisch kan worden verbeterd, de mate waarin dergelijke verbetering effectief kan worden gerealiseerd vaak beperkt is. Dat geldt in het bijzonder voor vangstmethoden in de gemengde visserij. De selectiviteitsverbeteringen om een significante vermindering van de teruggooi van de ene soort te bewerkstelligen, zijn daar zodanig dat de vangst van de andere soorten zeer sterk beperkt of zelfs geheel onmogelijk zou worden. In dergelijke gevallen kunnen selectiviteitsverbeteringen via technische maatregelen en een vermindering van de teruggooi tot stand worden gebracht, maar aan de eis om de toestand van de betrokken visbestanden aanzienlijk te verbeteren, kan slechts worden tegemoet gekomen door middel van beheersing van de visserij-inspanning die op de bestanden wordt uitgeoefend.

5.1.2. Vrijwillig verlaten van visgronden

De wetgeving van Noorwegen en andere landen verplicht vissers om visgronden waar grote hoeveelheden kleine vis worden gevangen, te verlaten. De Commissie zal de toepassing van dit beginsel in Gemeenschapswateren bestuderen.

De toepassing van een dergelijk voorschrift is in de praktijk moeilijk te controleren en het succes ervan hangt dan ook af van de medewerking van de vissers. De Commissie heeft haar Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur reeds verzocht om vóór het einde van 2002 een gedragscode voor een verantwoorde visserij op te stellen. Dit zou een adequaat kader kunnen verschaffen voor de ontwikkeling van dit concept.

Voorgestelde actie: de Commissie zal het Comité vragen dit punt in zijn gedragscode op te nemen.

5.1.3. Valorisatie van laagwaardige vis

Aangezien een bepaalde hoeveelheid momenteel laagwaardige vis in elk geval wordt gevangen, kan het verhogen van de marktwaarde ertoe leiden dat minder vis wordt teruggegooid. Daar bestaan enkele interessante voorbeelden van. Ringzegenvissers van de Gemeenschap die op tonijn vissen, landen hun vangsten van andere vissoorten kosteloos aan in ontwikkelingslanden, waar deze vis voor menselijke consumptie wordt aangeboden. In Spanje worden laagwaardige soorten die bij de trawlvisserij in plaatselijke wateren worden gevangen, niet teruggegooid maar als voer voor gekweekte inktvis gebruikt.

Voorts kan vis die door sommige vloten weer overboord wordt gezet omdat er op hun lokale markt geen vraag naar is, op andere markten wel aftrek vinden. Sardines bijvoorbeeld, worden door Italiaanse ansjovisvissers systematisch teruggegooid, maar zouden op de Spaanse markten zeer welkom zijn.

Actie van de Commissie: tegen maart 2003 zal de Commissie beginnen met een studie over de mogelijke benutting van thans teruggegooide vis voor onmiddellijke menselijke consumptie of verwerking voor menselijke consumptie en de mogelijke gevolgen daarvan voor de instandhouding van de betrokken vissoorten.

5.1.4. Vermindering van de met TAC's of quota verbonden teruggooi

Er zijn mogelijkheden om teruggooi die verband houdt met de opvissing van quota te verminderen. Bijvoorbeeld:

- vaststellen van bijvangstquota in een aantal gevallen, op basis waarvan lidstaten die voor de betrokken soorten geen gewone vangstquota hebben, maar die wel over visrechten voor andere soorten in hetzelfde gebied beschikken, bepaalde hoeveelheden vis die anders weer overboord zouden zijn gezet, toch kunnen aanlanden;

- overleggen met de lidstaten over de mogelijkheid om de bestaande nationale quotaverdelingsregelingen flexibeler te maken teneinde teruggooi te voorkomen;

- de quotaverdeelsleutels periodiek herzien om beter rekening te houden met de actualiteit van de visserijpraktijk en hanteren van een dynamische verdelingsregeling waarbij de verdeelsleutel wordt aangepast aan de mate van opvissing van de quota en niet statisch is;

- instellen van een systeem waarbij de visserij-inspanning het centrale element van de beheersing van de visserijdruk is en de quota geleidelijk minder belangrijk worden;

- vaststellen van meersoorten-TAC's: het is in beginsel mogelijk om vangstbeperkingen op te leggen voor een groep van meerdere soorten die simultaan worden gevangen in de gemengde visserij, in plaats van individuele TAC's voor elke soort.

Sommige van deze mogelijkheden liggen politiek gevoeliger dan andere en verschillende ervan hebben een schaduwzijde. Zo kan de instelling van bijvangstquota ertoe leiden dat deze quota door sommige vaartuigen doelbewust worden opgevist; in elk geval zouden de hoeveelheden bijvangst die aan boord mogen worden gehouden, per visreis aan de lage kant moeten worden gehouden. Insgelijks zouden meersoorten-TAC's, die op het eerste gezicht aantrekkelijk lijken, vissers er niet noodzakelijk van weerhouden om laagwaardige soorten (zoals wijting) te blijven teruggooien en de hoogwaardige (zoals kabeljauw en schelvis) te behouden. Los daarvan is de Commissie is van mening dat teruggooibeperkende maatregelen gepaard dienen te gaan met het overwegen van een nieuwe benadering van de vaststelling van vangstbeperkingen.

Voorgestelde actie: vóór juni 2003 zal de Commissie met de lidstaten overleg plegen over de haalbaarheid en de wenselijkheid om een combinatie van deze voorstellen in wetgeving om te zetten.

5.1.5. Proefprojecten met vangsttechnieken die tot minder teruggooi leiden

Een manier om het over een andere boeg te gooien, is het stimuleren en monitoren van innoverende, tot minder teruggooi leidende visserijmethoden door de Gemeenschap. De Commissie zou bijvoorbeeld financiële steun kunnen verlenen voor visreizen waarbij wetenschappelijke waarnemers aan boord worden genomen en vissers vrij zouden zijn om te vissen op eender welke manier die volgens hen de teruggooi aanzienlijk zou beperken, maar die toch een rendabele vangst zou opleveren, ook al is die visserijbedrijvigheid niet in overeenstemming met de geldende wettelijke voorschriften.

Actie door de Commissie: in overleg met de visserijsector in de loop van 2003 dergelijke proefprojecten uitwerken.

5.1.6. Bewaken van de teruggooipercentages

Voorgestelde actie : binnen het kader van Verordening 1543/2000 [8] van de Raad en Verordening 1639/2001 [9] van de Commissie, zal de Commissie blijven aandringen op het verzamelen van gegevens over teruggooi, in het bijzonder in de visserijtakken die momenteel niet of onvoldoende worden bestreken.

[8] Verordening (EG) nr. 1543/2000 van de Raad tot instelling van een communautair kader voor het verzamelen en beheren van gegevens die essentieel zijn voor het gemeenschappelijk visserijbeleid, PB L 176 van 15.7.2000.

[9] Verordening (EG) nr. 1639/2001 van de Commissie tot vaststelling van het communautaire minimumprogramma en uitgebreide programma voor gegevensverzameling in de visserijsector en tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1543/2000 van de Raad.

5.2. Technische verbeteringen

De technische maatregelen beogen voornamelijk de bescherming van jonge vis en bestrijken vier grote aspecten:

- de structuur van netten

- de minimumafmetingen bij aanvoer

- de soortensamenstelling van vangsten met netten met een bepaalde maaswijdte

- de gesloten of gecontroleerde gebieden en/of seizoenen

5.2.1. Structuur van de netten

Het gebruik van vistuig dat zo is ontworpen dat ongewenste vis niet (of in geringere mate) wordt gevangen, zal automatisch tot minder teruggooi leiden. De Gemeenschap moet de nodige stappen doen om de selectiviteit van vistuig nog verder te vergroten dan in het kader van de recente noodmaatregelen ter bescherming van kabeljauw en heek al is gedaan.

De mogelijkheden om de netstructuur te verbeteren, zijn afhankelijk van het nettype. Deze mogelijkheden worden hierna besproken.

Gesleepte demersale netten

Bij recente wijzigingen van de technische maatregelen als onderdeel van de herstelplannen voor kabeljauw en heek is de selectiviteit, in het bijzonder van gesleepte demersale netten, beduidend verbeterd. Deze wijzigingen omvatten algemene voorschriften voor grotere maaswijdten, de uitrusting van gesleepte netten met vierkant gemaasde panelen en ruitvormig gemaasde panelen met grote mazen, de vaststelling van de maximale garendikte voor netmateriaal en de toegestane vorm van de mazen. De Commissie zal daarom binnenkort een voorstel doen voor een herziening van de Verordening van de Raad houdende technische maatregelen voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan waarin alle recentelijk aangenomen innovaties worden opgenomen.

Deze verbeteringen weerspiegelen echter niet in alle gevallen de meeste recente wetenschappelijke adviezen en er moet dan ook rekening worden gehouden met verdere vergrotingen van de maaswijdten.

Op korte termijn kunnen er verbeteringen tot stand worden gebracht door vergroting van de maaswijdte in sommige visserijtakken, zoals de gemengde visserij met gesleepte netten met mazen van 80mm in het zuidelijk deel van de Noordzee, en door de in andere visserijtakken gebruikte sorteerroosters of andere voorzieningen verder te ontwikkelen.

Alhoewel het nog te vroeg is om de effecten van de recente introductie van grotere mazen voor het herstel van kabeljauw en heek te beoordelen, acht de Commissie het waarschijnlijk dat op middellange termijn een verdere algemene vergroting van de mazen noodzakelijk zal zijn. Zij zal daarom de situatie in 2004 evalueren en passende voorstellen doen.

Voorgestelde actie: de Commissie zal onderzoeken hoe de selectiviteit kan verbeterd worden en, in het bijzonder, het beproeven van selectiever vistuig aanmoedigen. De Commissie zal in de eerste helft van 2003 ook bestaande onderzoekresultaten met betrekking tot alternatief vistuig bestuderen.

De Commissie zal nader onderzoek in verband met de selectiviteit van vistuig stimuleren als prioriteit van het 6e Kaderprogramma voor onderzoek op Gemeenschapsniveau en zal overwegen of aanpassingen van de Gemeenschapswetgeving moeten worden voorgesteld wanneer de resultaten van het onderzoek beschikbaar zijn.

De Commissie zal in 2004 verslag uitbrengen over de impact van de bestaande technische maatregelen en zal bij die gelegenheid bekijken of een verdere vergroting van de maaswijdten in de demersale visserij noodzakelijk is.

Staande netten

Dergelijke netten zijn zeer selectief en veroorzaken weinig teruggooi als zij oordeelkundig worden gebruikt. Het zou daarom wenselijk kunnen zijn het op grotere schaal gebruiken van staande netten aan te moedigen, op voorwaarde dat de netten uitgerust zijn met voorzieningen om bijvanst van walvisachtigen en zeevogels te voorkomen.

Aan passief vistuig kleeft evenwel ook een aantal potentiële nadelen. Als de netten te lang onbeheerd worden gelaten, wordt de gevangen vis aangevallen door aaseters of op een andere manier beschadigd en vervolgens weggegooid. Verloren netten kunnen zelfs zonder dat iemand ernaar omkijkt, blijven vissen (spookvisserij).

De bestaande Gemeenschapsvoorschriften met betrekking tot staande netten moeten worden herzien. Niettegenstaande de grotere selectiviteit van staande netten in vergelijking met gesleepte, zal het noodzakelijk zijn de met staande netten geleverde visserij-inspanning te beperken en in sommige gevallen te verminderen als onderdeel van de algemene herstelmaatregelen voor de overbeviste visbestanden. Wat dit betreft, is er recentelijk vooruitgang geboekt in de Oostzee: in de Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee, en dus door de Gemeenschap, is overeengekomen de onderwatertijd en de fysieke afmetingen van staande netten te verminderen. In de Middellandse Zee zijn in een aantal gevallen door de nationale wetgever soortgelijke voorschriften uitgevaardigd. Het kan evenwel wenselijk zijn om verdere verbeteringen tot stand te brengen in de Oostzee en, voor de Middellandse Zee, om die voorschriften op te nemen in de Gemeenschapswetgeving.

Voorgestelde actie: In het kader van het komende voorstel voor een herziening van de technische voorschriften van de Gemeenschap voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, zal het gebruik van staande netten met een maaswijdte van minder dan 100 of 120mm worden bekeken. De Commissie zal voorstellen om staande netten met een kleinere maaswijdte te verbieden, tenzij gedurende beperkte periodes en in beperkte gebieden.

Dit zal geleidelijk en waar zulks wenselijk of passend is, ook worden uitgebreid tot de technische maatregelen in de Oostzee en in de Middellandse Zee.

De Commissie zal voorstellen om de maximumafmetingen van staande netten te beperken.

De Commissie zal tevens overleg plegen met de visserijsector en met de nationale autoriteiten over mogelijke oplossingen om de uitzettijd van passief vistuig te limiteren.

Ander vistuig

Structurele aanpassingen om de selectiviteit te vergroten, zijn per se nogal onwaarschijnlijk voor sommige types zoals de ringzegen. Hetzelfde geldt voor pelagische trawls, behalve misschien in een aantal gespecialiseerde visserijtakken. De mogelijkheden om de vangst van kleine, vervolgens teruggegooide, vis door de betrokken vistuigen te beperken, moeten wellicht veeleer worden gezocht in het uitvaardigen van voorschriften wat betreft de perioden en/of de gebieden waarin de vistuigen mogen worden gebruikt en het stimuleren van een beter gebruik via gedragscodes.

Wat betreft dreggen, beuglijnen en vallen zijn de mogelijkheden daarentegen groter.

Voorgestelde actie: de Commissie zal in de eerste helft van 2003 bijeenkomsten met wetenschappers en de sector organiseren om de mogelijkheden te bespreken en te identificeren en vervolgens passende wetgevingsvoorstellen doen.

5.2.2. Minimumafmetingen bij aanvoer

De voor aanvoer in acht te nemen minimumafmetingen vormen een afdoend middel tegen de vangst van kleine vis en heel wat partijen zijn er voorstander van om de huidige minimummaten te handhaven of zelfs te vergroten.

De meerderheid van de teruggooi bestaat volgens wetenschappelijke bemonsteringsprogramma's echter uit ondermaatse vis. Voorschriften waarbij voor de aanvoer van vis minimumafmetingen worden vastgesteld, hebben dus een wezenlijke invloed op de teruggegooide hoeveelheden.

Volgens de Commissie moeten ofwel de minimumafmetingen bij aanvoer worden vastgesteld op basis van een vooraf vastgestelde selectiviteit van het vistuig, ofwel moet de selectiviteit van het vistuig worden aangepast aan vooraf vastgestelde minimumaanvoermaten. In beide gevallen moeten minimumafmetingen en selectiviteit onderling coherent zijn.

De minimumaanvoermaten zijn momenteel in heel wat gevallen niet in overeenstemming met de selectiviteit van het gebruikte vistuig, en dit zal zelfs na de selectiviteitsverbeteringen die van de recente wijzigingen van de technische voorschriften verwacht worden, niet het geval zijn. De netten vangen nog altijd vis die kleiner is dan de vastgestelde minima. Indien de Gemeenschap de selectiviteit niet verder verbetert, zal het handhaven van de huidige minimummaten blijven leiden tot, in sommige gevallen grootschalige, teruggooi. Slechts een betere onderlinge afstemming van minimummaten en maaswijdten, d.w.z. kleinere minimumaanvoermaten, kan de teruggooi om deze reden verminderen.

Voorgestelde actie: de Commissie zal passende wijzigingen van de minimumaanvoermaten voorstellen in samenhang met toekomstige voorstellen om de selectiviteit van vistuig te verbeteren.

5.2.3. Herziening van de regels in verband met het gebruik van specifieke maaswijdten

Voor elke maaswijdtegroep die in een bepaald gebied mag worden gebruikt, schrijven de technische maatregelen van de Gemeenschap een minimumpercentage doelsoorten (of een maximumpercentage niet-doelsoorten) voor dat bij de visserij met de betrokken maaswijdte aan boord mag worden gehouden. Sommige van deze vangstsamenstellingsregelingen brengen met zich mee dat een deel van de vangst overboord moet worden gezet.

Dergelijke regelingen moeten opnieuw worden bekeken. Daarbij moet er wel rekening mee worden gehouden dat opheffing of afzwakking van de regels ertoe kan leiden dat vis die in principe tot volle groei zou kunnen komen, in toenemende mate het doelwit van de kleinmazige netten wordt.

Voorgestelde actie: de betrokken regels zullen door de Raad tezamen met de bespreking van het voorstel voor een verordening houdende technische maatregelen, opnieuw worden onderzocht.

5.2.4. Gesloten of gecontroleerde gebieden

Het preventief verbieden van de visvangst in gebieden met een hoge concentratie jonge vis kan bijdragen tot minder teruggooi.

De bestaande Gemeenschapswetgeving voorziet reeds in de mogelijkheid bepaalde gebieden te sluiten of onder controle te plaatsen om jonge vis te beschermen. De Commissie is van mening dat hieraan andere gebieden moeten worden toegevoegd als daaraan om biologische redenen behoefte is. Bovendien zijn de meeste gesloten gebieden niet 100% dicht omdat er uitzonderingen gelden voor sommige types van visserij waarbij toch jonge vis, waarvoor de beschermingsmaatregel in eerste instantie bedoeld is, wordt gevangen.

Voorgestelde actie: vóór juni 2003 zal de Commissie de uitzonderingen wat betreft de toegang tot gesloten gebieden aan een kritisch onderzoek onderwerpen en bekijken of er nieuwe gebieden moeten worden ingesteld en bestaande moeten worden verruimd.

5.2.5. Onmiddellijke ("real-time")sluitingen

Er moet worden besloten bepaalde zones onmiddellijk voor bepaalde tijd voor de visserij te sluiten wanneer zich daar onvoorzien dichte scholen jonge vis ophouden.

De Commissie heeft voorgesteld om onmiddellijke sluitingen in de Gemeenschapswetgeving op te nemen voor het herstel van de kabeljauw- en heekbestanden.

Voorgestelde actie: de Raad wordt met aandrang verzocht een besluit te nemen inzake het voorstel van de Commissie voor een verordening tot vaststelling van herstelmaatregelen voor kabeljauw en heek, dat bepalingen betreffende onmiddellijke sluitingen bevat. Zodra deze verordening in werking is getreden, zal de Commissie de toepassing en de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen monitoren.

5.3. Instelling van een teruggooiverbod

Noorwegen heeft het teruggooien bij wet verboden. Er is vaak gesuggereerd dat de Gemeenschap een gelijksoortig verbod of een verbod op het teruggooien van bovenmaatse vis zou kunnen instellen. De Commissie is van mening dat deze opties ernstig zouden moeten worden overwogen voor de middellange termijn en dat op communautair niveua zou moeten worden begonnen met een werkprogramma om de praktische gevolgen van een dergelijke maatregel te onderzoeken.

Een teruggooiverbod kan op het eerste gezicht aantrekkelijk lijken - vooral omdat het een duidelijk signaal is om de visserijpraktijk te veranderen en grootschalige vangsten van kleine vis te vermijden, maar geeft aanleiding tot een aantal problemen die in het geval van daadwerkelijke instelling van een verbod moeten worden aangepakt.

- Ondanks een wettelijk teruggooiverbod zou het teruggooien in principe nagenoeg op dezelfde voet kunnen doorgaan. De mate waarin een dergelijk verbod wordt nageleefd, is zeer moeilijk te controleren. Geen enkele visser zal vis teruggooien als er een waarnemer aan boord of een inspectievaartuig in de buurt is, maar dat sluit niet uit dat vis op een ander moment overboord wordt gezet.

- Een teruggooiverbod verhindert slechts dat vis weer in zee wordt gegooid. Een potentieel voordeel is, dat de gevangen kleine vis wetenschappelijk kan worden bemonsterd, wat tot een betere kennis van de visserijsterfte, in het bijzonder van jonge exemplaren, leidt.

- Indien een verbod zo wordt toegepast dat alles wat eventueel zou kunnen zijn teruggegooid, wordt aangeland, dat gaat het over grote hoeveelheden en rijst de vraag wat er met deze vis moet gebeuren. Het grootste deel zal bestaan uit ondermaatse vis. Om de vis te kunnen aanlanden of verkopen zouden de Gemeenschapsbepalingen met betrekking tot de minimummaten bij aanvoer moeten worden aangepast. Er zou toestemming kunnen worden gegeven om deze aanvoer voor menselijke consumptie te verkopen. Niet voor menselijke consumptie geschikte vis zou voor verwerking tot vismeel en -olie aan de industrie kunnen worden geleverd. Dergelijke bedrijven zijn echter schaars in sommige lidstaten.

- In het kader van het Noorse teruggooiverbod wordt de aanvoer van vis die had kunnen worden teruggegooid, op de quota voor de respectieve soorten in mindering gebracht. De Gemeenschap zou hetzelfde kunnen doen. De met de benaming "totaal toegestane vangsten" aangeduide hoeveelheden zijn echter meestal "totaal toegestane aanlandingen" waarin de teruggooi niet is verdisconteerd. Voordat een verbod wordt ingesteld, zou een daadwerkelijke totaal toegestane vangst (inclusief teruggooi) moeten worden vastgesteld, waarop de teruggooi in mindering wordt gebracht. Hiervoor zou een wetenschappelijke prognose van de potentiële teruggooi moeten worden gemaakt. Dit is in beginsel weliswaar mogelijk, doch de noodzakelijke gegevens ontbreken, tenzij in de in paragraaf 2.1 genoemde gevallen, voor welke zij afkomstig zijn van ramingen voor de totale internationale vloot.

De recentelijk geïntroduceerde verbeteringen van de technische maatregelen en de aanvullende maatregelen die in de komende drie jaar zullen worden genomen, zullen waarschijnlijk tot minder vangst van ongewenste of ondermaatse vis leiden en zouden ten minste een deel van de hierboven geschetste problemen moeten verhelpen. Niettegenstaande de schaal waarop jonge vis wordt weggevangen, de komende jaren wellicht kleiner zal worden, zal het volgens de Commissie nodig zijn om de hierboven aangegeven problemen te onderzoeken voordat tot een volledig verbod wordt overgegaan.

Dit kan gebeuren door middel van uitvoerig overleg met de lidstaten en de sector zowel als proefprojecten waarbij de vissers zich ertoe verbinden alles wat had kunnen worden teruggegooid, aan land te brengen.

De Commissie zal voorts bij Noorwegen inlichtingen inwinnen omtrent het functioneren van het Noorse systeem in de praktijk.

Actie van de Commissie: in 2003 zal de Commissie met de lidstaten en met de visserijsector overleggen om na te gaan hoe de hierboven geschetste problemen kunnen worden verkleind in afwachting van een teruggooiverbod van de Gemeenschap dat de Commissie eventueel in 2005 zou kunnen voorstellen met het oog op instelling vanaf 2006. De Commissie zal eveneens gesprekken voeren met Noorwegen omtrent het functioneren van het Noorse systeem in de praktijk.

6. SAMENVATTING EN SLOTOPMERKINGEN

Het beperken van de bijvangst of de teruggooi kan door middel van uiteenlopende maatregelen worden aangepakt. Per visserijtak of vangstmethode kan een specifieke combinatie van maatregelen vereist zijn. Geen enkele maatregel zal evenwel voor alle visserijtakken geschikt zijn. De Commissie gaat ervan uit dat voor alle belangrijke visserijtakken of vangstmethoden bij welke de teruggooi een probleem vormt of als zodanig wordt ervaren, maatregelen moeten worden uitgewerkt, waarschijnlijk in het kader van de toekomstige meerjarige beheersprocessen. Dit moet gebeuren in nauw overleg met de sector en belanghebbenden en binnen het voorgestelde kader van de regionale adviesraden.

De aanpak zou het volgende kunnen omvatten:

- uitvaardiging van een voorschrift om viswateren vrijwillig te verlaten wanneer en/of waar grote hoeveelheden vis moeten worden teruggegooid;

- totstandbrenging van voorwaarden om vis die momenteel van geringe commerciële waarde is, te valoriseren;

- maatregelen om teruggooi die verband houdt met de TAC-/quotabeperkingen, te verminderen;

- ontwikkeling van proefprojecten met innoverende vangstmethoden waarmee teruggooi wordt voorkomen of verminderd;

- steun voor de voortzetting van het verzamelen van gegevens over teruggegooide hoeveelheden;

- ontwikkeling en verbetering van technische maatregelen, o.a.:

- maatregelen om de structuur van vistuigen te verbeteren

- herziening van de minimummaten bij aanvoer

- herziening van de voorschriften betreffende de soortensamenstelling van vangsten verricht met netten met een bepaalde maaswijdte

- herziening en/of uitbreiding van de gesloten of gecontroleerde gebieden en/of seizoenen, inclusief onmiddellijke ("real-time") sluitingen

- overwegen van de instelling van een teruggooiverbod na afloop van het overlegproces als bedoeld in punt 5.2.2.

De teruggooi, in het bijzonder bij de gemengde visserij, is een oud en hardnekkig probleem. Alhoewel er binnen en buiten de Gemeenschap verschillende modellen bestaan, is er tot op heden nog geen bevredigende oplossing gevonden. De Gemeenschap moet de uitdaging niettemin opnemen als zij haar doelstelling van duurzame visserij in Europa wil bereiken. Er kan en moet verbetering komen in de huidige toestand.

Met deze mededeling nodigt de Commissie de lidstaten, visserijwetenschappers en visserijsector uit om samen met haar werk te maken van het terugdringen van de teruggooi.


BIJLAGE I: Ramingen van de totale teruggooi op internationale schaal

Ramingen van de totale hoeveelheden vis die op internationale schaal in zee worden teruggegooid, zijn uitsluitend voorhanden voor schelvis en wijting in de Noordzee en ten westen van Schotland, en voor het westelijk kabeljauwbestand in de Oostzee.

Schelvis

Noordzee

De geschatte absolute hoeveelheden in gewicht zijn sinds 1975 gedaald. In de periode 1976-1998 zijn jaarlijks tussen 50000 en 100000 ton teruggegooid. Deze hoeveelheden vertegenwoordigden 20 à 50% in gewicht en 20 à 60% in aantal van de totale vangsten. De tendens van het percentage teruggooi, zowel in gewicht als in aantal, is sedert 1981 stijgende. Het gemiddelde gewicht van de teruggegooide individuen varieert sedert 1963 van 150 tot 220 gram, terwijl het gemiddelde aanvoergewicht tussen 380 en 550 gram schommelt.

Ten westen van Schotland

Sinds 1978 zijn jaarlijks tussen 5000 en 20000 ton weer overboord gezet, wat overeenkomt met 10 à 20% in gewicht en 30 à 80% in aantal van de totale internationale vangsten. In deze periode fluctueerde het gemiddelde gewicht van de teruggegooide individuen tussen 150 en 210 gram en het gemiddelde aanvoergewicht tussen 480 en 650 gram.

Wijting

Noordzee

In de periode 1960-1987 schommelde de teruggooi in gewicht tussen 50000 en 100000 ton per jaar. De jongste jaren is jaarlijks 50000 ton of minder teruggegooid. Het percentage van het aangelande gewicht is gestegen van 20% in 1962 tot 50 à 63% in de periode 1995-2000. Het gemiddelde gewicht van de teruggegooide individuen varieert sedert 1960 van 150 tot 220 gram, terwijl het gemiddelde aanvoergewicht tussen 250 en 350 gram schommelt.

Ten westen van Schotland

In de periode 1978-1999 fluctueerde de teruggooi in gewicht tussen 25000 en 12000 ton. Het percentage in gewicht is van 15% in 1979 gestegen tot ruim 60% in 1999. De teruggooi was vaak belangrijker dan de aanvoer, en het percentage teruggooi in aantal liep van 20% in 1979 op tot boven de 80% in 1999. Het gemiddelde gewicht van de teruggegooide individuen varieerde van 150 tot 220 gram, terwijl het gemiddelde aanvoergewicht tussen 250 en 350 gram schommelde.

Kabeljauw

Westelijk deel Oostzee

Sinds 1996 is jaarlijks maximaal 5000 ton teruggegooid. Gedurende deze periode bedroeg het percentage teruggooi in gewicht in 1998 iets meer dan 10%, terwijl het percentage in aantal tussen 20 en 32% schommelde. Het gemiddelde gewicht van de teruggegooide individuen varieerde van 180 tot 220 gram.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

BIJLAGE II: Teruggooi per vloot of vlootsector

Noordelijke Atlantische Oceaan

De informatie van de in paragraaf 2.2 bedoelde ICES-studiegroep bevestigt dat de meeste teruggegooide vissen jonge individuen en overwegend kleiner dan hun respectieve minimumaanvoermaten zijn.

Er zijn gegevens beschikbaar voor de hierna genoemde soorten. De gemiddelde lengte van de teruggegooide vissen en, in een meerderheid van de gevallen, ramingen van het percentage van de totale vangsten van elke soort dat is teruggegooid, in gewicht en in aantal, zijn eveneens beschikbaar.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

**Slechts 2 monsters met procentuele gegevens in gewicht en in aantal.

***Slechts één monster met procentuele gegevens in aantal.

Middellandse Zee

De visserij in de Middellandse Zee kan worden getypeerd als "multi-species" en "multi-gear". Het aantal vermarktbare soorten is zeer hoog.

Trawlvisserij

De ramingen van het percentage van de totale gevangen biomassa dat vervolgens wordt teruggegooid door diverse trawlvloten in de Middellandse Zee variëren van 15 tot 70%.

Het percentage van de totale biomassa dat door trawlers weer overboord wordt gezet, is afhankelijk van de diepte waarop wordt gevist: op minder dan 150m bedraagt het van 20 tot 70%, op 150-350m 20 tot 60%, en op meer dan 350m 20 tot 40%.

Ambachtelijke visserij

Een van de belangrijkste vormen van ambachtelijke visserij is de visserij met staande kieuwnetten, die tong (Solea vulgaris) als belangrijkste doelsoort heeft en daarnaast rog (Raja asterias), poon (Trigla lucerna) en schaaldieren (kreeft, Squilla mantis). Ongeveer 8 à 9% van de totale gevangen biomassa wordt teruggegooid.

Kieuwnetten worden eveneens gebruikt om grote exemplaren van heek (Merluccius merluccius) te vangen, en deze soort maakt ongeveer 6 à 8% van de totale gevangen biomassa uit.

Een andere belangrijke methode is de visserij met de schakel, met zeekat (Sepia officinalis) als belangrijkste doelsoort. De teruggegooide hoeveelheden variëren van 16 tot 35% en betreffen overwegend beschadigde exemplaren van commerciële soorten. De teruggooi in deze visserijtak bestaat hoofdzakelijk uit horsmakreel (Trachurus trachurus).

Visserij op kleine pelagische soorten

De vistuigen die hierbij worden gebruikt, zijn de pelagische spantrawl en de ringzegen. De vis wordt aangetrokken met een lichtbron. De vangsten bestaan overwegend uit ansjovis (Engraulis encrasicolus) en sardine (Sardina pilchardus), die vaak in gemengde scholen voorkomen.

De teruggooi kan oplopen tot 80%, in het bijzonder wanneer veel sardine wordt gevangen in de gerichte visserij op ansjovis.


BIJLAGE III: Tijdschema voor acties

2002

Regels in verband met het gebruik van bepaalde maaswijdten: eventueel te wijzigen (na overleg met LS) in het kader van de bespreking van de nieuwe technische regelgeving.

Vrijwillig verlaten van visgronden: opneming in de door het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur te ontwikkelen gedragscode.

2003

Valorisatie van laagwaardige vis: beginnen met studie naar benuttingsmogelijkheden.

Gesleepte demersale netten: Evaluatie van de bestaande kennis inzake selectiviteit, ontmoeting(en) met vissers en wetenschappers, misschien begin van proeven met selectiever vistuig.

Staande netten: Voorstel inzake toegestane maaswijdten, gebieden waar de betrokken netten mogen worden uitgezet en de afmetingen van netten. Overleg met de sector over de beperking van de uitzettijd.

Ander vistuig: ontmoeting(en) met vissers en wetenschappers. Follow-up met wetgevingsvoorstellen en/of proeven met selectiever vistuig.

Meer gesloten of gecontroleerde gebieden: kritisch onderzoek van de uitzonderingen en overweging van nieuwe/verruimde gesloten gebieden.

Met TAC's/quota verbonden teruggooi: overleg met lidstaten over aanpassingen van bestaande regels om de effecten van teruggooi te verzachten.

Proefprojecten om teruggooi te verminderen: beginnen na overleg met de sector, de wetenschap en de lidstaten.

Verzameling van gegevens over teruggooi: aan te moedigen in het kader van de uitvoering van de nationale programma's op grond van Verordening 1543/2000 van de Raad en 1639/2001 van de Commissie.

Gevolgen van een teruggooiverbod: overleg met lidstaten en de sector om te anticiperen op potentiële problemen als gevolg van een verbod.

2004

Verslag over het resultaat van de algemene vergroting van de maaswijdten in 2001 als onderdeel van de noodmaatregelen ter bescherming van kabeljauw en heek. Eventueel voorstellen voor verdere algemene vergrotingen, met ingang van 2005.

2005

Eventueel voorstel voor een wettelijk teruggooiverbod vanaf 2006


Andere mogelijke acties na 2003

Real-time sluitingen: toepassing op grotere schaal

Wijziging van de minimummaten bij aanvoer: eventueel in samenhang met voorstellen voor verdere vergroting van de maaswijdten in 2004.