Overwegingen bij COM(2024)324 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2024)324 - .
document COM(2024)324
datum 23 juli 2024
 
(1) De samenwerking met Somalië op het gebied van overname werd overeenkomstig artikel 25 bis, lid 2, van Verordening (EG) nr. 810/2009 beoordeeld en onvoldoende bevonden. De samenwerking moet bij alle stappen van het overnameproces aanzienlijk worden verbeterd, onder meer om ervoor te zorgen dat Somalië tijdig en op voorspelbare wijze doeltreffend samenwerkt op het gebied van identificatie, afgifte van nood-reisdocumenten en terugkeeroperaties, zowel voor gedwongen als voor vrijwillige terugkeer.

(2) Op enkele schaarse uitzonderingen na hebben de lidstaten te maken met aanhoudende uitdagingen als gevolg van het gebrek aan duidelijke gesprekspartners en het gebrek aan respons op overnameverzoeken en verzoeken om afgifte van nood-reisdocumenten, met name wat gedwongen terugkeer betreft.

(3) Gezien de stappen die de Commissie tot dusver heeft ondernomen om de samenwerking en de algemene betrekkingen van de Unie met Somalië te verbeteren, geldt de medewerking die Somalië de Unie verleent op het gebied van overname als onvoldoende en moeten dus maatregelen worden genomen.

(4) Derhalve moet de toepassing van een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 810/2009 tijdelijk worden opgeschort voor onderdanen van Somalië die krachtens Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad visumplichtig zijn10. Dit moet de Somalische autoriteiten ertoe bewegen de nodige maatregelen te nemen ter verbetering van de medewerking op het gebied van overname.

(5) Bij de tijdelijk op te schorten bepalingen moet het om de in artikel 25 bis, lid 5, punt a), van Verordening (EG) nr. 810/2009 genoemde bepalingen gaan: opschorting van de mogelijkheid om de in artikel 14, lid 6, bedoelde aanvragers vrijstelling te verlenen van de eisen inzake de door hen te verstrekken bewijsstukken, opschorting van de algemene behandelingstermijn van vijftien kalenderdagen van artikel 23, lid 1, (wat ook betekent dat de regel die enkel in individuele gevallen de verlenging van deze periode tot ten hoogste 45 kalenderdagen toelaat, niet wordt toegepast, waardoor 45 dagen de standaard behandelingsperiode wordt), opschorting van de afgifte van meervoudige inreisvisa overeenkomstig artikel 24, leden 2 en 2 quater, en opschorting van de facultatieve vrijstelling van betaling van visumleges voor houders van diplomatieke en dienstpaspoorten overeenkomstig artikel 16, lid 5, punt b).

(6) Dit besluit mag geen afbreuk doen aan de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG, waarbij het recht van vrij verkeer wordt uitgebreid tot familieleden, ongeacht hun nationaliteit, die de burger van de Unie begeleiden of zich bij hem voegen. Dit besluit mag derhalve niet van toepassing zijn op familieleden van een burger van de Unie op wie Richtlijn 2004/38/EG van toepassing is, en evenmin op familieleden van een onderdaan van een derde land die een recht van vrij verkeer geniet dat gelijkwaardig is aan dat van de burgers van de Unie uit hoofde van een overeenkomst tussen de Unie en een derde land. Hetzelfde geldt voor familieleden van Britse onderdanen die begunstigde zijn van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie11 (hierna “het terugtrekkingsakkoord” genoemd), mits het familielid zich bij de begunstigde van het terugtrekkingsakkoord in het gastland mag voegen en daartoe een visum aanvraagt.

(7) De in dit besluit vervatte maatregelen mogen geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het internationaal recht, onder meer als gastlanden van internationale intergouvernementele organisaties of van internationale conferenties die door de Verenigde Naties of andere in de lidstaten gevestigde internationale intergouvernementele organisaties bijeen worden geroepen. De tijdelijke opschorting mag derhalve niet gelden voor onderdanen van Somalië die een visum aanvragen louter omdat de lidstaten dit vereisen om aan hun verplichtingen als gastland van dergelijke organisaties of van dergelijke conferenties te voldoen.

(8) Dit besluit mag geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor aanvragers om een visum aan te vragen en te krijgen met volledige inachtneming van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(9) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van dit besluit en is dit niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken. Aangezien dit besluit voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over dit besluit, of het dit in zijn interne recht zal omzetten.

(10) Dit besluit vormt geen ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad12; Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van dit besluit en dit is niet bindend voor, noch van toepassing op Ierland.

(11) Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis13 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad14.

(12) Wat Zwitserland betreft, vormt dit besluit een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis15 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad16.

(13) Wat Liechtenstein betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis17 die vallen binnen het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad18.

(14) Wat Cyprus betreft, is dit besluit een handeling die voortbouwt op het Schengenacquis of op een andere wijze daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.