Bijlagen bij COM(1995)379 - Interconnectie op telecommunicatiegebied, wat de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP) betreft - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(1995)379 - Interconnectie op telecommunicatiegebied, wat de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door ... |
---|---|
document | COM(1995)379 |
datum | 30 juni 1997 |
3. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat organisaties die interconnectie van hun faciliteiten met openbare telecommunicatienetwerken en/of -diensten tot stand brengen, te allen tijde de vertrouwelijkheid van de overgebrachte of opgeslagen informatie eerbiedigen.
Artikel 4
Rechten en plichten met het oog op interconnectie
1. De organisaties die over een vergunning beschikken om openbare telecommunicatienetwerken te leveren en/of telecommunicatiediensten te verrichten als vermeld in bijlage II, hebben het recht en, op aanvraag van andere organisaties in die categorie, de plicht met elkaar over interconnectie te onderhandelen om de betreffende diensten te kunnen verrichten, zodat de levering van deze netwerken en het verrichten van die diensten in de gehele Gemeenschap kan worden gewaarborgd. De nationale regelgevende instantie kan van geval tot geval besluiten deze verplichting te beperken wanneer er voor de gevraagde interconnectie andere, technisch en commercieel levensvatbare mogelijkheden bestaan en wanneer de aangevraagde interconnectie niet adequaat is in verhouding tot de middelen die beschikbaar zijn om aan de aanvraag te voldoen. Een dergelijke, door de nationale regelgevende instantie opgelegde beperking dient uitvoerig met redenen te worden omkleed en overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 2, te worden gepubliceerd.
2. De organisaties die over een vergunning beschikken om openbare telecommunicatienetwerken te leveren en telecommunicatiediensten te verrichten als vermeld in bijlage I en die een aanmerkelijke marktpositie innemen, dienen aan alle redelijke verzoeken om interconnectie te voldoen, eveneens wanneer het aanvragen van dienstverleners betreft voor connectie met het netwerk op andere punten dan de netwerkaansluitpunten die de meeste eindgebruikers worden geboden ("bijzondere netwerktoegang").
Artikel 5
Interconnectie en bijdragen aan de universele dienst
1. Wanneer een Lid-Staat, in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel, vaststelt dat universele-dienstverplichtingen voor een organisatie een onredelijke last meebrengen, kan hij mechanismen instellen voor het delen van de nettokosten van de universele-dienstverplichtingen met andere openbare telecommunicatienetwerken exploiterende organisaties. De Lid-Staten dienen bij vaststelling van de daarvoor vereiste bijdragen passend rekening te houden met de beginselen van transparantie, niet-discriminatie en evenredigheid. Slechts de openbare telecommunicatienetwerken en -diensten die in bijlage I, deel 1, zijn aangewezen, mogen op deze wijze worden gefinancierd.
2. Bijdragen in de kosten van universele-dienstverplichtingen mogen worden gebaseerd op een mechanisme dat hiertoe specifiek wordt ingesteld en beheerd door een lichaam dat onafhankelijk is van de begunstigden, of zij mag de vorm van een extra bedrag op de voor de interconnectie gevraagde prijs aannemen.
3. Teneinde de last die de universele-dienstverrichting betekent, te bepalen, dienen de organisaties met universele-dienstverplichtingen, op verzoek van hun nationale regelgevende instantie, de nettokosten van dergelijke verplichtingen overeenkomstig de procedure van bijlage III te berekenen. De berekening van de nettokosten van de universele-dienstverplichtingen wordt onderworpen aan verificatie door een daartoe bevoegd lichaam dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie, en wordt goedgekeurd door de nationale regelgevende instantie. De kostenberekening en de resultaten van de verificatie zijn toegankelijk voor inzage door het publiek overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 2.
4. Indien gerechtvaardigd op basis van de in lid 3 bedoelde nettokostenberekening en rekening houdende met het marktvoordeel dat een universele-dienstverlening biedende organisatie geniet, bepalen de nationale regelgevende instanties of een mechanisme voor het delen van de nettokosten van de universele-dienstverplichtingen gerechtvaardigd is.
5. Wanneer de in lid 4 bedoelde mechanismen worden ingesteld, dragen de nationale regelgevende instanties ervoor zorg dat de beginselen voor kostendeling en bijzonderheden betreffende het gebruikte mechanisme voor inzage toegankelijk zijn door het publiek overeenkomstig artikel 14, lid 2.
De nationale regelgevende instanties dragen ervoor zorg dat een jaarlijks verslag wordt gepubliceerd waarin de berekende kosten van de universele-dienstverplichtingen en de door alle betrokken partijen daartoe verstrekte bijdragen worden vermeld.
6. Totdat een procedure als vervat in de leden 3, 4 en 5 ten uitvoer is gelegd, dienen alle bedragen die door een geïnterconnecteerde partij verschuldigd zijn, als bijdrage in de kosten van de universele-dienstverplichtingen of die die bijdrage omvatten, vóór de invoering ervan bij de nationale regelgevende instantie en bij de Commissie te worden aangemeld. Wanneer de nationale regelgevende instantie of de Commissie de bijdragen buitensporig oordelen, wordt de betrokken organisatie gemaand de betreffende prijzen te verlagen. Deze verlaging wordt met ingang van de datum van invoering van de bijdragen met terugwerkende kracht toegepast.
7. Zo nodig kan de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 15, richtsnoeren betreffende de kostenberekening en de financiering van de universele dienst opstellen.
Artikel 6
Eisen ten aanzien van niet-discriminatie en transparantie
In het geval van interconnectie met de openbare telecommunicatienetwerken en -diensten van bijlage I, waarin wordt voorzien door organisaties die de nationale regelgevende instanties als beschikkend over een aanmerkelijke marktpositie hebben aangemeld, dragen de Lid-Staten ervoor zorg dat:
a) de betrokken organisaties zich aan het beginsel van non-discriminatie houden met betrekking tot de aan anderen aangeboden interconnectie.
Zij dienen geïnterconnecteerde organisaties die vergelijkbare diensten bieden onder vergelijkbare omstandigheden vergelijkbare voorwaarden te verschaffen en dienen aan anderen interconnectiefaciliteiten en -informatie aan te bieden onder dezelfde voorwaarden en van dezelfde kwaltieit als die welke voor hun eigen diensten of voor die van hun dochtermaatschappijen of partners gelden;
b) aan organisaties die interconnectie overwegen op aanvraag alle nodige informatie en specificaties ter beschikking worden gesteld teneinde totstandkoming van een overeenkomst te vergemakkelijken;
c) alle wijzigingen op bestaande interconnectieovereenkomsten uiterlijk zes maanden vóór de wijziging wordt ingevoerd, bij de geïnterconnecteerde partijen worden aangemeld, tenzij door de betrokken partijen anders is overeengekomen;
d) de interconnectieovereenkomsten toegankelijk zijn voor inzage door het publiek overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 2, met uitzondering van de delen waarin de commerciële strategie van de partijen wordt behandeld. In elk geval dienen bijzonderheden betreffende interconnectieprijzen en de bijdragen aan de universele-dienstverplichtingen te worden gepubliceerd.
Artikel 7
Beginselen voor interconnectieprijzen en kostenberekeningssystemen
1. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat de bepalingen van de leden 2 tot en met 6 worden toegepast op organisaties die openbare telecommunicatienetwerken en/of -diensten als omschreven in bijlage I, delen 1 en 2, exploiteren en die door de nationale regelgevende instanties als beschikkend over een aanmerkelijke marktpositie zijn aangemeld.
2. Voor de prijzen voor interconnectie dienen de beginselen van transparantie en kostenoriëntatie te worden gevolgd en die prijzen dienen economische efficiëntie en duurzame markttoegang te bevorderen. Het staat aan de organisatie die interconnectie met haar faciliteiten biedt, om te bewijzen dat de prijzen kostengeoriënteerd zijn. De nationale regelgevende instanties mogen van een organisatie een volledige rechtvaardiging voor haar interconnectieprijzen en, zo nodig, aanpassing ervan verlangen.
3. De interconnectieprijzen dienen te worden gebaseerd op de aan de verrichting van de gevraagde interconnectiediensten verbonden kosten, en dienen normalerwijze uit de volgende elementen, die elk afzonderlijk dienen te worden vermeld, te bestaan:
- een bedrag ter vergoeding van de aan de verschaffing van de specifieke elementen van de gevraagde interconnectie verbonden eenmalige kosten (met name de initiële kosten van alle, voor de verschaffing van de gevraagde interconnectiefaciliteiten benodigde technische werkzaamheden);
- bedragen die verband houden met het gebruik van de gevraagde netwerkelementen en -hulpbronnen. Deze kunnen bedragen op basis van capaciteit of op die van verkeer omvatten.
Bijlage IV geeft, louter ter informatie, de soorten kosten aan die in elk van deze tariefelementen kunnen worden opgenomen. Wanneer andere tariefelementen worden toegepast, moeten deze transparant zijn, op objectieve criteria zijn gebaseerd en door de nationale regelgevende instantie zijn goedgekeurd.
Op interconnectieprijzen mogen kortingsregelingen voor grote afname worden toegepast. In sommige gevallen mogen deze slechts de in bijlage II vermelde organisaties ter beschikking staan. Dergelijke regelingen moeten op objectieve criteria worden gebaseerd en dienen op niet-discriminerende wijze te worden toegepast.
4. Interconnectieprijzen worden, in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, voldoende uitgesplitst zodat van de aanvrager niet wordt verlangd voor netwerkcomponenten of -faciliteiten te betalen die voor de gevraagde dienst niet worden vereist.
5. De nationale regelgevende instanties zien toe op de publikatie, overeenkomstig artikel 14, lid 1, naar marktbehoefte, van een lijst van interconnectiediensten en van daarmee verbonden tarieven, opgesplitst in componenten.
6. De nationale regelgevende instanties dragen ervoor zorg dat de door de betrokken organisaties gebruikte kostenberekeningssystemen voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen van dit artikel geschikt zijn en voldoende in bijzonderheden worden gedocumenteerd. De door de nationale regelgevende instantie goedgekeurde documentatie, waarin de in bijlage V opgesomde bijzonderheden worden geboden, dient geheel of ten dele ter publieke inzage te worden gelegd overeenkomstig artikel 14, lid 2. De overeenstemming met het kostenberekeningssysteem dient door een bevoegd onafhankelijk lichaam te worden gecontroleerd. Elk jaar dient een overeenstemmingsverklaring te worden gepubliceerd.
7. Wanneer een prijs wordt berekend voor deling in de kosten van de universele-dienstverplichtingen, zoals beschreven in artikel 5, dient deze te worden uitgesplitst en apart te worden vermeld.
8. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat de gepubliceerde interconnectieprijzen en de prijzen in verband met deling in de kosten van de universele-dienstverplichtingen op aanvraag van de Commissie ter beschikking van het ONP-comité worden gesteld.
9. Teneinde een gemeenschappelijke grondslag voor het vaststellen van interconnectieprijzen te bieden, stelt de Commissie, zo nodig, overeenkomstig de procedure van artikel 15, aanbevelingen op met betrekking tot met interconnectie verband houdende kostenberekeningssystemen.
Artikel 8
Scheiding van boekhoudingen en financiële informatie
1. De Lid-Staten eisen van organisaties die openbare telecommunicatienetwerken leveren of telecommunicatiediensten verrichten en die in dezelfde of in een andere Lid-Staat over bijzondere of uitsluitende rechten voor dienstverrichting in andere sectoren beschikken, dat zij voor de verschillende activiteiten een gescheiden boekhouding voeren, in dezelfde mate als vereist zou worden wanneer de betrokken activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht.
2. De Lid-Staten eisen van organisaties die door de nationale regelgevende instantie als beschikkend over een aanmerkelijke marktpositie zijn aangemeld en die aan eindgebruikers openbare telecommunicatienetwerken leveren en/of voor dezen telecommunicatiediensten verrichten en tevens interconnectiediensten aan andere organisaties aanbieden, dat zij gescheiden boekhoudingen voeren voor enerzijds hun met interconnectie verband houdende activiteiten waaronder zowel interconnectiediensten die intern als interconnectiediensten die voor anderen worden verricht, vallen en anderzijds hun andere activiteiten, in dezelfde mate als zou worden vereist wanneer deze twee soorten activiteiten door juridisch onafhankelijke ondernemingen zouden worden verricht.
3. Organisaties die openbare telecommunicatienetwerken leveren of telecommunicatiediensten verrichten, dienen hun nationale regelgevende instanties op aanvraag onverwijld en tot het vereiste niveau van gedetailleerdheid van financiële informatie te voorzien. De nationale regelgevende instanties mogen deze informatie publiceren in zoverre deze tot een open, aan concurrentie onderworpen markt bijdraagt, mits met het aspect van de commerciële vertrouwelijkheid rekening wordt gehouden. Op aanvraag dient aan de Commissie in bijzonderheden gaande financiële informatie te worden verstrekt, indien dit voor het vervullen van haar verplichtingen uit hoofde van specifieke Gemeenschapswetgeving vereist is.
4. De financiële boekhoudingen van organisaties die openbare telecommunicatienetwerken leveren of telecommunicatiediensten verrichten, moeten worden vastgesteld, gepubliceerd en aan een onafhankelijke verificatie worden onderworpen. De verificatie wordt uitgevoerd in overeenstemming met de relevante regels van de nationale wetgeving.
De eerste alinea is ook van toepassing op de volgens de laden 1 en 2 vereiste gescheiden boekhoudingen.
5. De bepalingen van de leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op organisaties waarvan de jaarlijkse omzet in telecommunicatieactiviteiten in de Gemeenschap minder dan de drempelwaarde van bijlage VI bedraagt.
6. Waar nodig stelt de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 15, richtsnoeren op betreffende de scheiding van boekhoudingen die met interconnectie verband houden.
Artikel 9
Algemene verantwoordelijkheden van de nationale regelgevende instanties
1. De nationale regelgevende instanties bevorderen en garanderen in het belang van alle gebruikers adequate interconnectie, waarbij zij hun verantwoordelijkheden zodanig uitoefenen dat daarmee maximale economische efficiëntie wordt bereikt en zoveel mogelijk aan de eindgebruikers ten goede komt.
De nationale regelgevende instanties houden met name rekening met:
- de noodzaak om voor bevredigende eind-tot-eind-communicatie voor gebruikers zorg te dragen;
- de noodzaak om de totstandkoming van een concurrerende markt te bevorderen;
- de noodzaak om de totstandkoming en ontwikkeling van transeuropese netwerken en diensten, de interconnectie en interoperabiliteit van nationale netwerken en diensten, en de toegang tot dergelijke netwerken en diensten te bevorderen;
- de beginselen van non-discriminatie (met inbegrip van gelijke toegang) en evenredigheid;
- de noodzaak de universele-dienstverlening in stand te houden.
2. Bij het nastreven van de in lid 1 bedoelde doeleinden hebben de nationale regelgevende instanties het recht te allen tijde op eigen initiatief op te treden, door aan te geven welke onderwerpen in een interconnectieovereenkomst dienen te worden opgenomen of door vastlegging van specifieke voorwaarden waaraan door één of meer partijen bij een dergelijke overeenkomst moet worden voldaan. De nationale regelgevende instanties kunnen eisen dat in reeds gesloten interconnectieovereenkomsten wijzigingen worden aangebracht, voor zover dit gerechtvaardigd is om voor daadwerkelijke concurrentie en/of voor interoperabiliteit van diensten voor gebruikers zorg te dragen.
De voorwaarden die door de nationale regelgevende instantie worden gesteld, mogen onder meer betrekking hebben op voorwaarden waarmee wordt beoogd daadwerkelijke concurrentie te bevorderen, op technische voorwaarden, op tarieven, op leverings- en gebruiksvoorwaarden, op voorwaarden betreffende de overeenstemming met relevante normen, op overeenstemming met essentiële eisen, op milieubescherming en/of op het behoud van de eind-tot-eind-kwaliteit van de dienst.
De nationale regelgevende instantie mag ook termijnen stellen waarbinnen de interconnectieonderhandelingen moeten zijn voltooid. Wanneer binnen de gestelde termijn geen overeenkomst wordt bereikt, neemt de nationale regelgevende instantie stappen om een overeenkomst tot stand te brengen volgens de procedures de zij zelf heeft vastgesteld. De procedures moeten openstaan voor inzage door het publiek overeenkomstig artikel 14, lid 2.
3. Algemene voorwaarden die van tevoren door de nationale regelgevende instantie worden vastgesteld, worden overeenkomstig artikel 14, lid 1, gepubliceerd.
Met betrekking tot de interconnectie tussen organisaties die in bijlage II zijn vermeld, dienen de nationale regelgevende instanties:
- termijnen vast te stellen voor de onderhandelingen over interconnectieovereenkomsten, overeenkomstig lid 2;
- ex-ante-voorwaarden, zoals opgesomd in bijlage VII, deel 1, vast te stellen;
- erop toe te zien dat in de interconnectieovereenkomsten, voor zover van toepassing, de in bijlage VII, deel 2, vermelde onderwerpen worden bestreken;
- te bevorderen dat in de interconnectieovereenkomsten de in bijlage VII, deel 3, vermelde onderwerpen worden bestreken.
4. Wanneer een organisatie die over een vergunning beschikt om openbare telecommunicatienetwerken te leveren of om openbare telecommunicatiediensten te verrichten, interconnectieovereenkomsten met anderen aangaat, heeft de nationale regelgevende instantie het recht elk van die interconnectieovereenkomsten in zijn geheel te toetsen.
5. Bij interconnectiegeschillen tussen organisaties die krachtens vergunningen van dezelfde Lid-Staat opereren, neemt de nationale regelgevende instantie van die Lid-Staat, op aanvraag van een van de betrokken partijen, de nodige stappen om het geschil te beslechten.
Daarbij houdt de nationale regelgevende instantie onder meer rekening met:
- de belangen van de gebruikers,
- aan de partijen opgelegde reglementaire verplichtingen of beperkingen,
- de wenselijkheid het aanbod van innovatieve oplossingen op de markt te stimuleren en de gebruikers een breed gamma van telecommunicatiediensten op nationaal en op Gemeenschapsniveau te bieden,
- de beschikbaarheid van technisch en commercieel levensvatbare andere oplossingen voor de aangevraagde interconnectie,
- de wenselijkheid zorg te dragen voor overeenkomsten betreffende gelijke toegang,
- de noodzaak de integriteit van het openbaar telecommunicatienetwerk en van de interoperabiliteit van diensten in stand te houden,
- de aard van de aanvraag in verband met de middelen die ter voldoening aan de aanvraag beschikbaar zijn,
- de relatieve marktposities van de partijen,
- het algemeen belang (bij voorbeeld milieubescherming).
Het besluit van de nationale regelgevende instantie dienaangaande wordt overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 1, bekendgemaakt. Het besluit dient voor beide partijen omstandig met redenen te worden omkleed.
Wanneer het geschil niet tot voldoening van alle betrokken partijen kan worden bijgelegd of indien de nationale regelgevende instantie het geschil niet binnen twee maanden nadat het haar is voorgelegd, kan beslechten:
- mag elk van de betrokken partijen met kennisgeving aan de Commissie, waarvan afschrift aan alle betrokken partijen, het geschil aan deze ter bemiddeling voorleggen. Wanneer de Commissie van mening is dat de zaak nader dient te worden bestudeerd, kan zij een werkgroep instellen om haar bij te staan, waarin met name de leden van het in artikel 15 vermelde comité zitting hebben. Het inroepen van deze procedure belet geen van de betrokken partijen om een klacht volgens nationaal recht in te dienen; of
- kan de nationale regelgevende instantie, wanneer alle betrokken partijen daarmee instemmen, het geschil met kennisgeving aan de Commissie, waarvan afschrift aan alle betrokken partijen, aan deze ter beslechting voorleggen volgens de in artikel 16, leden 4 en 5, vervatte procedure.
6. In het geval van organisaties die over een vergunning beschikken om openbare telecommunicatienetwerken te leveren en/of openbare telecommunicatiediensten te verrichten en die nog geen interconnectie van hun faciliteiten tot stand hebben gebracht, kunnen de nationale regelgevende instanties, in het belang van de gebruikers en na een periode van openbare raadpleging waarbij aan alle betrokken partijen de gelegenheid wordt geboden om hun standpunten naar voren te brengen, van de betrokken organisaties eisen dat zij interconnectie van hun faciliteiten tot stand brengen en, voor zover van toepassing, interconnectievoorwaarden vaststellen.
7. De Commissie kan, in overleg met het ONP-comité, richtsnoeren opstellen op basis van de bij de tenuitvoerlegging van de leden 1 tot en met 6 verworven ervaring.
Artikel 10
Essentiële eisen
Onverminderd artikel 3, lid 5, en artikel 5, lid 3, van Richtlijn 90/387/EEG zijn de essentiële eisen in artikel 3, lid 2, van die richtlijn als volgt van toepassing op de interconnectie met openbare telecommunicatienetwerken en/of -diensten. Indien de nationale regelgevende instantie voorwaarden oplegt die op essentiële eisen in interconnectieovereenkomsten berusten, worden deze voorwaarden gepubliceerd overeenkomstig artikel 14, lid 1:
a) veiligheid van de netwerkexploitatie:
de nationale regelgevende instanties treffen alle nodige maatregelen om voor de veiligheid van de openbare telecommunicatienetwerken en -diensten in noodsituaties zorg te dragen. Onder "noodsituatie" wordt in deze context verstaan een catastrofaal uitvallen van het netwerk of een uitzonderlijk geval van overmacht, zoals extreme weersomstandigheden, overstroming, blikseminslag of brand, staking of uitsluiting, oorlog, militaire operaties of burgeroproer. In een noodsituatie stelt de daardoor getroffen organisatie, respectievelijk stellen de daardoor getroffen organisaties, alles in het werk om voor alle gebruikers en alle geïnterconnecteerde partijen instandhouding van de dienst te waarborgen. De noodzaak de veiligheid van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten in noodsituaties in stand te houden, vormt geen geldige reden om onderhandelingen over de interconnectievoorwaarden af te wijzen.
De nationale regelgevende instantie draagt ervoor zorg dat alle interconnectievoorwaarden met betrekking tot de veiligheid van netwerken in noodsituaties evenredig en niet-discriminerend van aard zijn en op van tevoren omschreven objectieve criteria worden gebaseerd.
In interconnectieovereenkomsten mogen specifieke voorwaarden worden opgenomen om een partij schadeloos te stellen wanneer de faciliteiten van de andere partij gedurende een noodsituatie niet beschikbaar zijn;
b) behoud van de netwerkintegriteit:
de nationale regelgevende instanties treffen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de integriteit van de openbare telecommunicatienetwerken behouden blijft. De noodzaak om de netwerkintegriteit te behouden, vormt geen geldige reden om onderhandelingen over de interconnectievoorwaarden af te wijzen. De nationale regelgevende instantie draagt ervoor zorg dat alle voorwaarden voor interconnectie met betrekking tot de bescherming van netwerkintegriteit, met inbegrip van specifieke voorwaarden om een partij schadeloos te stellen in het geval van door een andere partij veroorzaakte netwerkschade, evenredig en niet-discriminerend zijn, en op van tevoren omschreven objectieve criteria worden gebaseerd;
c) interoperabiliteit van diensten:
de nationale regelgevende instanties mogen in interconnectieovereenkomsten voorwaarden opleggen waarmee wordt beoogd de interoperabiliteit van de diensten te garanderen, met inbegrip van voorwaarden waarmee wordt beoogd een bevredigende eind-tot-eind-kwaliteit te garanderen. Dergelijke voorwaarden kunnen de toepassing van specifieke technische normen of specificaties of door de industrie overeengekomen gedragscodes inhouden;
d) gegevensbescherming:
de Lid-Staten mogen in interconnectieovereenkomsten voorwaarden opleggen die in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht zijn, teneinde de gegevensbescherming te garanderen, voor zover zulks noodzakelijk is om te voldoen aan de relevante regelgeving betreffende de bescherming van gegevens, met inbegrip van de bescherming van persoonsgebonden gegevens, de vertrouwelijkheid van verwerkte, verzonden of opgeslagen informatie, en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Artikel 11
Collocatie en gedeeld gebruik van faciliteiten
Wanneer een organisatie van de nationale wetgever het algemeen recht verkrijgt om faciliteiten voor telecommunicatiedoeleinden te installeren op, over of onder openbare of particuliere grond, of gebruik mag maken van procedures voor de onteigening of voor het gebruik van eigendommen voor telecommunicatiedoeleinden, bevorderen de nationale regelgevende instanties het gedeeld gebruik van dergelijke faciliteiten en eigendommen met andere, openbare telecommunicatiediensten aanbiedende organisaties.
Overeenkomsten betreffende collocatie of gedeeld gebruik van faciliteiten dienen gewoonlijk te worden bereikt door middel van commerciële en technische overeenkomsten tussen de betrokken partijen. De nationale regelgevende instantie kan optreden om geschillen te beslechten, overeenkomstig artikel 9.
In het bijzonder kunnen de Lid-Staten overeenkomsten betreffende gedeeld gebruik (met inbegrip fysieke collocatie) slechts opleggen na een gepaste periode van openbare raadpleging waarbij aan alle betrokken partijen de gelegenheid wordt geboden hun standpunten naar voren te brengen. Dergelijke overeenkomsten kunnen regels bevatten voor kostendeling voor de gedeelde faciliteiten.
Artikel 12
Nummeraangelegenheden
1. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat voor alle openbare telecommunicatiediensten adequate nummers en nummerreeksen worden geboden.
2. Teneinde de volledige interoperabiliteit van geheel Europa omvattende netwerken en diensten te garanderen, ondernemen de Lid-Staten alle nodige stappen om zorg te dragen voor de cooerdinatie van hun nationale standpunten in internationale organisaties en fora waar nummerplanbesluiten worden genomen, daarbij rekening houdend met mogelijke toekomstige ontwikkelingen inzake nummeraangelegenheden op Europees niveau.
3. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat de nationale telecommunicatienummerplannen door de nationale regelgevende instantie worden gecontroleerd, teneinde onafhankelijkheid van de organisaties die openbare telecommunicatienetwerken leveren of openbare telecommunicatiediensten verrichten, te garanderen. Om daadwerkelijke concurrentie te waarborgen, dragen de nationale regelgevende instanties ervoor zorg dat de procedures voor de toewijzing van individuele nummers en/of nummerreeksen transparant, billijk en snel zijn, en dat de toewijzing op objectieve, transparante en niet-discriminerende wijze geschiedt. De nationale regelgevende instanties mogen voorwaarden stellen voor het gebruik van bepaalde prefixcodes of van bepaalde nummers voor verkort kiezen, met name wanneer zij voor diensten van algemeen belang worden gebruikt (bij voorbeeld groene nummers, kioskdiensten, abonneelijsten, nooddiensten) of om gelijke toegang te garanderen.
4. De nationale regelgevende instanties dragen ervoor zorg dat de hoofdelementen van de nationale nummerplannen en alle latere toevoegingen of wijzigingen daarop worden gepubliceerd overeenkomstig artikel 14, lid 1, slechts onder voorbehoud van beperkingen wegens de nationale veiligheid.
5. De nationale regelgevende instanties bevorderen dat zo spoedig mogelijk een faciliteit wordt ingevoerd waarmee eindgebruikers die daarom verzoeken, hun nationaal nummer op een specifieke locatie kunnen behouden, onafhankelijk van de dienstverlenende organisatie, en dragen ervoor zorg dat deze faciliteit vóór 1 januari 2003 ten minste in alle belangrijke bevolkingscentra beschikbaar is.
6. De nationale regelgevende instanties dragen ervoor zorg dat nummerplannen en -procedures zodanig worden toegepast dat alle verleners van openbare telecommunicatiediensten een billijke en gelijke behandeling genieten. In het bijzonder dient een organisatie waaraan een nummerreeks is toegewezen, discriminatie te vermijden bij de toewijzing van nummersequenties die worden gebruikt om toegang te geven tot de diensten van andere telecommunicatie-exploitanten.
Artikel 13
Technische normen
1. Onverminderd artikel 5, lid 3, van Richtlijn 90/387/EEG, waarbij de toepassing van bepaalde Europese normen verplicht kan worden gesteld, dragen de nationale regelgevende instanties ervoor zorg dat de organisaties die openbare telecommunicatienetwerken leveren of telecommunicatiediensten verrichten ten volle rekening houden met de normen die in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen als geschikt voor interconnectiedoeleinden zijn opgenomen.
Bij het ontbreken van dergelijke normen moedigen de nationale regelgevende instanties de beschikbaarheid van technische interfaces voor interconnectie aan in overeenstemming met de hieronder genoemde normen of specificaties:
- normen die door europese normalisatie-instellingen zoals ETSI of CEN/Cenelec zijn vastgesteld,
of bij het ontbreken van dergelijke normen,
- internationale normen of aanbevelingen die door de Internationale Telecommunicatie-unie (ITU), de Internationale normalisatieorganisatie (ISO) of het Internationaal Elektrotechnisch Comité (IEC) zijn vastgesteld,
of bij het ontbreken van dergelijke normen,
- specificaties die in het bedrijfsleven algemeen zijn aanvaard en door internationale industriële organisaties zijn ontwikkeld,
of bij het ontbreken van dergelijke specificaties,
- nationale normen of specificaties.
2. De Commissie kan overeenkomstig de procedure van artikel 15, zo nodig, Europese normalisatie-instellingen opdracht geven normen voor interconnectie en voor toegang op te stellen. Een verwijzing naar de normen voor interconnectie en voor toegang kan worden gepubliceerd in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 90/387/EEG.
Artikel 14
Publikatie van en toegang tot informatie
1. Met betrekking tot de informatie waarnaar in artikel 7, lid 5, artikel 9, leden 3 en 5, artikel 10 en in artikel 12, lid 4, wordt verwezen, dragen de nationale regelgevende instanties ervoor zorg dat actuele informatie op een daartoe geëigende wijze wordt gepubliceerd teneinde voor de betrokken partijen in gemakkelijke toegang tot die informatie te voorzien. In het nationale officiële blad van de betrokken Lid-Staat wordt een verwijzing opgenomen naar de wijze waarop deze informatie wordt gepubliceerd.
2. Met betrekking tot de informatie waarnaar in artikel 4, lid 1, artikel 5, leden 3 en 5, artikel 6, artikel 7, lid 6, en in artikel 9, lid 2, wordt verwezen, dragen de nationale regelgevende instanties ervoor zorg dat gedurende normale werktijden actuele informatie gratis ter inzage wordt gelegd. In het nationale officiële blad van de betrokken Lid-Staat wordt een verwijzing opgenomen naar de tijdstippen waarbinnen en de plaatsen waar de informatie ter inzage ligt.
3. De nationale regelgevende instanties stellen de Commissie vóór 1 januari 1998, en in geval van verandering onverwijld nadien, in kennis van de wijze waarop de informatie waarnaar in de leden 1 en 2 wordt verwezen, beschikbaar wordt gesteld. De Commissie publiceert regelmatig in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen een overeenkomstige verwijzing naar deze kennisgevingen.
Artikel 15
Procedure van het Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat bij artikel 9, lid 1, van Richtlijn 90/387/EEG is ingesteld.
2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.
Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.
De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij brengt het comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.
Artikel 16
Geschillenbeslechtingsprocedure op Gemeenschapsniveau
1. De in de leden 2 tot en met 5 omschreven procedure kan worden toegepast in het geval van een interconnectiegeschil tussen organisaties die krachtens door verschillende Lid-Staten verleende vergunningen opereren.
2. Elke partij mag het geschil aan de betrokken nationale regelgevende instanties voorleggen. De nationale regelgevende instanties cooerdineren hun inspanningen teneinde het geschil overeenkomstig de in artikel 9, lid 1, vervatte beginselen te beslechten.
3. Indien het geschil binnen twee maanden nadat het aan de betrokken nationale regelgevende instanties is voorgelegd, nog niet is beslecht, mag elke partij, met instemming van alle overige partijen, beroep doen op de in de leden 4 en 5 bedoelde procedure met kennisgeving aan de Commissie, waarvan afschrift aan alle betrokken partijen. De partijen doen daarmee afstand van verdere stappen krachtens nationaal recht.
4. Wanneer de Commissie, naar aanleiding van een aan haar gerichte kennisgeving overeenkomstig lid 3, van oordeel is dat de zaak nader dient te worden bestudeerd, kan zij een werkgroep instellen om haar bij te staan, waarin met name de leden van het in artikel 15 vermelde comité zetelen. De werkgroep bepaalt binnen drie maanden haar standpunt.
5. Het volgens de in lid 4 bedoelde procedure overeengekomen standpunt vormt de grondslag voor een oplossing die onverwijld op nationaal niveau ten uitvoer moet worden gelegd. Wanneer geen overeengekomen standpunt kan worden bereikt of een overeengekomen standpunt niet binnen een redelijke termijn, die behoudens gerechtvaardigde gevallen twee maanden niet mag overschrijden, ten uitvoer wordt gelegd, wordt door de Commissie een passende oplossing vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 15.
Artikel 17
Kennisgeving
1. De Lid-Staten dragen ervoor zorg dat de nationale regelgevende instanties voor de uitvoering van de in deze richtlijn genoemde taken over de nodige middelen beschikken en stellen de Commissie uiterlijk op 31 januari 1997 in kennis van de nationale regelgevende instanties die voor de uitvoering van die taken verantwoordelijk zijn.
2. De nationale regelgevende instanties stellen de Commissie uiterlijk op 31 januari 1997, en in geval van verandering onverwijld nadien, in kennis van de namen van de organisaties die:
- universele-dienstverplichtingen hebben voor de levering van de openbare telecommunicatienetwerken en voor het verrichten van de openbare telecommunicatiediensten, die in bijlage I, deel 1, zijn vermeld;
- onderworpen zijn aan de bepalingen van deze richtlijn betreffende organisaties met aanmerkelijke marktpositie;
- onder bijlage II vallen.
De Commissie kan de nationale regelgevende instanties om de redenen verzoeken waarom een organisatie als beschikkend over een marktpositie wordt ingedeeld.
3. De Commissie publiceert de in lid 2 bedoelde namen van de organisaties in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 18
Aanpassing aan de technische vooruitgang
De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de bijlagen aan te passen aan nieuwe technische ontwikkelingen of aan veranderingen in de marktvraag of om de samenhang van de het regelgevingsklimaat in de Lid-Staten te verbeteren, worden door de Commissie vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 15.
Artikel 19
Uitstel
1. Uitstel van de verplichtingen van artikel 3, lid 1, en van artikel 9, lid 3, kan worden verzocht door die Lid-Staten die volgens de resolutie van de Raad van 22 juni 1993 voor de liberalisatie van telecommunicatiediensten over een aanvullende overgangsperiode beschikken. Op grond daarvan verleend uitstel mag de overgangsperioden die in die resolutie worden genoemd, niet overschrijden.
2. Uitstel van de verplichtingen van artikel 12, lid 5, kan worden verzocht wanneer de betrokken Lid-Staat kan bewijzen dat zij voor bepaalde organisaties of klassen van organisaties een uitzonderlijke last zouden meebrengen.
De Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van de redenen voor het uitstelverzoek, van de datum waarop aan de bepalingen kan worden voldaan en van de maatregelen die worden overwogen om die datum te kunnen halen. De Commissie houdt bij de beoordeling van het verzoek rekening met de specifieke situatie in de betrokken Lid-Staat en met de noodzaak om een samenhangend regelgevingsklimaat op Gemeenschapsniveau te waarborgen, en zij licht de Lid-Staat erover in of de specifieke situatie in die Lid-Staat naar haar oordeel uitstel rechtvaardigt, en in geval zulks het geval is, tot welk tijdstip dat uitstel gerechtvaardigd wordt geacht.
Artikel 20
Interconnectie met organisaties in derde landen
1. De Lid-Staten lichten de Commissie in over enigerlei moeilijkheden opleverende aangelegenheid van algemene aard waarop organisaties uit de Gemeenschap de jure of de facto bij de interconnectie met de organisaties in derde landen zijn gestuit en die onder de aandacht van de Lid-Staten is gebracht.
2. Wanneer de Commissie vaststelt dat een derde land organisaties uit de Gemeenschap geen daadwerkelijke rechten voor interconnectie verleent, die vergelijkbaar zijn met die welke de Gemeenschap aan organisaties uit derde landen verleent, dient zij zonodig bij de Raad voorstellen voor een geëigend onderhandelingsmandaat of voor andere geëigende maatregelen in, teneinde in die derde landen voor vergelijkbare rechten voor organisaties uit de Gemeenschap zorg te dragen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
3. Overeenkomstig lid 2 getroffen maatregelen laten de verplichtingen van de Gemeenschap en van de Lid-Staten, krachtens relevante internationale overeenkomsten, onverlet.
Artikel 21
Beoordeling van de tenuitvoerlegging
1. De Commissie brengt uiterlijk op 31 december 1997, en nadien periodiek, verslag uit bij het Europees Parlement en bij de Raad, over de beschikbaarheid van rechten op interconnectie in derde landen ten behoeve van organisaties in de Gemeenschap, alsook over de stand van zaken van de uit hoofde van artikel 20, lid 2, of in het kader van internationale organisaties aangegane onderhandelingen.
2. De Commissie onderzoekt de werking van deze richtlijn en brengt daarover aan het Europees Parlement en aan de Raad verslag uit, voor het eerst uiterlijk op 31 december 2000. De Commissie kan daartoe inlichtingen bij de Lid-Staten vragen. Zo nodig kunnen in het verslag verdere maatregelen voor de volledige uitvoering van de doelstellingen van deze richtlijn worden voorgesteld.
Artikel 22
Omzetting in nationaal recht
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
2. De Lid-Staten delen de Commissie de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 23
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 24
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
(1) PB nr. C 48 van 16. 2. 1994, blz. 1.
(2) PB nr. L 192 van 24. 7. 1990, blz. 1.
(3) PB nr. C 213 van 6. 8. 1993, blz. 1.
(4) PB nr. L 109 van 26. 4. 1983, blz. 8.
(5) PB nr. L 100 van 19. 4. 1994, blz. 30.
BIJLAGE I
SPECIFIEKE OPENBARE TELECOMMUNICATIENETWERKEN EN -DIENSTEN
De volgende openbare telecommunicatienetwerken en -diensten worden als van groot belang op Gemeenschapsniveau beschouwd.
Organisaties die openbare telecommunicatienetwerken leveren en/of telecommunicatiediensten verrichten, die hieronder worden aangegeven en die over een aanmerkelijke marktpositie beschikken, zijn onderworpen aan specifieke verplichtingen ten aanzien van interconnectie, zoals bepaald in artikel 4, lid 2, in artikel 6 en in artikel 7.
DEEL 1
Het vaste openbare telefoonnetwerk
Het "vaste openbare telefoonnetwerk" is het openbare geschakelde telecommunicatienetwerk voor de overdracht tussen netwerkaansluitpunten op vaste locaties van spraak en van audio-informatie met een bandbreedte van 3,1 kHz, o. a. voor:
- spraaktelefonie;
- groep I, II en III-faxcommunicatie, in overeenstemming met de ITU-T-aanbevelingen van de T-reeks;
- spraakbanddatatransmissie via modems met een snelheid van ten minste 2 400 bit/s, in overeenstemming met de ITU-T-aanbevelingen van de V-serie.
De toegang tot het netwerkaansluitpunt van de eindgebruiker vindt plaats via een nummer of een aantal nummers in het nationaal nummerplan.
De vaste openbare telefoondienst
De "vaste openbare telefoondienst" is de levering aan eindgebruikers op vaste locaties van een dienst voor uitgaande en binnenkomende nationale en internationale gesprekken, waaronder ook kan worden begrepen de toegang tot nooddiensten (112), bijstand door de telefonist, abonneelijstendiensten, levering van openbare betaaltelefoons, levering van diensten onder bijzondere voorwaarden en/of levering van bijzondere faciliteiten voor gebruikers met een handicap.
De toegang tot de eindgebruiker vindt plaats via een nummer of een aantal nummers in het nationaal nummerplan.
DEEL 2
De commerciële levering van huurlijnen
"Huurlijnen" zijn telecommunicatiefaciliteiten die voorzien in transparante transmissiecapaciteit tussen netwerkaansluitpunten en die geen gebruik maken van schakelen op aanvraag (schakelfuncties die de gebruiker kan controleren als onderdeel van de levering van de huurlijn). Hier kunnen systemen onder vallen die een flexibel gebruik van de bandbreedte van de huurlijnen mogelijk maken, met inbegrip van bepaalde routerings- en beheermogelijkheden.
DEEL 3
Openbare mobiele telefoonnetwerken
Een "openbaar mobiel telefoonnetwerk" is een openbaar telefoonnetwerk waarvan de netwerkaansluitpunten zich niet op vaste locaties bevinden.
Openbare mobiele telefoondiensten
Een "openbare mobiele telefoondienst" is een telefoondienst waarvan het verrichten ervan geheel of ten dele bestaat in het tot stand brengen van radiocommunicatie met een mobiele gebruiker en waarbij geheel of ten dele gebruik wordt gemaakt van een mobiel telefoonnetwerk.
BIJLAGE II
ORGANISATIES MET RECHTEN EN PLICHTEN TEN AANZIEN VAN ONDERLINGE INTERCONNECTIE TENEINDE DE BESCHIKBAARHEID VAN DIENSTEN OP EUROPESE SCHAAL TE GARANDEREN
Deze bijlage bestrijkt die organisaties die voorzien in geschakelde en ongeschakelde dragermogelijkheden voor gebruikers waarvan andere telecommunicatiediensten gebruik maken.
Organisaties in de volgende categorieën hebben zowel rechten als plichten om met elkaar te interconnecteren, in overeenstemming met artikel 4, lid 1. Interconnectie tussen deze organisaties is onderworpen aan aanvullend toezicht door de nationale regelgevende instanties, in overeenstemming met artikel 9, lid 3. In overeenstemming met artikel 7, lid 3, kunnen voor deze categorieën organisaties bijzondere interconnectieprijzen gelden.
1. Organisaties die vaste en/of mobiele openbare geschakelde telecommunicatienetwerken leveren en/of telecommunicatiediensten verrichten en daarbij controle uitoefenen op de middelen van toegang tot een of meer netwerkaansluitpunten die overeenkomen met een of meer unieke nummers in een nationaal nummerplan (zie de noten hieronder).
2. Organisaties die huurlijnen bij de gebruiker op locatie leveren.
3. Organisaties die internationale telecommunicatiecircuits naar en van derde landen leveren.
4. Organisaties die op eigen verzoek in deze categorie worden opgenomen, in het kader van relevante nationale vergunningstelsels.
Noten:
"Controle uitoefenen op de middelen van toegang tot een netwerkaansluitpunt" is de mogelijkheid de voor de eindgebruiker op dat netwerkaansluitpunt beschikbare telecommunicatiediensten te controleren en/of de mogelijkheid om andere dienstverleners de toegang tot de eindgebruiker op dat netwerkaansluitpunt te ontzeggen.
Uitoefening van controle op de middelen van toegang kan de eigendom van of de controle over de fysieke verbinding (draad of draadloze verbinding) met de eindgebruiker inhouden en/of de mogelijkheid een of meer nationale nummers die nodig zijn om toegang tot een eindgebruikersnetwerkaansluitpunt te hebben, te veranderen of in de trekken.
BIJLAGE III
BEREKENING VAN DE KOSTEN VAN DE UNIVERSELE-DIENSTVERPLICHTINGEN VOOR SPRAAKTELEFONIE ARTIKEL 5, LID 3
Een "universele-dienstverplichting" is die welke een organisatie door een Lid-Staat wordt opgelegd om overal in een gespecificeerd geografisch gebied een dienst te bieden, waaronder mede begrepen, zo nodig, een geografisch gemiddeld tarief voor die dienst.
De kosten van de universele-dienstverplichtingen worden berekend als het verschil tussen de nettokosten van een organisatie wanneer zij met en wanneer zij zonder universele-dienstverplichtingen opereert.
Dit geldt ongeacht het feit of het netwerk in een bepaalde Lid-Staat compleet is of nog verder wordt ontwikkeld en uitgebreid.
De berekening moet worden gebaseerd op de kosten die kunnen worden toegerekend aan:
i) elementen van de gespecificeerde diensten die slechts met verlies kunnen worden verricht of onder kostenvoorwaarden die buiten normale commerciële normen vallen.
Deze categorie omvat dienstenelementen zoals de toegang tot noodtelefoondiensten, de levering van bepaalde openbare betaaltelefoons, verrichting van bepaalde diensten of levering van apparatuur voor gehandicapten, enz.;
ii) specifieke eindgebruikers of groepen van eindgebruikers die, rekening houdend met de kosten van de dienstverrichting, de gegenereerde omzet en een eventueel door de Lid-Staat opgelegd geografisch gemiddelde van prijzen, slechts met verlies of onder kostenvoorwaarden die buiten de normale commerciële normen vallen, van de dienst kunnen worden voorzien.
Deze categorie omvat die eindgebruikers of groepen van eindgebruikers die niet zouden worden bediend door een commerciële exploitant die niet aan een universele-dienstverplichting is onderworpen.
In ontwikkelde netwerken waar dergelijke eindgebruikers reeds worden bediend, moet de kostenberekening worden gebaseerd op de besparingen die zouden worden verkregen wanneer deze eindgebruikers niet zouden worden bediend.
In perifere regio's met groeiende netwerken dient de kostenberekening te worden gebaseerd op de bijkomende kosten voor het bedienen van die eindgebruikers of groepen van eindgebruikers voor wie een exploitant die de normale commerciële beginselen van een omgeving waar de concurrentie speelt, toepast, hier zou verkiezen deze niet te bedienen.
Bij het berekenen van de nettokosten moet rekening worden gehouden met de inkomsten. Bij de bepaling van de kosten en inkomsten dienen toekomstige ontwikkelingen in aanmerking te worden genomen.
BIJLAGE IV
LIJST VAN ELEMENTEN EN SUBELEMENTEN VAN DE ALGEMENE INTERCONNECTIEPRIJZEN ARTIKEL 7, LID 3
De volgende lijst is indicatief en niet-uitputtend en kan variëren naar gelang van de Lid-Staat en de specifieke omstandigheden van elke specifieke interconnectieovereenkomst.
ALGEMENE INTERCONNECTIEPRIJZEN
Connectieprijzen
Zijn gebaseerd op de kosten van de levering van de specifieke interconnectiediensten die door de interconnecterende organisatie zijn aangevraagd. Zij mogen onder andere bevatten:
- eenmalige en huurkosten voor het maken van de fysieke interconnectie (b. v. specifieke apparatuur, signaleringshulpmiddelen, compatibiliteitstests, onderhoud van de connectie, enz.);
- variabele kosten voor bijkomende en aanvullende diensten (b. v. toegang tot abonneelijstendiensten, bijstand door de telefonist, vergaren van gegevens, opstellen en versturen van facturen, op centrales gebaseerde en geavanceerde diensten, enz.).
Gebruiksprijzen
Zijn gebaseerd op de kosten die zijn verbonden met het verkeer over het geïnterconnecteerde netwerk (b. v. de kosten voor schakelen en transmissie). Gebruiksprijzen kunnen per oproep worden vastgesteld en/of op basis van de vereiste aanvullende netwerkcapaciteit.
Daarnaast mag overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel in de interconnectieprijzen een redelijk deel van de kosten worden opgenomen die verband houden met het voorzien in gelijke toegang (b. v. ondersteuning van identieke eindgebruikerstoegangsprocedures) en nummerportabiliteit, en van de kosten om te voldoen aan de essentiële eisen (behoud van netwerkintegriteit, veiligheid van het netwerk in noodsituaties, interoperabiliteit van diensten en bescherming van gegevens).
BIJLAGE V
KOSTENBEREKENINGSSYSTEMEN VOOR INTERCONNECTIE
In artikel 7, lid 6, is bepaald dat de bijzonderheden van het kostenberekeningssysteem voor het publiek toegankelijk moeten zijn.
Doel van de bekendmaking van deze informatie is te voorzien in de transparantie van de berekening van de interconnectieprijzen, zodat andere deelnemers op de markt zich ervan kunnen vergewissen dat de prijzen eerlijk en op correcte wijze werden berekend.
De nationale regelgevende instantie en de betrokken organisaties moeten bij het vaststellen van de mate van detail bij het publiceren van de informatie met deze doelstelling rekening houden.
De volgende lijst geeft de elementen die in de gepubliceerde informatie moeten worden opgenomen.
1. De kostensoort waarvan wordt uitgegaan
B. v. volledig gedistribueerde kosten, gemiddelde lange termijn-incrementele kosten, marginale kosten, "stand alone"-kosten, impliciete directe kosten, enz. met inbegrip van de gebruikte kostenbasis, d.w.z.:
historische kosten (gebaseerd op de daadwerkelijke uitgaven voor apparatuur en systemen) of op de toekomst gerichte ("forward-looking") kosten (gebaseerd op geschatte vervangingskosten van apparatuur of systemen).
2. De in het interconnectietarief opgenomen kostenelementen
Opsomming van alle individuele kostencomponenten die samen de interconnectieprijs vormen, met inbegrip van het winstelement.
3. De mate waarin kostentoerekening geschiedt en de daarbij gehanteerde methoden, in het bijzonder de behandeling van gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten
Bijzonderheden van de mate waarin directe kosten worden opgesplitst, alsook de mate waarin en de methode waarmee gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten in de interconnectieprijzen worden opgenomen.
4. Boekhoudkundige beginselen
D.w.z. de boekhoudkundige beginselen die worden gebruikt voor de kosten betreffende:
- de tijdschaal voor de afschrijving van de belangrijkste categorieën van vaste activa (b.v. grond, gebouwen, apparatuur, enz.);
- de behandeling, in termen van inkomsten versus kapitaalkosten, van andere belangrijke uitgaven (b.v. computerprogrammatuur en -systemen, onderzoek en ontwikkeling, ontwikkeling van nieuwe zakelijke activiteiten, directe en indirecte kosten voor constructie, herstellingen en onderhoud, financiële kosten, enz.).
De volgens deze bijlage te publiceren informatie betreffende kostenberekeningssystemen kan overeenkomstig de procedure van artikel 18 worden gewijzigd.
BIJLAGE VI
DREMPELWAARDE VAN DE OMZET IN TELECOMMUNICATIEACTIVITEITEN ARTIKEL 8, lid 5
De drempelwaarde van de jaarlijkse omzet in telecommunicatieactiviteiten waarnaar in artikel 8, lid 5, wordt verwezen, bedraagt 50 miljoen ecu.
BIJLAGE VII
KADER VOOR DE ONDERHANDELINGEN OVER INTERCONNECTIEOVEREENKOMSTEN ARTIKEL 9, LID 3
DEEL 1
Voorwaarden die ex-ante kunnen worden vastgesteld door de nationale regelgevende instantie
a) Geschillenbeslechtingsprocedure
b) Eisen ten aanzien van de publikatie van/toegang tot interconnectieovereenkomsten en andere periodieke publikatieverplichtingen
c) Eisen ten aanzien van de levering van gelijke toegang en nummerportabiliteit
d) Eisen teneinde te voorzien in gedeeld gebruik van faciliteiten, met inbegrip van collocatie
e) Eisen om toe te zien op de instandhouding van de essentiële eisen
f) Eisen voor de toewijzing en het gebruik van nummerbronnen (met inbegrip van de toegang tot abonneelijsten, nooddiensten en paneuropese nummers)
g) Eisen betreffende het behoud van de eind-tot-eind-kwaliteit van de dienst
h) Voor zover van toepassing vaststelling van het ontkoppelde deel van de interconnectieprijs dat een bijdrage aan de nettokosten van de universele-dienstverplichtingen vertegenwoordigt.
DEEL 2
Andere onderwerpen die in interconnectieovereenkomsten moeten worden behandeld
a) Beschrijving van de te leveren interconnectiediensten
b) Betalingsvoorwaarden, met inbegrip van factureringsprocedures
c) Locaties van de interconnectiepunten
d) Technische normen voor de interconnectie
e) Maatregelen om aan de essentiële eisen te voldoen
f) Intellectuele-eigendomsrechten
g) Definitie en beperking van aansprakelijkheid en recht op schadevergoeding
h) Interconnectieprijzen en het verloop daarvan in de tijd
j) Geschillenbeslechtingsprocedure tussen de partijen alvorens op de nationale regelgevende instantie beroep wordt gedaan
k) Looptijd van de overeenkomsten, heronderhandeling van de overeenkomsten
m) Procedures voor het geval door een van de partijen wijzigingen in het netwerk of de dienst worden voorgesteld
DEEL 3
Andere onderwerpen die in de interconnectieovereenkomsten mogen worden opgenomen
a) Bereiken van gelijke toegang
b) Gedeeld gebruik van faciliteiten
c) Toegang tot bijkomende, aanvullende en geavanceerde diensten
d) Verkeers-/netwerkbeheer
e) Onderhoud en kwaliteit van interconnectiediensten
f) Vertrouwelijkheid van de niet-openbare delen van de overeenkomsten
g) Opleiding van personeel