Bijlagen bij COM(1998)117 - Regeling voor technische controles aan de wegkant van in de EG aan het wegverkeer deelnemende bedrijfsvoertuigen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1998)117 - Regeling voor technische controles aan de wegkant van in de EG aan het wegverkeer deelnemende bedrijfsvoertuigen. |
---|---|
document | COM(1998)117 |
datum | 6 juni 2000 |
b) "controle aan de wegkant", een niet geprogrammeerde, en derhalve onverwachte, controle van een op het grondgebied van een lidstaat aan het wegverkeer deelnemend bedrijfsvoertuig, welke controle door de autoriteiten aan de kant van de weg of daar waar de autoriteiten dat geschikt oordelen, wordt uitgevoerd;
c) "verkeersgeschiktheidstest", een test van de staat van wegverkeersgeschiktheid van het voertuig overeenkomstig bijlage I van Richtlijn 96/96/EG.
Artikel 3
1. De eerste fase van de controle aan de wegkant bestaat uit een visuele beoordeling door een daartoe opgeleide voertuigcontroleur, van de staat van onderhoud van het over de weg voorbijrijdende bedrijfsvoertuig.
2. Wanneer in de eerste fase het vermoeden bestaat dat het bedrijfsvoertuig ontoereikend wordt onderhouden, bestaat de tweede fase uit een vluchtige controle van het stilstaande voertuig, hetgeen controle van de documenten van de technische keuring omvat, met name van de bewijsstukken dat het bedrijfsvoertuig de wettelijke technische controle op verkeersgeschiktheid overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 96/96/EG heeft ondergaan of van de bewijsstukken overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Richtlijn 96/96/EG dat het bedrijfsvoertuig nog onlangs een technische controle aan de wegkant heeft ondergaan.
3. Indien uit de documenten onvoldoende blijkt dat het bedrijfsvoertuig goed is onderhouden of indien de controleur nog steeds vermoedt dat het bedrijfsvoertuig technisch voor het wegverkeer geschikt is, wordt tot de derde controlefase overgegaan, waarin het bedrijfsvoertuig op onregelmatigheden wordt gecontroleerd overeenkomstig bijlage II:
Artikel 4
1. De lidstaten organiseren passende en frequente controles aan de wegkant waarbij elk jaar een brede, representatieve steekproef van bedrijfsvoertuigen van alle categorieën die onder de draagwijdte van deze richtlijn vallen, worden gecontroleerd.
2. De controles aan de wegkant moeten, om doeltreffend te zijn, een voldoende representatief deel van het wegennet bestrijken.
3. Controles aan de wegkant worden zonder discriminatie op grond van de nationaliteit van de bestuurder of van het land van afgifte van het kenteken van het bedrijfsvoertuig uitgevoerd.
4. De lidstaten delen de Commissie om de twee jaar het aantal gecontroleerde bedrijfsvoertuigen mede, uitgesplitst naar categorie en naar land van afgifte van het kenteken, met tevens gegevens omtrent de redenen voor de afwijzing bij de controle.
Artikel 5
1. Om controles aan de wegkant als bedoeld in deze richtlijn uit te voeren, maken de lidstaten gebruik van de controlelijst in bijlage I. Een kopie van deze door de autoriteit die de controle heeft uitgevoerd ingevulde controlelijst of een certificaat waarin de resultaten van de regelmatige technische controle als voorgeschreven bij Richtlijn 96/96/EG, zijn opgenomen, wordt aan de bestuurder van het bedrijfsvoertuig verstrekt en wordt op verzoek getoond om nadien, binnen een kort en onredelijk tijdsbestek volgende controles aan de wegkant te vereenvoudigen of te vermijden.
2. Indien de voertuigcontroleur van oordeel is dat het gebrek aan onderhoud van het bedrijfsvoertuig nader onderzoek rechtvaardigt, kan het bedrijfsvoertuig in een erkend controlecentrum overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 96/96/EG aan een test op verkeersgeschiktheid worden onderworpen.
Indien uit de controle aan de wegkant volgt dat het bedrijfsvoertuig niet aan bijlage II voldoet of niet voldoet aan de nadien ondergane test op verkeersgeschiktheid in een erkend controlecentrum overeenkomstig artikel 2 van Richtlijn 96/96/EG en derhalve wordt geacht een ernstig risico voor de inzittenden en andere weggebruikers te vormen, kan het bedrijfsvoertuig onverwijld van gebruik op de openbare weg worden geweerd.
Artikel 6
1. Lidstaten geven elkaar voor de toepassing van de richtlijn bijstand.
2. Ernstige of herhaalde gebreken aan voertuigen van niet-ingezetenen worden gemeld aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het bedrijfsvoertuig is geregistreerd of waar de onderneming is gevestigd.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaat die ernstige of herhaalde gebreken aan voertuigen van niet-ingezetenen hebben vastgesteld, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het bedrijfsvoertuig is geregistreerd of waar de onderneming is gevestigd, verzoeken om tegen de overtreder of overtreders passende maatregelen te nemen.
Laatstgenoemde bevoegde autoriteiten stellen die van de lidstaat die de gebreken aan het bedrijfsvoertuig hebben vastgesteld, van eventuele tegen de overtreder(s) genomen maatregelen in kennis.
Artikel 7
De Commissie stelt overeenkomstig de procedure van artikel 8 de ter aanpassing van de in bijlage II gedefinieerde technische normen aan de technische vooruitgang noodzakelijke wijzigingen vast.
Artikel 8
De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang van de richtlijn betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens, hierna "het Comité" genoemd.
De vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit onderwerp, zonodig door middel van een stemming.
Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere lidstaat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.
De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het Comité uitgebrachte advies. Zij brengt het Comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.
Artikel 9
De lidstaten stellen het stelsel van sancties, van toepassing op inbreuken op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, vast en treffen alle maatregelen die nodig zijn om de daadwerkelijke toepassing van die sancties te waarborgen. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 10, lid 1, eerste alinea, genoemde datum van de desbetreffende bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen ervan zo spoedig mogelijk mede.
Artikel 10
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1998 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Zij passen deze bepalingen toe met ingang van 1 juli 1999.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 11
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 12
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
(1) PB L 46 van 17.2.1997, blz. 1.
BIJLAGE I
CONTROLELIJST
>BEGIN VAN DE GRAFIEK>
1. Plaats van de controle ..........
2. Datum ..........
3. Tijd ..........
4. Kenletters van het land op het voertuig en kenteken ..........
5. Kenletters van het land op de aanhanger/oplegger en kenteken ..........
6. Voertuigklasse
Vrachtwagen (meer dan 12 ton) (1)
Vrachtwagencombinatie (2)
Geleed voertuig met platform (3)
Toerbus (4)
Minibus (5) Lichte vrachtwagen (3,5-12 ton) (6)
7. Onderneming die het vervoer verricht/adres ..........
..........
8. Nationaliteit ..........
9. Bestuurder ..........
10. Afzender, adres, laadplaats ..........
..........
11. Geadresseerde, adres, losplaats ..........
..........
12. Bruttomassa van de eenheid ..........
13. Redenen voor afwijzing bij controle:
- Remsysteem en onderdelen
- Stuurstangen
- Lampen, verlichting en lichtsignaalinrichtingen
- Wielen/naven/banden
- Uitlaatsysteem
- Rookopaciteit (diesel)
- Gasvormige emissies (benzine)
Voertuigspecificaties overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG, bijlage IIA:
(1) Motorvoertuigen met ten minste vier wielen, bestemd voor het vervoer van goederen met een maximummassa van meer dan 12 ton (categorie N3).
(2) Een combinatie van motorvoertuigen, bestemd voor het vervoer van goederen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton (categorie N2 en N3) met aanhangwagens (categorie O).
(3) Trekkers, bestemd voor koppeling aan een oplegger.
(4) Motorvoertuigen met ten minste vier wielen, bestemd voor het vervoer van personen met, buiten de bestuurderszitplaats, meer dan acht zitplaatsen (categorie M2 en M3).
(5) Motorvoertuigen met ten minste vier wielen, bestemd voor het vervoer van personen met, buiten de bestuurderszitplaats, (meer dan vijf) maar maximaal acht zitplaatsen (categorie M1).
(6) Motorvoertuigen met ten minste vier wielen, bestemd voor het vervoer van goederen met een maximummassa van meer dan 3,5 ton maar ten hoogste 12 ton (categorie N2).
14. Diversen/opmerkingen
15. Autoriteit/functionaris die de controle heeft uitgevoerd
16. Resultaat van de controle:
- toegelaten
- toegelaten, doch kleine gebreken vastgesteld
- ernstige gebreken
- rijverbod met onmiddelijke ingang
Handtekening van de testende inspecteur/stempel>EIND VAN DE GRAFIEK>
BIJLAGE II
TECHNISCHE NORMEN VOOR CONTROLES AAN DE WEGKANT
Bedrijfsvoertuigen als gedefinieerd in artikel 2, moeten zodanig worden onderhouden dat deze door de controlerende autoriteiten als verkeersgeschikt worden beschouwd.
Tot de onderdelen die moeten worden gecontroleerd, behoren die welke als belangrijk voor de veilige en schone bediening van het voertuig worden beschouwd. Eenvoudige functionele controles (verlichting, lichtsignaalinrichting, staat van de banden, enz.), specifieke tests en/of controles worden voor wat het remsysteem en de emissies van het motorvoertuig betreft op de volgende wijze uitgevoerd:
1. Remmen
Geëist wordt dat elk onderdeel van het remsysteem en het bedieningsmechanisme in goede en doeltreffende staat worden gehouden en op de juiste wijze zijn afgesteld.
Het remsysteem van het voertuig moet de volgende drie remfuncties kunnen uitvoeren:
a) Bij motorvoertuigen en de aanhangwagens of opleggers daarvan moet het bedrijfsremsysteem het voertuig veilig, snel en doelmatig kunnen vertragen en tot stilstand kunnen brengen, ongeacht de beladingstoestand en de hellingsgradiënt van de weg waarop het voertuig op- of afwaarts rijdt;
b) Bij motorvoertuigen en de aanhangwagens en opleggers daarvan moet een parkeerrem het voertuig in stilstand kunnen houden, ongeacht de beladingstoestand op een waarneembare helling, op- of neerwaarts, waarbij de werkbare remvlakken door een inrichting waarvan de werking zuiver mechanisch is, in de remstand worden gehouden;
c) Bij motorvoertuigen moet een secundair (nood)remsysteem het voertuig kunnen vertragen en, ongeacht de beladingstoestand, binnen een redelijke afstand tot stilstand kunnen brengen, ook al is het bedrijfsremsysteem defect.
Wanneer twijfel bestaat over de staat van onderhoud van het voertuig, kunnen de controlerende autoriteiten de remprestaties van het voertuig beproeven overeenkomstig enkele of alle bepalingen van bijlage II, punt 1, van Richtlijn 96/96/EG.
2. Uitlaatemissies
2.1. Uitlaatemissie
2.1.1. Motorvoertuigen met (benzine)motoren met elektrische ontsteking
a) Wanneer de uitlaatemissies niet door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem worden beheerst zoals een driewegkatalysator met een lambda-sonde:
1. Visuele controle van het uitlaatsysteem om na te gaan of er lekkages zijn.
2. Eventuele visuele controle van het emissiebestrijdingssysteem om na te gaan of de voorgeschreven apparatuur is gemonteerd.
Na een redelijke warmloopperiode van de motor (rekening houdend met de aanbevelingen van de voertuigfabrikant) wordt het koolmonoxide(CO)gehalte van de uitlaatgassen gemeten waarbij de motor stationair (onbelast) loopt.
Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen is de waarde die door de voertuigfabrikant is aangegeven. Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten besluiten deze niet als referentiewaarde te gebruiken, mag het CO-gehalte de volgende waarde niet overschrijden:
- bij voertuigen die geregistreerd zijn of voor het eerst in gebruik zijn genomen tussen de datum waarop de lidstaten verlangen dat de voertuigen aan Richtlijn 70/220/EEG (1) voldoen en 1 oktober 1986: CO - 4,5 vol.%.
- bij voertuigen die voor het eerst na 1 oktober 1986 zijn geregistreerd of in gebruik zijn genomen: CO - 3,5 vol.%.
b) Indien de uitlaatemissies door een geavanceerd emissiebestrijdingssysteem worden beheerst zoals een driewegkatalysator met een lambda-sonde:
1. Visuele controle van het uitlaatsysteem om na te gaan of er geen lekkages zijn en alle onderdelen compleet zijn.
2. Visuele controle van het emissiebestrijdingssysteem om na te gaan of de voorgeschreven apparatuur is gemonteerd.
3. Bepaling van de doelmatigheid van het emissiebestrijdingssysteem van het voertuig door meting van de lambdawaarde en het CO-gehalte van de uitlaatgassen overeenkomstig punt 4 of volgens de procedures van de fabrikant die ten tijde van de typegoedkeuring zijn goedgekeurd. Bij elke proef laat men de motor warm lopen overeenkomstig de aanbevelingen van de voertuigfabrikant.
4. Uitlaatemissies - grenswaarden
- Meting bij stationair toerental van de motor:
Het maximaal toelaatbare CO-gehalte van de uitlaatgassen is de door de voertuigfabrikant opgegeven waarde. Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn, mag het maximum-CO-gehalte niet meer dan 0,5 vol.% bedragen.
- Meting bij het hoge onbelaste toerental (motortoerental minstens 2 000 min-1:
CO-gehalte: maximaal 0,3 vol.-%.
Lambda: 1 = 0,03 overeenkomstig de specificaties van de fabrikant.
2.1.2. Motorvoertuigen uitgerust met (diesel)motoren met compressie-ontsteking
Meting van de uitlaatgasopaciteit bij vrije acceleratie (onbelast vanaf stationair toerental tot het begrensde toerental). Het concentratieniveau mag het niveau niet overschrijden dat overeenkomstig Richtlijn 72/306/EEG (2) op de plaat is genoteerd. Wanneer deze gegevens niet beschikbaar zijn of wanneer de bevoegde autoriteiten van de lidstaten besluiten deze waarde niet als referentie te gebruiken, wordt de volgende grenswaarde voor de absorptiecoëfficiënt gehanteerd:
Maximum-absorptiecoëfficiënt bij:
- dieselmotoren met natuurlijke aanzuiging: 2,5 m-1,
- dieselmotoren met drukvulling: 3,0 m-1
of equivalente waarden wanneer gebruik wordt gemaakt van apparatuur van een type dat afwijkt van dat welke bij de EG-typegoedkeuring is gebruikt.
Voertuigen die voor de eerste keer vóór 1 januari 1980 zijn geregistreerd of in gebruik zijn genomen, zijn van deze voorschriften vrijgesteld.
2.1.3. Testapparatuur
De voertuigemissies worden gemeten met apparatuur die ontworpen is om nauwkeurig vast te stellen of aan de voorgeschreven of aan de door de fabrikant aangegeven grenswaarden wordt voldaan.
2.2. Eventueel wordt nagegaan of het diagnostische boord - (On Board Diagnostic (OBD)) - emissiecontrolesysteem functioneert.
(1) Richtlijn 70/220/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de luchtverontreiniging door de uitstoot van gassen afkomstig van motorvoertuigen (PB L 76 van 9.3.1970, blz. 1); Rectificatie in PB L 81 van 11.4.1970, blz. 15.
(2) Richtlijn 72/306/EEG van de Raad van 2 augustus 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de verontreiniging door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PB L 190 van 20.8.1972, blz. 1).