Bijlagen bij COM(1995)272 - Wijziging van Richtlijn 76/895/EEG betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit, Richtlijn 86/362/EEG tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen, Richtlijn 86/363/EEG tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong, en Richtlijn 90/642/EEG tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde produkten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlagen aan te brengen wijzigingen vastgesteld volgens de procedure van artikel 7.".

2. De leden 2, 3 en 4 van artikel 7 worden vervangen door:

"2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

4. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

5. Indien de Raad drie maanden na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.".

3. De leden 2, 3 en 4 van artikel 8 worden vervangen door:

"2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen nar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

4. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

5. Indien de Raad 15 dagen na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.".

4. Artikel 9 wordt vervangen door:

"1. Deze richtlijn geldt voor in artikel 1 bedoelde produkten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen. De overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen zijn echter niet van toepassing op vóór de uitvoer behandelde produkten wanneer duidelijk kan worden aangetoond dat:

a) het derde land van bestemming deze bijzondere behandeling eist om het binnenbrengen van schadelijke organismen op zijn grondgebied te voorkomen, of

b) de behandeling noodzakelijk is om de produkten tijdens het vervoer naar en de opslag in het derde land van bestemming tegen schadelijke organismen te beschermen.

2. Deze richtlijn geldt niet voor de in artikel 1 bedoelde produkten indien duidelijk blijkt dat zij bestemd zijn voor:

a) vervaardiging van andere produkten den levensmiddelen en diervoeders, of

b) uitzaai of aanplant.".

5. Na artikel 10 wordt het volgende artikel ingevoegd:

"Artikel 10 bis

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden opdat de in artikel 5 bedoelde wijzigingen uiterlijk vier maanden na de datum waarop zij zijn vastgesteld op hun grondgebied ten uitvoer kunnen worden gelegd, en eventueel sneller als dit nodig is voor de bescherming van de gezondheid van de mens.".


Artikel 2 Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen, wordt als volgt gewijzigd: 1. Artikel 1 wordt vervangen door: "Artikel 1 1. Deze richtlijn geldt voor de in bijlage I vermelde graanprodukten, voor zover deze produkten bepaalde bestrijdingsmiddelenresiduen kunnen bevatten. De richtlijn geldt eveneens wanneer bovenbedoelde produkten zijn gedroogd of verwerkt, of in een samengesteld levensmiddel zijn verwerkt, voor zover deze produkten bepaalde bestrijdingsmiddelenresiduen kunnen bevatten. 2. Deze richtlijn geldt onverminderd het bepaalde in: a) Richtlijn 74/63/EEG van de Raad van 17 december 1973 tot vaststelling van maximumgehalten aan ongewenste stoffen en produkten in diervoeders (*); b) Richtlijn 76/895/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit; c) Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde produkten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit. 3. Deze richtlijn geldt eveneens voor in lid 1 bedoelde produkten die bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen. De overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen zijn evenwel niet van toepassing op vóór de uitvoer behandelde produkten wanneer duidelijk kan worden aangetoond dat: a) het derde land van bestemming deze bijzondere behandeling eist om het binnenbrengen van schadelijke organismen op zijn grondgebied te voorkomen, of b) de behandeling noodzakelijk is om de produkten tijdens het vervoer naar en de opslag in het derde land van bestemming tegen schadelijke organismen te beschermen. 4. Deze richtlijn geldt niet voor de in lid 1 bedoelde produkten indien duidelijk blijkt dat zij bestemd zijn voor: a) vervaardiging van andere produkten dan levensmiddelen en diervoeders, of b) uitzaai of aanplant. (*) PB nr. L 38 van 11. 2. 1974, blz. 31. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/16/EEG (PB nr. L 104 van 23. 4. 1994, blz. 32).". 2. In artikel 2, lid 1, worden de woorden "in bijlage II vermelde" geschrapt. 3. Artikel 4 wordt vervangen door: "Artikel 4 1. Ongeacht het bepaalde in artikel 6 mogen de gehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op de in artikel 1 bedoelde produkten vanaf het tijdstip waarop ze in het verkeer worden gebracht de maximumgehalten die zijn vastgesteld in de in bijlage II bedoelde lijst niet overschrijden. De lijst van de betrokken bestrijdingsmiddelen wordt overeenkomstig de procedure van artikel 12 vastgesteld in bijlage II, waarbij rekening wordt gehouden met de stand van wetenschap en techniek. 2. Wanneer voor gedroogde of door verwerking verkregen produkten in bijlage II geen specifieke maximumgehalten zijn vastgesteld, gelden de maximumresidugehalten die in bijlage II zijn vastgesteld, waarbij dan rekening wordt gehouden met de concentratie ten gevolge van het drogingsproces, of de concentratie of verdunning ten gevolge van de verwerking. Overeenkomstig de procedure van artikel 12 kan voor bepaalde gedroogde of door verwerking verkregen produkten een concentratie- of verdunningscoëfficiënt worden vastgesteld om rekening te houden met de concentratie en/of verdunning ten gevolge van bepaalde drogings- of verwerkingsprocessen. 3. Voor samengestelde levensmiddelen die een mengsel van ingrediënten bevatten en waarvoor geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld, mogen de maximumresidugehalten de in bijlage II vastgestelde gehalten niet overschrijden, waarbij rekening moet worden gehouden met de corresponderende concentraties van de ingrediënten van de mengsels, alsmede met het bepaalde in lid 2. 4. De Lid-Staten garanderen, ten minste via bewaking en controlebemonstering, dat de in lid 1 bedoelde maximumgehalten in acht worden genomen. De vereiste controles worden verricht overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 89/397/EEG van de Raad van 14 juni 1989 inzake de officiële controle op levensmiddelen (*), en met name in artikel 4 van deze richtlijn, en Richtlijn 93/99/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende aanvullende maatregelen inzake de officiële controle op levensmiddelen (**). (*) PB nr. L 186 van 30. 6. 1989, blz. 23. (**) PB nr. L 290 van 24. 11. 1993, blz. 14.". 4. Artikel 5 wordt vervangen door: "Artikel 5 Indien voor een produkt van een in bijlage I omschreven groep door de Commissie krachtens artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen voor de gehele Gemeenschap een voorlopig maximumresidugehalte is vastgesteld, wordt dit gehalte opgenomen in bijlage II, met verwijzing naar die procedure. Artikel 5 bis 1. In de zin van deze richtlijn wordt onder 'Lid-Staat van oorsprong` verstaan de Lid-Staat op het grondgebied waarvan een in artikel 1, lid 1, eerste alinea, bedoeld produkt wettig is geproduceerd en in de handel gebracht, en onder 'Lid-Staat van bestemming` de Lid-Staat op het grondgebied waarvan dit produkt wordt binnengebracht en in het verkeer wordt gebracht voor andere doeleinden dan doorvoer naar een andere Lid-Staat of naar een derde land. 2. De Lid-Staten voorzien in een regeling om maximumresidugehalten in en op de in artikel 1, lid 1, eerste alinea, bedoelde produkten die uit een Lid-Staat van oorsprong op hun grondgebied worden binnengebracht, vast te stellen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de in de Lid-Staat van oorsprong geldende regels inzake goede landbouwpraktijk wanneer voor deze produkten geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 1, of artikel 5. 3. Indien geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 1, of artikel 5, gelden bovendien de volgende regels: 1. Wanneer ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, eerste alinea, bedoeld produkt dat voldoet aan de in de Lid-Staat van oorsprong toegepaste maximumresidugehalten, in de Lid-Staat van bestemming maatregelen worden genomen op grond waarvan het betrokken produkt niet in de handel mag worden gebracht of aan bijzondere handelsbeperkingen wordt onderworpen omdat het maximumresidugehalte ervan het in de Lid-Staat van bestemming vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, stelt de Lid-Staat van bestemming de andere Lid-Staat en de Commissie daarvan in kennis. De gevallen waarop de informatie is gebaseerd, moeten in de kennisgeving deugdelijk worden gedocumenteerd. 2. De twee Lid-Staten vatten op basis van de onder 1 bedoelde kennisgeving onverwijld besprekingen aan om telkens wanneer dat mogelijk is het prohibitieve of restrictieve effect van de door de Lid-Staat van bestemming toegepaste maatregelen, op te heffen via onderling overeen te komen maatregelen, en zij delen de Commissie en de andere Lid-Staten binnen 3 maanden na de datum van de besprekingen mee, in het bijzonder de eventueel overeengekomen maatregelen, met inbegrip van de maximumresidugehalten die de Lid-Staat van bestemming wil vaststellen in het kader van de in lid 2 bedoelde regeling. De Lid-Staten verstrekken elkaar alle nodige informatie; met name moet de producerende Lid-Staat onder meer de toxicologische evaluatie en de raming van de ADI (aanvaardbare dagelijkse inname), de door de Lid-Staat vastgestelde regels inzake goede landbouwpraktijk en de gegevens van de experimenten verstrekken waarvan hij is uitgegaan om het maximumresidugehalte te bepalen; de Lid-Staat van bestemming deelt mede waarom hij de maatregelen nodig acht. 3. De Commissie legt de kwestie voor aan het Permanent Planteziektenkundig Comité. Overeenkomstig de procedure van artikel 12 kan in bijlage II voor een beperkte periode een voorlopig maximumgehalte worden vastgesteld. Bij de vaststelling van dit voorlopige maximumgehalte houdt de Commissie rekening met de stand van wetenschap en techniek. De Lid-Staat van oorsprong en/of andere belanghebbende Lid-Staten geven zo nodig voldoende garanties dat de vereiste gegevens betreffende de experimenten binnen een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde termijn zullen worden verstrekt; deze termijn mag niet langer zijn dan vier jaar. 4. Maatregelen als bedoeld in de leden 2 en 3 worden door de Lid-Staat vastgesteld met inachtneming van zijn verplichtingen uit hoofde van het Verdrag, en met name die uit hoofde van de artikelen 30 tot en met 36. 5. Het bepaalde in Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (*) geldt niet voor de maatregelen die door de Lid-Staten worden medegedeeld overeenkomstig lid 3 van dit artikel. 6. Voor de toepassing van de in dit artikel vastgestelde procedure kunnen nadere maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 12. (*) PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/10/EG (PB nr. L 100 van 19. 4. 1994, blz. 30).". 5. Artikel 7 wordt vervangen door: "Artikel 7 1. De Lid-Staten wijzen een instantie aan voor de in artikel 4, lid 4, bedoelde bewaking; dit mag de krachtens artikel 6 van Richtlijn 93/99/EEG aangewezen contactinstantie zijn. 2. a) De Lid-Staten zenden de Commissie uiterlijk op 30 juni van elk jaar het bewakingsprogramma toe dat zij voornemens zijn in het daaropvolgende kalenderjaar uit te voeren. Deze programma's moeten ten minste de volgende punten bevatten: - de te controleren produkten en het aantal te verrichten controles; - de bestrijdingsmiddelenresiduen waarop wordt gecontroleerd; - de criteria die zijn gehanteerd bij de opstelling van deze programma's. b) De Commissie legt uiterlijk op 30 september van elk jaar een ontwerp-besluit met een gecooerdineerd bewakingsprogramma voor aan het Permanent Planteziektenkundig Comité. Het besluit wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13. Het gecooerdineerde bewakingsprogramma heeft in de eerste plaats ten doel zoveel mogelijk bemonsteringen te verrichten voor controle, op de in de groepen van bijlage I vermelde granen die in de Gemeenschap zijn geproduceerd of ingevoerd, om er zodoende voor te zorgen dat de in bijlage II vastgestelde maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in acht worden genomen. Het gecooerdineerde bewakingsprogramma kan achteraf worden bijgestuurd als dat bij de uitvoering nodig blijkt. c) De Lid-Staten zenden de Commissie uiterlijk op 28 februari van elk jaar een verslag toe over de tenuitvoerlegging van hun bewakingsprogramma's in het voorbije kalenderjaar en van het gecooerdineerd bewakingsprogramma dat door de Commissie overeenkomstig het bepaalde onder b) is medegedeeld. In deze verslagen worden ten minste de volgende gegevens vermeld: - de gecontroleerde produkten en het aantal verrichte controles; - de bestrijdingsmiddelenresiduen waarvoor analyses zijn verricht of zullen worden verricht. 3. De Lid-Staten zenden de Commissie uiterlijk op 31 augustus van elk jaar de uitkomsten toe van de analyses van de monsters die in het afgelopen jaar voor controle zijn genomen in het kader van het gecooerdineerde bewakingsprogramma. De Commissie verzamelt en combineert deze gegevens en deelt deze in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité aan de Lid-Staten mede, eventueel met aanbevelingen voor verdere maatregelen. Deze aanbevelingen kunnen met name het volgende betreffen: - te nemen maatregelen wanneer gevallen worden gesignaleerd waarin maximumhoeveelheden zijn overschreden; - de wenselijkheid om de verzamelde en gecombineerde informatie te publiceren; - specifieke conclusies met betrekking tot eventueel in nationale bewakingsprogramma's aan te brengen wijzigingen. 4. De volgende bepalingen kunnen volgens de procedure van artikel 12 worden vastgesteld: a) wijzigingen in de leden 2 en 3 van dit artikel, voor zover deze wijzigingen betrekking hebben op de uiterste data voor de mededeling; b) uitvoeringsbepalingen om de in de leden 2 en 3 vastgestelde regeling vlot te doen functioneren. 5. De Commissie zendt de Raad uiterlijk op 31 december 1999 een verslag toe over de toepassing van dit artikel, eventueel vergezeld van dienstige voorstellen.". 6. Artikel 9 wordt vervangen door: "Artikel 9 1. Wanneer een Lid-Staat op grond van nieuwe informatie of van een herbeoordeling van bestaande informatie van oordeel is dat een in bijlage II vastgesteld maximumgehalte een gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier en dat bijgevolg snel moet worden opgetreden, kan deze Lid-Staat dit gehalte voor zijn grondgebied tijdelijk verlagen. In dat geval stelt hij de andere Lid-Staten en de Commissie onverwijld in kennis van de genomen maatregelen en van de redenen waarom de maatregelen zijn getroffen. 2. De Commissie onderzoekt snel de door de in lid 1 bedoelde Lid-Staat verstrekte motivering en raadpleegt de Lid-Staten in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité, hierna 'Comité` te noemen; zij brengt onmiddellijk advies uit en neemt de geëigende maatregelen. De Commissie stelt de Raad en de Lid-Staten onmiddellijk in kennis van de genomen maatregelen. Elke Lid-Staat kan de maatregelen van de Commissie binnen vijftien dagen na de kennisgeving aan de Raad voorleggen. De Raad kan binnen vijftien dagen na de datum waarop de zaak aan hem is voorgelegd, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen. 3. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de in de in artikel 1 bedoelde lijst vastgestelde maximumgehalten moeten worden gewijzigd om de in lid 1 bedoelde problemen op te lossen en om de gezondheid van de mens te beschermen, leidt zij met het oog op de vaststelling van die wijzigingen de procedure van artikel 13 in. In dat geval mag de Lid-Staat die de maatregelen op grond van lid 1 heeft genomen, deze handhaven tot de Raad of de Commissie overeenkomstig de bovengenoemde procedure een besluit heeft genomen.". 7. Artikel 10 wordt vervangen door: "Artikel 10 Onverminderd het bepaalde in artikel 9 worden wijzigingen in de bijlagen ten gevolge van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen vastgesteld volgens de procedure van artikel 12.". 8. Artikel 11 vervalt. 9. De leden 2, 3 en 4 van artikel 12 worden vervangen door: "2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel. 3. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité. 4. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. 5. Indien de Raad drie maanden na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.". 10. De leden 2, 3, en 4 van artikel 13 worden vervangen door: "2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commisie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel. 3. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité. 4. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. 5. Indien de Raad 15 dagen na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.". 11. Artikel 14 wordt vervangen door: "Artikel 14 De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden opdat de wijzigingen ten gevolge van besluiten als bedoeld in artikel 4, lid 1 en lid 2, artikel 5, artikel 5 bis, lid 3, artikel 9, lid 3, en artikel 10 uiterlijk vier maanden na de datum waarop zij zijn vastgesteld op hun grondgebied ten uitvoer kunnen worden gelegd, en eventueel sneller als dit nodig is voor de bescherming van de gezondheid van de mens.".


Artikel 3

Richtlijn 86/363/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1 wordt vervangen door:

"Artikel 1

1. Deze richtlijn geldt voor de in bijlage I vermelde levensmiddelen van dierlijke oorsprong, voor zover deze produkten bepaalde bestrijdingsmiddelenresiduen kunnen bevatten.

De richtlijn geldt eveneens wanneer bovenbedoelde produkten zijn gedroogd of verwerkt, of in een samengesteld levensmiddel zijn verwerkt, voor zover deze produkten bepaalde bestrijdingsmiddelenresiduen kunnen bevatten.

2. Deze richtlijn geldt onverminderd het bepaalde in Richtlijn 74/63/EEG van de Raad van 17 december 1973 tot vaststelling van maximumgehalten aan ongewenste stoffen en produkten in diervoeders, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/519/EEG.

3. Deze richtlijn geldt eveneens voor in lid 1 bedoelde produkten de bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen.

4. Deze richtlijn geldt niet voor de in lid 1 bedoelde produkten indien duidelijk blijkt dat zij bestemd zijn voor de vervaardiging van andere produkten dan levensmiddelen en diervoeders.".

2. In artikel 2, lid 1, worden de woorden "in bijlage II vermelde" geschrapt.

3. Artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

1. De gehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op de in artikel 1 bedoelde produkten mogen vanaf het tijdstip waarop ze in het verkeer worden gebracht de maximumgehalten die zijn vastgesteld in de in bijlage II bedoelde lijst niet overschrijden.

De lijst van de betrokken bestrijdingsmiddelen wordt overeenkomstig de procedure van artikel 12 vastgesteld in bijlage II, waarbij rekening wordt gehouden met de stand van wetenschap en techniek.

2. Wanneer voor gedroogde of door verwerking verkregen produkten in bijlage II geen specifieke maximumgehalten zijn vastgesteld, gelden de maximumresidugehalten die in bijlage II zijn vastgesteld, waarbij dan rekening wordt gehouden met de concentratie ten gevolge van het drogingsproces, of de concentratie of verdunning ten gevolge van de verwerking. Overeenkomstig de procedure van artikel 12 kan voor bepaalde gedroogde of door verwerking verkregen produkten een concentratie- of verdunningscoëfficiënt worden vastgesteld om rekening te houden met de concentratie en/of verdunning ten gevolge van bepaalde drogings- of verwerkingsprocessen.

3. Voor samengestelde levensmiddelen die een mengsel van ingrediënten bevatten en waarvoor geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld, mogen de maximumresidugehalten de in bijlage II vastgestelde gehalten niet overschrijden, waarbij rekening moet worden gehouden met de corresponderende concentraties van de ingrediënten van het mengsel, alsmede met het bepaalde in lid 2.

4. De Lid-Staten garanderen, ten minste via bewaking en controlebemonstering, dat de in lid 1 bedoelde maximumgehalten in acht worden genomen. De vereiste controles worden verricht overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 89/397/EEG van de Raad van 14 juni 1989 inzake de officiële controle op levensmiddelen, en met name in artikel 4 van deze richtlijn, Richtlijn 93/99/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende aanvullende maatregelen inzake de officiële controle op levensmiddelen, en andere relevante voorschriften betreffende de bewaking van residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong.".

4. Artikel 5 wordt vervangen door:

"Artikel 5

Indien voor een produkt van een in bijlage I omschreven groep door de Commissie krachtens artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen voor de gehele Gemeenschap een voorlopig maximumresidugehalte is vastgesteld, wordt dit gehalte opgenomen in bijlage II, met verwijzing naar die procedure.

Artikel 5 bis

1. In de zin van deze richtlijn wordt onder 'Lid-Staat van oorsprong` verstaan de Lid-Staat op het grondgebied waarvan een in artikel 1, lid 1, eerste alinea, bedoeld produkt wettig is geproduceerd en in de handel gebracht, en onder 'Lid-Staat van bestemming` de Lid-Staat op het grondgebied waarvan dit produkt wordt binnengebracht en in het verkeer wordt gebracht voor andere doeleinden dan doorvoer naar een andere Lid-Staat of naar een derde land.

2. De Lid-Staten voorzien in een regeling om maximumresidugehalten in en op de in artikel 1, lid 1, eerste alinea, bedoelde produkten die uit een Lid-Staat van oorsprong op hun grondgebied worden binnengebracht, vast te stellen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de in de Lid-Staat van oorsprong geldende regels inzake goede landbouwpraktijk wanneer voor deze produkten geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 1, of artikel 5.

3. Indien geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, lid 1, of artikel 5, gelden bovendien de volgende regels:

1. Wanneer ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, eerste alinea, bedoeld produkt dat voldoet aan de in de Lid-Staat van oorsprong toegepaste maximumresidugehalten, in de Lid-Staat van bestemming maatregelen worden genomen op grond waarvan het betrokken produkt niet in de handel mag worden gebracht of aan bijzondere handelsbeperkingen wordt onderworpen omdat het maximumresidugehalte ervan het in de Lid-Staat van bestemming vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, stelt de Lid-Staat van bestemming de andere Lid-Staat en de Commissie daarvan in kennis. De gevallen waarop de informatie is gebaseerd, moeten in de kennisgeving deugdelijk worden gedocumenteerd.

2. De twee Lid-Staten vatten op basis van de onder 1 bedoelde kennisgeving onverwijld besprekingen aan om telkens wanneer dat mogelijk is het prohibitieve of restrictieve effect van de door de Lid-Staat van bestemming toegepaste maatregelen op te heffen via onderling overeen te komen maatregelen, en zij delen de Commissie en de andere Lid-Staten binnen 3 maanden na de datum van kennisgeving de resultaten van de besprekingen mee, in het bijzonder de eventueel overeengekomen maatregelen, met inbegrip van de maximumresidugehalten die de Lid-Staat van bestemming wil vaststellen in het kader van de in lid 2 bedoelde regeling.

De Lid-Staten verstrekken elkaar alle nodige informatie; met name moet de producerende Lid-Staat onder meer de toxicologische evaluatie en de raming van de ADI (aanvaardbare dagelijkse inname), de door de Lid-Staat vastgestelde regels inzake goede landbouwpraktijk en de gegevens van de experimenten verstrekken waarvan hij is uitgegaan om het maximumresidugehalte te bepalen; de Lid-Staat van bestemming deelt mede waarom hij de maatregelen nodig acht.

3. De Commissie legt de kwestie voor aan het Permanent Planteziektenkundig Comité. Overeenkomstig de procedure van artikel 12 kan in bijlage II voor een beperkte periode een voorlopig maximumgehalte worden vastgesteld. Bij de vaststelling van dit voorlopige maximumgehalte houdt de Commissie rekening met de stand van wetenschap en techniek.

De Lid-Staat van oorsprong en/of andere belanghebbende Lid-Staten geven zo nodig voldoende garanties dat de vereiste gegevens betreffende de experimenten binnen een overeenkomstig artikel 12 vastgestelde termijn zullen worden verstrekt; deze termijn mag niet langer zijn dan vier jaar.

4. Maatregelen als bedoeld in de leden 2 en 3 worden door de Lid-Staat vastgesteld met inachtneming van zijn verplichtingen uit hoofde van het Verdrag, en met name die uit hoofde van de artikelen 30 tot en met 36.

5. Het bepaalde in Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften geldt niet voor de maatregelen die door de Lid-Staten worden medegedeeld overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

6. Voor de toepassing van de in dit artikel vastgestelde procedure kunnen nadere maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 12.".

5. Artikel 9 wordt vervangen door:

"Artikel 9

1. Wanneer een Lid-Staat op grond van nieuwe informatie of van een herbeoordeling van bestaande informatie van oordeel is dat een in bijlage II vastgesteld maximumgehalte een gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier en dat bijgevolg snel moet worden opgetreden, kan deze Lid-Staat dit gehalte voor zijn grondgebied tijdelijk verlagen. In dat geval stelt hij de andere Lid-Staten en de Commisie onverwijld in kennis van de genomen maatregelen en van de redenen waarom de maatregelen zijn getroffen.

2. De Commissie onderzoekt snel de door de in lid 1 bedoelde Lid-Staat verstrekte motivering en raadpleegt de Lid-Staten in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité, hierna 'Comité` te noemen; zij brengt onmiddelijk advies uit en neemt de geëigende maatregelen. De Commissie stelt de Raad en de Lid-Staten onmiddellijk in kennis van de genomen maatregelen. Elke Lid-Staat kan de maatregelen van de Commissie binnen vijftien dagen na de kennisgeving aan de Raad voorleggen. De Raad kan binnen vijftien dagen na de datum waarop de zaak aan hem is voorgelegd, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

3. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de in de in artikel 1 bedoelde lijst vastgestelde maximumgehalten moeten worden gewijzigd om de in lid 1 bedoelde problemen op te lossen en om de menselijke gezondheid te beschermen, leidt zij met het oog op de vaststelling van die wijzigingen de procedure van artikel 13 in. In dat geval mag de Lid-Staat die de maatregelen op grond van lid 1 heeft genomen, deze handhaven tot de Raad of de Commissie overeenkomstig de bovengenoemde procedure een besluit heeft genomen.".

6. Artikel 10 wordt vervangen door:

"Artikel 10

Onverminderd het bepaalde in artikel 9 worden wijzigingen in de bijlagen ten gevolge van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen vastgesteld volgens de procedure van artikel 12.".

7. Artikel 11 vervalt.

8. De leden 2, 3 en 4 van artikel 12 worden vervangen door:

"2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

4. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Comissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

5. Indien de Raad drie maanden na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.".

9. De leden 2, 3 en 4 van artikel 13 worden vervangen door:

"2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

4. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

5. Indien de Raad 15 dagen na de datum waarop het voorstel bij hem is ingediend, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.".

10. Artikel 14 wordt vervangen door:

"Artikel 14

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden opdat de wijzigingen ten gevolge van besluiten als bedoeld in artikel 4, lid 1 en lid 2, artikel 5, artikel 5 bis, lid 3, artikel 9, lid 3, en artikel 10 uiterlijk vier maanden na de datum waarop zij zijn vastgesteld op hun grondgebied ten uitvoer kunnen worden gelegd, en eventueel sneller als dit nodig is voor de bescherming van de gezondheid van de mens.".


Artikel 4

Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde produkten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit, wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 1, lid 1, wordt vervangen door:

"1. Deze richtlijn geldt voor de in kolom 1 van de bijlage vermelde produktgroepen, van welke produkten in kolom 2 voorbeelden worden gegeven, voor zover de produkten in deze groepen of de in kolom 3 aangegeven delen van die produkten bestrijdingsmiddelenresiduen kunnen bevatten.

De richtlijn geldt eveneens wanneer bovenbedoelde produkten zijn gedroogd of verwerkt, of in een samengesteld levensmiddel zijn verwerkt, voor zover deze produkten bepaalde bestrijdingsmiddelenresiduen kunnen bevatten.".

2. Artikel 2, onder a), wordt vervangen door:

"a) residuen van bestrijdingsmiddelen: residuen van bestrijdingsmiddelen en van de metabolieten, afbraakprodukten of reactieprodukten daarvan, in en op de in artikel 1 bedoelde produkten;".

3. Artikel 3 wordt vervangen door:

"Artikel 3

1. De gehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op de produkten, of, in voorkomend geval, de delen van produkten, van de groepen, als bedoeld in artikel 1, mogen vanaf het tijdstip waarop ze in het verkeer worden gebracht de maximumgehalten die zijn vastgesteld in de in bijlage II bedoelde lijst niet overschrijden.

De lijst van de betrokken bestrijdingsmiddelen wordt overeenkomstig de procedure van artikel 9 vastgesteld in bijlage II, waarbij rekening wordt gehouden met de stand van wetenschap en techniek. Bestrijdingsmiddelenresiduen worden niet in de lijst opgenomen zolang daarvoor een maximumgehalte is vastgesteld bij Richtlijn 76/895/EEG.

2. Wanneer voor gedroogde of door verwerking verkregen produkten in bijlage II geen specifieke maximumgehalten zijn vastgesteld, gelden de maximumresidugehalten die in bijlage II zijn vastgesteld, waarbij dan rekening wordt gehouden met de concentratie ten gevolge van het drogingsproces, of de concentratie of verdunning ten gevolge van de verwerking. Overeenkomstig de procedure van artikel 9 kan voor bepaalde gedroogde of door verwerking verkregen produkten een concentratie- of verdunningscoëfficiënt worden vastgesteld om rekening te houden met de concentratie en/of verdunning ten gevolge van bepaalde drogings- of verwerkingsprocessen.

3. Voor samengestelde levensmiddelen die een mengsel van ingrediënten bevatten en waarvoor geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld, mogen de maximumresidugehalten de in bijlage II vastgestelde gehalten niet overschrijden, waarbij rekening moet worden gehouden met de corresponderende concentraties van de ingrediënten van het mengsel, alsmede met het bepaalde in lid 2.

4. De Lid-Staten garanderen, ten minste via bewaking en controlebemonstering, dat de in lid 1 bedoelde maximumgehalten in acht worden genomen. De vereiste controles worden verricht overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 89/397/EEG van de Raad van 14 juni 1989 inzake de officiële controle op levensmiddelen, en met name in artikel 4 van deze richtlijn, Richtlijn 93/99/EEG van de Raad van 29 oktober 1993 betreffende aanvullende maatregelen inzake de officiële controle op levensmiddelen.".

4. Artikel 4 wordt vervangen door:

"Artikel 4

1. De Lid-Staten wijzen een instantie aan voor de in artikel 3, lid 4, bedoelde bewaking; dit mag de krachtens artikel 6 van Richtlijn 93/99/EEG aangewezen contactinstantie zijn.

2. a) De Lid-Staten zenden de Commissie uiterlijk op 30 juni van elk jaar het bewakingsprogramma toe dat zij voornemens zijn in het daaropvolgende kalenderjaar uit te voeren. Deze programma's moeten ten minste de volgende punten bevatten:

- de te controleren produkten en het aantal te verrichten controles;

- de bestrijdingsmiddelenresiduen waarop wordt gecontroleerd;

- de criteria die zijn gehanteerd bij de opstelling van deze programma's.

b) De Commissie legt uiterlijk op 30 september van elk jaar een ontwerp-besluit met een gecooerdineerd bewakingsprogramma voor aan het Permanent Planteziektenkundig Comité. Het besluit wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 10. Het gecooerdineerde bewakingsprogramma heeft in de eerste plaats ten doel zoveel mogelijk bemonsteringen te verrichten voor controle, op de in de groepen van bijlage I vermelde produkten van plantaardige oorsprong van de in bijlage I vermelde groepen, die in de Gemeenschap zijn geproduceerd of ingevoerd, om er zodoende voor te zorgen dat de in bijlage II vastgestelde maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in acht worden genomen. Het gecooerdineerde bewakingsprogramma kan achteraf worden bijgestuurd als dat bij de uitvoering nodig blijkt.

c) De Lid-Staten zenden de Commissie uiterlijk op 28 februari van elk jaar een verslag toe over de tenuitvoerlegging van hun bewakingsprogramma's in het voorbije kalenderjaar en van het gecooerdineerd bewakingsprogramma dat door de Commissie overeenkomstig het bepaalde onder b) is medegedeeld. In deze verslagen worden ten minste de volgende gegevens vermeld:

- de gecontroleerde produkten en het aantal verrichte controles;

- de bestrijdingsmiddelenresiduen waarvoor analyses zijn verricht of zullen worden verricht.

3. De Lid-Staten zenden de Commissie uiterlijk op 31 augustus van elk jaar de uitkomsten toe van de analyses van de monsters die in het afgelopen jaar voor controle zijn genomen in het kader van het gecooerdineerde bewakingsprogramma. De Commissie verzamelt en combineert deze gegevens en deelt deze in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité aan de Lid-Staten mede, zo nodig met aanbevelingen voor verdere maatregelen.

4. De volgende bepalingen kunnen volgens de procedure van artikel 9 worden vastgesteld:

a) wijzigingen in de leden 2 en 3 van dit artikel, voor zover deze wijzigingen betrekking hebben op de uiterste data voor de mededeling;

b) uitvoeringsbepalingen om de in de leden 2 en 3 vastgestelde regeling vlot te doen functioneren.

5. De Commissie zendt de Raad uiterlijk op 31 december 1999 een verslag toe over de toepassing van dit artikel, eventueel vergezeld van dienstige voorstellen.".

5. De volgende artikelen worden ingevoegd na artikel 5:

"Artikel 5 bis

Indien voor een produkt van een in bijlage I omschreven groep door de Commissie krachtens artikel 4, lid 1, onder f), van Richtlijn 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen voor de gehele Gemeenschap een voorlopig maximumresidugehalte is vastgesteld, wordt dit gehalte opgenomen in bijlage II, met verwijzing naar die procedure.

Artikel 5 ter

1. In de zin van deze richtlijn wordt onder 'Lid-Staat van oorsprong` verstaan de Lid-Staat op het grondgebied waarvan een in artikel 1, lid 1, eerste alinea, bedoeld produkt wettig is geproduceerd en in de handel gebracht, en onder 'Lid-Staat van bestemming` de Lid-Staat op het grondgebied waarvan dit produkt wordt binnengebracht en in het verkeer wordt gebracht voor andere doeleinden dan doorvoer naar een andere Lid-Staat of naar een derde land.

2. De Lid-Staten voorzien in een regeling om maximumresidugehalten in en op de in artikel 1, lid 1, eerste alinea, bedoelde produkten die uit een Lid-Staat van oorsprong op hun grondgebied worden binnengebracht, vast te stellen, waarbij rekening dient te worden gehouden met de in de Lid-Staat van oorsprong geldende regels inzake goede landbouwpraktijk wanneer voor deze produkten geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 1, of artikel 5 bis.

3. Indien geen maximumresidugehalten zijn vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 1, of artikel 5 bis, gelden bovendien de volgende regels:

1. Wanneer ten aanzien van een in artikel 1, lid 1, eerste alinea, bedoeld produkt dat voldoet aan de in de Lid-Staat van oorsprong toegepaste maximumresidugehalten in de Lid-Staat van bestemming maatregelen worden genomen op grond waarvan het betrokken produkt niet in de handel mag worden gebracht of aan bijzondere handelsbeperkingen wordt onderworpen omdat het maximumresidugehalte ervan het in de Lid-Staat van bestemming vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, stelt de Lid-Staat van bestemming de andere Lid-Staat en de Commissie daarvan in kennis. De gevallen waarop de informatie is gebaseerd, moeten in de kennisgeving deugdelijk worden gedocumenteerd.

2. De twee Lid-Staten vatten op basis van de onder 1 bedoelde kennisgeving onverwijld besprekingen aan om telkens wanneer dat mogelijk is het prohibitieve of restrictieve effect van de door de Lid-Staat van bestemming toegepaste maatregelen op te heffen via onderling overeen te komen maatregelen, en zij delen de Commissie en de andere Lid-Staten binnen 3 maanden na de datum van kennisgeving de resultaten van de besprekingen mee, in het bijzonder de eventueel overeengekomen maatregelen, met inbegrip van de maximumresidugehalten die de Lid-Staat van bestemming wil vaststellen in het kader van de in lid 2 bedoelde regeling.

De Lid-Staten verstrekken elkaar alle nodige informatie; met name moet de producerende Lid-Staat onder meer de toxicologische evaluatie en de raming van de ADI (aanvaardbare dagelijkse inname), de door de Lid-Staat vastgestelde regels inzake goede landbouwpraktijk en de gegevens van de experimenten verstrekken waarvan hij is uitgegaan om het maximumresidugehalte te bepalen; de Lid-Staat van bestemming deelt mede waarom hij de maatregelen nodig acht.

3. De Commissie legt de kwestie voor aan het Permanent Planteziektenkundig Comité. Overeenkomstig de procedure van artikel 9 kan in bijlage II voor een beperkte periode een voorlopig maximumgehalte worden vastgesteld. Bij de vaststelling van dit voorlopige maximumgehalte houdt de Commissie rekening met de stand van wetenschap en techniek.

De Lid-Staat van oorsprong en/of andere belanghebbende Lid-Staten geven zo nodig voldoende garanties dat de vereiste gegevens betreffende de experimenten binnen een overeenkomstig artikel 9 vastgestelde termijn zullen worden verstrekt; deze termijn mag niet langer zijn dan vier jaar.

4. Maatregelen als bedoeld in de leden 2 en 3 worden door de Lid-Staat vastgesteld met inachtneming van zijn verplichtingen uit hoofde van het Verdrag, en met name die uit hoofde van de artikelen 30 tot en met 36.

5. Het bepaalde in Richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften geldt niet voor de maatregelen die door de Lid-Staten worden medegedeeld overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

6. Voor de toepassing van de in dit artikel vastgestelde procedure kunnen nadere maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 9.".

6. Artikel 7 wordt vervangen door:

"Artikel 7

Wijzigingen in de bijlagen I en II ten gevolge van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 9.".

7. Het volgende artikel wordt ingevoegd na artikel 10:

"Artikel 10 bis

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden opdat de wijzigingen ten gevolge van besluiten als bedoeld in artikel 3, lid 1 en lid 2, artikel 5 bis, artikel 5 ter, artikel 7 en artikel 8, lid 3, uiterlijk vier maanden na de datum waarop zij zijn vastgesteld op hun grondgebied ten uitvoer kunnen worden gelegd, eneventueel sneller als dit nodig is voor de bescherming van de gezondheid van de mens.".


Artikel 5

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1996 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels van deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.


Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.


(1) PB nr. L 221 van 7. 8. 1986, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/29/EG (PB nr. L 189 van 23. 7. 1994, blz. 67)

(2) PB nr. L 221 van 7. 8. 1986, blz. 43. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/29/EG (PB nr. L 189 van 23. 7. 1986, blz. 67)

(3) PB nr. L 350 van 14. 12. 1990, blz. 71. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/30/EG (PB nr. L 189 van 23. 7. 1994, blz. 70)

(4) PB nr. L 230 van 19. 8. 1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 94/79/EG (PB nr. L 354 van 31. 12. 1994, blz. 16).

(1) PB nr. L 340 van 9. 12. 1976, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 93/58/EEG (PB nr. L 211 van 23. 8. 1993, blz. 6).