Overwegingen bij COM(2024)619 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2024)619 - .
document COM(2024)619
datum 19 juni 2024
 
(1) Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad3, waarbij de herstel- en veerkrachtfaciliteit werd ingesteld, is op 19 februari 2021 in werking getreden. De herstel- en veerkrachtfaciliteit biedt de lidstaten financiële ondersteuning voor de uitvoering van hervormingen en investeringen, die worden gerealiseerd met budgettaire stimulansen door de EU. In overeenstemming met de prioriteiten van het Europees Semester draagt zij bij tot het economisch en sociaal herstel en de uitvoering van duurzame hervormingen en investeringen, met name om de groene en de digitale transitie te bevorderen en de economieën van de lidstaten veerkrachtiger te maken. Zij helpt ook de overheidsfinanciën te versterken en de groei en werkgelegenheid op middellange en lange termijn te stimuleren, de territoriale cohesie binnen de EU te verbeteren en de verdere uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten te ondersteunen.

(2) De REPowerEU-verordening4, die op 27 februari 2023 is vastgesteld, heeft tot doel de EU geleidelijk onafhankelijker te maken van de invoer van Russische fossiele brandstoffen. Dit zou moeten bijdragen tot energiezekerheid en de diversificatie van de energievoorziening van de EU en tegelijkertijd het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, de opslagcapaciteit voor energie en de energie-efficiëntie vergroten. Nederland heeft een nieuw REPowerEU-hoofdstuk toegevoegd aan zijn nationale herstel- en veerkrachtplan om belangrijke hervormingen en investeringen te financieren die de REPowerEU-doelstellingen helpen verwezenlijken.

(3) Op 16 maart 2023 heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd met de titel “Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030”5, als basis voor beleidsbeslissingen en met als doel te werken aan een groeibevorderend regelgevingskader. De mededeling schetst het concurrentievermogen rond negen elkaar versterkende aanjagers. Deze aanjagers zijn onder meer de toegang tot particulier kapitaal, onderzoek en innovatie, onderwijs en vaardigheden, en de eengemaakte markt als de belangrijkste beleidsprioriteiten voor hervormingen en investeringen om de huidige productiviteitsuitdagingen aan te pakken en het concurrentievermogen van de EU en haar lidstaten op lange termijn op te bouwen. Na deze mededeling kwam de Commissie op 14 februari 2024 met het jaarverslag over de eengemaakte markt en het concurrentievermogen6. In het verslag worden de sterke en zwakke punten van de eengemaakte markt van Europa op het gebied van concurrentievermogen beschreven. De ontwikkelingen van het jaar worden gevolgd aan de hand van de negen aanjagers van het concurrentievermogen.

(4) Op 21 november 2023 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan de jaarlijkse duurzamegroeianalyse 20247 en daarmee de aanzet gegeven tot de cyclus 2024 van het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid. De Europese Raad heeft op 22 maart 2024 zijn goedkeuring gehecht aan de prioriteiten van de analyse rond de vier dimensies van concurrerende duurzaamheid. Op 21 november 2023 heeft de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 1176/2011 ook het waarschuwingsmechanismeverslag 2024 aangenomen, waarin zij Nederland heeft genoemd als een van de lidstaten die mogelijk door onevenwichtigheden is geraakt of het risico loopt daardoor geraakt te worden, en waarvoor een diepgaande evaluatie nodig zou zijn. Op dezelfde datum heeft de Commissie tevens een advies goedgekeurd over het ontwerpbegrotingsplan 2024 van Nederland. De Commissie heeft ook een aanbeveling voor een aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van de eurozone goedgekeurd, die de Raad op 12 april 2024 heeft aangenomen, alsook het voorstel voor het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2024 waarin de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten wordt geanalyseerd, dat de Raad op 11 maart 2024 heeft aangenomen.

(5) Op 30 april 2024 is het nieuwe EU-kader voor economische governance in werking getreden. Het kader omvat de nieuwe Verordening (EU) 2024/1263 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de doeltreffende coördinatie van het economisch beleid en het multilaterale begrotingstoezicht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad. Het bevat ook de gewijzigde Verordening (EG) nr. 1467/97 over de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten en de gewijzigde Richtlijn 2011/85/EU over de begrotingskaders van de lidstaten8. De doelstellingen van het nieuwe kader zijn houdbaarheid van de overheidsschuld en duurzame en inclusieve groei door middel van geleidelijke begrotingsconsolidatie, alsmede hervormingen en investeringen. Het bevordert de nationale verantwoordelijkheid en heeft een grotere focus op de middellange termijn, in combinatie met een doeltreffendere en coherentere handhaving. Elke lidstaat moet bij de Raad en de Commissie een nationaal budgettair-structureel plan voor de middellange termijn indienen. De nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn bevatten de budgettaire, hervormings- en investeringsverbintenissen van een lidstaat, die een planningshorizon van vier of vijf jaar bestrijken, afhankelijk van de normale duur van de nationale zittingsperiode. Het netto-uitgaventraject9 van de nationale budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn moet voldoen aan de vereisten van Verordening (EU) 2024/1263, met inbegrip van de vereisten om de overheidsschuld uiterlijk aan het einde van de aanpassingsperiode op een plausibel neerwaarts pad te brengen of te houden of op een prudent niveau onder de 60 % van het bbp te houden en om het overheidstekort op middellange termijn onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp te brengen en/of te houden. Indien een lidstaat zich overeenkomstig de criteria van Verordening (EU) 2024/1263 verbindt tot een relevante reeks hervormingen en investeringen, kan de aanpassingsperiode met maximaal drie jaar worden verlengd. Om de opstelling van die plannen te ondersteunen, zal de Commissie de lidstaten op [21 juni] 2024 richtsnoeren verstrekken over de inhoud van de plannen en de daaropvolgende jaarlijkse voortgangsverslagen die zij moeten indienen, en zal zij hun overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) 2024/1263 technische richtsnoeren over de begrotingsaanpassingen toezenden (referentietrajecten en technische informatie, indien van toepassing). Lidstaten moeten hun budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn uiterlijk op 20 september 2024 indienen, tenzij de lidstaat en de Commissie een redelijke verlenging van de termijn overeenkomen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat hun nationale parlementen daarbij worden betrokken en dat onafhankelijke begrotingsinstellingen, sociale partners en andere nationale belanghebbenden worden geraadpleegd, naargelang het geval.

(6) In 2024 blijft het Europees Semester voor coördinatie van het economisch beleid evolueren in overeenstemming met de uitvoering van de herstel- en veerkrachtfaciliteit. De volledige uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen blijft essentieel voor de verwezenlijking van de beleidsprioriteiten in het kader van het Europees Semester, aangezien de plannen daadwerkelijk helpen bij het aanpakken van alle of een aanzienlijk deel van de problemen die zijn aangehaald in de relevante landspecifieke aanbevelingen die in de afgelopen jaren zijn gedaan. De landspecifieke aanbevelingen 2019, 2020, 2022 en 2023 blijven ook van belang voor herstel- en veerkrachtplannen die worden herzien, bijgewerkt of gewijzigd overeenkomstig de artikelen 14, 18 en 21 van Verordening (EU) 2021/241.

(7) Op 7 juli 2022 heeft Nederland in overeenstemming met artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) 2021/241 zijn herstel- en veerkrachtplan ingediend bij de Commissie. Krachtens artikel 19 van Verordening (EU) 2021/241 heeft de Commissie de relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van het herstel- en veerkrachtplan beoordeeld overeenkomstig de beoordelingsrichtsnoeren van bijlage V bij die verordening. Op 4 oktober 2022 heeft de Raad zijn besluit betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor Nederland aangenomen10, dat werd gewijzigd op 24 oktober 2023 overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Verordening (EU) 2021/241 om de maximale financiële bijdrage voor niet-terugbetaalbare financiële steun bij te werken en het REPowerEU-hoofdstuk op te nemen11. De tranches worden vrijgegeven als de Commissie overeenkomstig artikel 24, lid 5, van Verordening (EU) 2021/241 besluit dat Nederland de desbetreffende mijlpalen en streefdoelen van het uitvoeringsbesluit van de Raad op bevredigende wijze heeft verwezenlijkt. Onder bevredigende verwezenlijking wordt begrepen dat de verwezenlijking van eerdere mijlpalen en streefdoelen niet is teruggedraaid.

(8) Op 29 april 2024 heeft Nederland zijn nationale hervormingsprogramma 2024 ingediend, en op 30 april 2024 zijn stabiliteitsprogramma 2024, overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1466/97. Overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EU) 2021/241 weerspiegelt het nationale hervormingsprogramma 2024 ook de halfjaarlijkse verslaglegging van Nederland over de vorderingen bij de verwezenlijking van zijn herstel- en veerkrachtplan.

(9) De Commissie heeft op 19 juni 2024 het landverslag 2024 voor Nederland12 gepubliceerd. Daarin werd de vooruitgang beoordeeld die Nederland heeft geboekt bij de uitvoering van de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen die de Raad tussen 2019 en 2023 heeft vastgesteld, en werd de balans opgemaakt van de uitvoering door Nederland van het herstel- en veerkrachtplan. Op basis van deze analyse werden in het landverslag lacunes vastgesteld met betrekking tot de uitdagingen die niet of slechts gedeeltelijk worden aangepakt in het herstel- en veerkrachtplan, alsook nieuwe en opkomende uitdagingen. Ook werd de vooruitgang beoordeeld die Nederland heeft geboekt bij de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten en bij de verwezenlijking van de kerndoelen van de EU inzake werkgelegenheid, vaardigheden en armoedebestrijding, alsook bij de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de VN.

(10) De Commissie heeft uit hoofde van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1176/2011 een diepgaande evaluatie uitgevoerd voor Nederland. De belangrijkste bevindingen van de beoordeling door de diensten van de Commissie van macro-economische kwetsbaarheden voor Nederland voor de toepassing van die verordening zijn gepubliceerd in maart 202413. De Commissie heeft op 19 juni 2024 geconcludeerd dat Nederland wordt geconfronteerd met macro-economische onevenwichtigheden. Nederland wordt met name geconfronteerd met kwetsbaarheden in verband met de hoge particuliere schuld vanwege een overgewaardeerde huizenmarkt, die van grensoverschrijdend belang zijn en ondanks enkele verbeteringen relevant blijven. De kwetsbaarheden in verband met het grote overschot op de lopende rekening zijn verminderd door de relatief sterke groei van de binnenlandse vraag. Het overschot op de lopende rekening was hoog en blijft naar verwachting hoog als gevolg van een aanzienlijk overschot in de handel in goederen en diensten, dat voortvloeit uit het feit dat over de economische breedte gezien binnenlands meer wordt gespaard dan geïnvesteerd. De binnenlandse vraag is de afgelopen jaren echter sterker gegroeid dan de vraag in de eurozone, wat erop wijst dat de overloopeffecten van het overschot op de lopende rekening naar de rest van de eurozone minder problematisch worden. De sterke aanwezigheid van multinationale ondernemingen in Nederland, de statistische impact van ingehouden bedrijfswinsten en de rol van pensioenfondsen die grote spaartegoeden opbouwen die in het buitenland worden belegd, dragen alle bij tot het grote gat tussen besparingen en investeringen. De particuliere schuld bleef in 2023 aanzienlijk teruglopen, maar blijft hoog ondanks de te verwachten verdere dalingen. De hoge schuldenlast in combinatie met omvangrijke niet-liquide activa die worden aangehouden, voornamelijk in de vorm van huizen en gespaarde pensioengelden, maakt huishoudens kwetsbaar voor veranderende economische omstandigheden, met name gezien de overgewaardeerde huizenmarkt. Het grootste deel van vorig jaar vertoonden de huizenprijzen een geringe correctie, tegen een achtergrond van strengere financieringsvoorwaarden. De huizenmarkt blijft echter overgewaardeerd, zij het minder dan voorheen. Er zijn enkele maatregelen genomen om de geconstateerde kwetsbaarheden aan te pakken, maar er zijn verdere inspanningen nodig. Er kunnen diverse wegen worden bewandeld om het woningtekort krachtiger aan te pakken, namelijk door meer in woningen te investeren en door belemmeringen voor de bouw van nieuwe woningen weg te nemen, terwijl ook de fiscale prikkels voor schuldgefinancierd eigenwoningbezit verder kunnen worden aangepakt. De recente hervormingen op de particuliere huurmarkt zorgen er waarschijnlijk niet voor dat er meer woningen beschikbaar komen.

(11) Volgens door Eurostat gevalideerde gegevens14 is het overheidstekort van Nederland toegenomen van 0,1 % van het bbp in 2022 tot 0,3 % in 2023, terwijl de overheidsschuld is gedaald van 50,1 % van het bbp eind 2022 tot 46,5 % eind 2023.

(12) Op 12 juli 2022 heeft de Raad aanbevolen15 dat Nederland actie onderneemt om ervoor te zorgen dat de groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2023 in overeenstemming is met een algemene neutrale beleidskoers16, rekening houdend met de aanhoudende tijdelijke en gerichte steun aan huishoudens en bedrijven die het meest kwetsbaar zijn voor stijgingen van de energieprijzen en aan mensen die Oekraïne ontvluchten. Nederland kreeg de aanbeveling klaar te staan om de lopende uitgaven aan te passen aan de veranderende situatie. Nederland kreeg ook de aanbeveling om meer overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid te doen, met inachtneming van het REPowerEU-initiatief, onder meer door gebruik te maken van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere Uniefondsen. Volgens ramingen van de Commissie was de begrotingskoers17 in 2023 contractief (0,8 % van het bbp), in een context van hoge inflatie. De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven (ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde) in 2023 leverde een contractieve bijdrage aan de begrotingskoers van 0,9 % van het bbp. Daarin is meegerekend de toename van de kosten van de gerichte noodsteunmaatregelen voor huishoudens en bedrijven die het kwetsbaarst zijn voor energieprijsstijgingen (0,4 % van het bbp). De groei van de nationaal gefinancierde primaire lopende uitgaven in 2023 was in overeenstemming met de aanbeveling van de Raad. De nationaal gefinancierde investeringen bedroegen 3,1 % van het bbp in 2023, een daling van 0,1 procentpunt ten opzichte van 202218. Nederland heeft overheidsinvesteringen voor de groene en de digitale transitie en voor energiezekerheid gefinancierd, zoals de uitbreiding van het overbelaste elektriciteitsnet, de verbetering van de energie-efficiëntie van openbare gebouwen en de verruiming van de toegang tot snel internet in plattelandsgebieden. Nederland heeft op 24 mei een eerste betalingsverzoek in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit ingediend, dat momenteel door de Commissie wordt beoordeeld.

(13) De belangrijkste prognoses van het stabiliteitsprogramma 2024 kunnen als volgt worden samengevat. Het macro-economische scenario dat aan de begrotingsprognose ten grondslag ligt, gaat uit van een reële bbp-groei van 1,1 % in 2024 en 1,6 % in 2025. Het overheidstekort stijgt tot 2,0 % van het bbp in 2024 en 2,1 % van het bbp in 2025, terwijl de overheidsschuldquote toeneemt tot 46,8 % eind 2024 en 48,1 % eind 2025. Na 2025 stijgt het overheidstekort tot 3,3 % van het bbp in 2026, 2,6 % van het bbp in 2027 en 3,2 % van het bbp in 2028. Het overheidssaldo blijft dus gedurende de looptijd van het programma niet onder de referentiewaarde van 3 % van het bbp. Op zijn beurt stijgt de overheidsschuldquote na 2025 geleidelijk tot 52,0 % in 2028.

(14) Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zal het reële bbp groeien met 0,8 % in 2024 en 1,5 % in 2025 en zal de GICP-inflatie in 2024 2,5 % en in 2025 2,0 % bedragen.

(15) Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zal het overheidstekort in 2024 2,0 % van het bbp bedragen, terwijl de overheidsschuldquote tegen eind 2024 zal stijgen tot 47,1 %. De stijging van het tekort in 2024 is voornamelijk toe te schrijven aan een daling van inkomsten na uitzonderlijk hoge dividenduitkeringen in 2023, vooruitlopend op een verhoging van de belasting op inkomsten uit dividenden in 2024, aan hogere uitgaven voor sociale uitkeringen om de koopkracht van huishoudens met een laag inkomen te herstellen, aan meer hulp voor Oekraïne en aan overheidsinvesteringen via het klimaat-, het infrastructuur- en het defensiefonds van de overheid. Op basis van de ramingen van de Commissie is de begrotingskoers in 2024 expansief (0,4 % van het bbp in 2024).

(16) Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen in 2024 uitgaven ten belope van 0,1 % van het bbp worden gefinancierd met niet-terugbetaalbare steun (“subsidies”) uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, tegenover 0,1 % van het bbp in 2023. De met subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit gefinancierde uitgaven zullen hoogwaardige investeringen en productiviteitsverhogende hervormingen mogelijk maken zonder dat dit rechtstreekse gevolgen heeft voor het overheidssaldo en de overheidsschuld van Nederland.

(17) Op 14 juli 2023 heeft de Raad Nederland aanbevolen19 een voorzichtig begrotingsbeleid te voeren, met name door de nominale stijging van de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven20 in 2024 te beperken tot 3,5 %. De lidstaten is verzocht er bij het uitvoeren van hun begroting 2023 en het opstellen van hun ontwerpbegrotingsplannen voor 2024 rekening mee te houden dat de Commissie aan de Raad zou voorstellen om buitensporigtekortprocedures in te stellen op basis van de begrotingsresultaten voor 2023. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie nemen de netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven van Nederland in 2024 toe met 6,6 %, hetgeen meer dan de aanbevolen maximale groei is. Deze overschrijding van de aanbevolen maximale groei van de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven komt neer op 1,3 % van het bbp in 2024. De netto-uitgaven in 2023 waren echter lager dan ten tijde van de aanbeveling werd verwacht (verschil van 1,3 % van het bbp). Aangezien de aanbeveling voor 2024 als groeipercentage werd geformuleerd, moet bij de beoordeling van de naleving derhalve ook het basiseffect van 2023 in aanmerking worden genomen. Indien de netto-uitgaven in 2023 gelijk waren gebleven aan die van de aanbeveling, zou het resulterende groeipercentage van de netto-uitgaven in 2024 minder dan 0,1 % van het bbp boven het aanbevolen groeipercentage hebben gelegen. Al met al bestaat volgens de beoordeling het risico dat de nationaal gefinancierde netto primaire uitgaven niet volledig in overeenstemming blijven met de aanbeveling.

(18) Bovendien heeft de Raad Nederland aanbevolen om de geldende noodsteunmaatregelen voor energie in 2023 en 2024 zo snel mogelijk af te bouwen, met gebruikmaking van de daarmee samenhangende besparingen om het overheidstekort terug te dringen. De Raad heeft verder aangegeven dat, indien hernieuwde stijgingen van de energieprijzen nieuwe of voortgezette steunmaatregelen vereisen, Nederland ervoor moet zorgen dat dergelijke steunmaatregelen gericht zijn op de bescherming van kwetsbare huishoudens en bedrijven, budgettair haalbaar zijn, en stimulansen voor energiebesparing behouden. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie bedragen de netto begrotingskosten21 van de noodsteunmaatregelen voor energie naar raming 1,0 % van het bbp in 2023, 0,1 % in 2024 en 0,0 % in 2025. In het bijzonder wordt aangenomen dat de verlaging van de accijnzen op diesel en benzine in 2024 van kracht blijft. Indien de daarmee gepaard gaande besparingen worden gebruikt om het overheidstekort terug te dringen, zoals aanbevolen door de Raad, zouden deze prognoses een begrotingsaanpassing van 0,9 % van het bbp in 2024 impliceren, wat te vergelijken valt met een expansieve bijdrage van netto nationaal gefinancierde primaire uitgaven22 aan de begrotingskoers van 0,5 % van het bbp in dat jaar. De noodsteunmaatregelen voor energie worden in de prognoses zo snel mogelijk afgebouwd in 2023 en 2024. Dit is in overeenstemming met wat de Raad heeft aanbevolen. De daarmee samenhangende besparingen worden echter niet volledig gebruikt om het overheidstekort terug te dringen. Daardoor bestaat er gevaar dat wordt afgeweken van de aanbeveling van de Raad.

(19) Daarnaast heeft de Raad Nederland aanbevolen om nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen in stand te houden en te zorgen voor een doeltreffende absorptie van subsidies in het kader van de faciliteit en andere Uniefondsen, met name om de groene en de digitale transitie te bevorderen. Volgens de voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie zullen de nationaal gefinancierde overheidsinvesteringen naar verwachting stabiel blijven op 3,1 % van het bbp in 2024 (tegenover 3,1 % van het bbp in 2023). Dit is in overeenstemming met wat de Raad heeft aanbevolen. De overheidsuitgaven die worden gefinancierd met inkomsten uit EU-fondsen, met inbegrip van subsidies uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit, blijven stabiel op 0,2 % van het bbp in 2024.

(20) Op basis van de beleidsmaatregelen die op de afsluitdatum van de voorjaarsprognose 2024 van de Commissie bekend waren en de aanname van ongewijzigd beleid, wordt in 2025 een overheidstekort van 2,1 % van het bbp verwacht. De stijging van het tekort in 2025 is voornamelijk het gevolg van een verdere toename van de door de regering geplande overheidsinvesteringen. De overheidsschuldquote stijgt volgens het plan tot 48,4 % eind 2025.

(21) Opbrengsten uit primair niet-zakelijk onroerend goed, pensioenvermogen en beleggingen in besloten vennootschappen worden tegen gunstigere tarieven belast dan die uit beleggingen in aandelen en obligaties. Daarnaast wordt de belasting op inkomsten uit beleggingen in aandelen en obligaties berekend op basis van fictieve in plaats van werkelijke opbrengsten. Door de fiscale voorkeursbehandeling van niet-zakelijk onroerend goed – via hypotheekrenteaftrek in combinatie met het lage eigenwoningforfait – wakkert de vraag op de woningmarkt aan, waardoor de prijzen stijgen. Bovendien is tot een relatief hoog inkomensniveau belastingaftrek op pensioensparen mogelijk. De rijkdom van huishoudens in Nederland is daarom sterk geconcentreerd in illiquide vormen van vermogen, zoals huizen en pensioenen. Daardoor staan huishoudens bloot aan een groter economisch risico tijdens economische schokken en is er in de loop van hun leven vaak geen sprake van een optimaal consumptiepatroon. De ongelijke fiscale behandeling binnen en tussen soorten activa resulteert ook in fiscale arbitrage en kan de efficiënte toewijzing van kapitaal in de weg staan. Daardoor is deze ongelijke behandeling van belang voor de aanpak van macro-economische onevenwichtigheden.

(22) De oververhitting van de woningmarkt wordt niet alleen gestuwd door bovengenoemde fiscale prikkels, maar ook door het gebrek aan nieuwe woningen. Door de huidige belemmeringen voor investeringen in onder meer de woningbouw uit de weg te ruimen, kan de regering daadwerkelijk vorderingen maken met haar plannen om het woningaanbod te vergroten en bij te dragen tot externe herbalancering. Het wegnemen van dergelijke belemmeringen is daarom van belang voor de aanpak van macro-economische onevenwichtigheden. Tegelijk is de particuliere huurmarkt relatief klein, wat leidt tot een beperkt aanbod van betaalbare en beschikbare alternatieven voor eigenwoningbezit. Het gebrek aan betaalbare huurwoningen ondermijnt ook de arbeidsmobiliteit en de sociale cohesie.

(23) Nederland heeft een goed ontwikkeld stelsel van langdurige zorg. De uitgaven voor langdurige zorg zijn in Nederland al de hoogste in de EU, maar gaan naar verwachting nog aanzienlijk stijgen. In 2022 kwamen de totale uitgaven aan langdurige zorg in Nederland uit op 3,8 % van het bbp, veruit de hoogste waarde in de EU. Volgens het vergrijzingsverslag 2024 is dit cijfer in 2040 met 1,0 procentpunt toegenomen en in 2070 met 1,9 procentpunt. Bovendien behoren de eenheidskosten voor de verlening van institutionele zorg in Nederland al tot de hoogste in de EU, ook als deze worden gemeten als percentage van het bbp per hoofd van de bevolking. Dit wijst erop dat er ruimte is om de budgettaire houdbaarheid van de langdurige zorg te verbeteren door inefficiënties in het systeem terug te dringen zonder dat dit ten koste gaat van de hoge kwaliteit en dekking ervan. Een voorbeeld van dergelijke inefficiënties is het feit dat gemeenten, die in Nederland thuiszorg verlenen, worden gestimuleerd om de verantwoordelijkheid voor patiënten naar zorginstellingen te verleggen in plaats van hun zo lang mogelijk mantel- en thuiszorg te blijven verlenen. Daarnaast kunnen inefficiënties in het stelsel van langdurige zorg worden aangepakt, bijvoorbeeld door gebruik te maken van meer digitale en innovatieve oplossingen of door te investeren in preventie zodat de behoefte aan langdurige zorg en de afhankelijkheid van ondersteuning voor dagelijkse levensverrichtingen kunnen worden uitgesteld.

(24) Overeenkomstig artikel 19, lid 3, punt b), van en criterium 2.2 van bijlage V bij Verordening (EU) 2021/241 bevat het herstel- en veerkrachtplan een uitgebreide reeks elkaar versterkende hervormingen en investeringen die uiterlijk in 2026 moeten zijn uitgevoerd. Daarvan wordt verwacht dat zij helpen bij het doeltreffend aanpakken van alle of een aanzienlijk deel van de uitdagingen die in de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen (LSA’s) zijn vastgesteld. Om het concurrentievermogen van Nederland op lange termijn te stimuleren door middel van de groene en de digitale transitie, en tegelijk sociale rechtvaardigheid te waarborgen, is het van essentieel belang om binnen deze krappe termijn snel werk te maken van de doeltreffende uitvoering van het plan, met inbegrip van het REPowerEU-hoofdstuk. Om de verbintenissen van het plan uiterlijk in augustus 2026 na te komen, is het van essentieel belang dat Nederland de uitvoering van hervormingen duidelijk versnelt, en met name zorgt voor een doeltreffende uitvoering van de hervormingen die betrekking hebben op landspecifieke aanbevelingen. De systematische betrokkenheid van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, het maatschappelijk middenveld en andere relevante belanghebbenden blijft belangrijk om te zorgen voor een breed draagvlak voor de uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan.

(25) In het kader van de tussentijdse evaluatie van de cohesiebeleidsfondsen moet Nederland overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2021/1060 elk programma uiterlijk in maart 2025 toetsen aan onder meer de uitdagingen zoals benoemd in de landspecifieke aanbevelingen 2024, en zijn nationale energie- en klimaatplan. Deze toetsing vormt de basis voor de definitieve toewijzing van de EU-financiering die in elk programma is opgenomen. Nederland heeft vooruitgang geboekt met de uitvoering van het cohesiebeleid en de Europese pijler van sociale rechten, maar er zijn nog een aantal problemen. Hoewel de regionale verschillen in bbp per hoofd van de bevolking stabiel zijn gebleven en alle regio’s qua concurrentievermogen ver boven het EU-gemiddelde uitsteken, raakt de transitie naar een koolstofneutrale economie regio’s met clusters van emissie-intensieve industrieën op andere wijze. Het is van belang om de uitvoering van het cohesiebeleid te versnellen, en de in de programma’s overeengekomen prioriteiten blijven van belang. De doelstellingen om steun te verlenen aan innovatie in verband met de groene en de digitale transitie en aan de groene economie in de regio’s met industrieclusters die het zwaarst door de klimaattransitie worden geraakt, zijn nog steeds van bijzonder belang. Steun voor sociale transitie in achtergestelde gebieden in grote steden blijft zinvol. Er is nog actie nodig om de ongelijkheid op sociaal gebied en op de arbeidsmarkt te verminderen door in gelijke (werkgelegenheids)kansen te investeren en discriminatie te bestrijden. In de tussentijdse evaluatie van de cohesiebeleidsprogramma’s moeten de mogelijkheden voor het testen en proefdraaien van oplossingen om de congestie van het elektriciteitsnet te beperken, worden vergroot, omdat dit bevorderlijk is voor de groene transitie van Nederland. Nederland kan gebruikmaken van het platform voor strategische technologieën voor Europa om de transformatie van de industrie te ondersteunen en investeringen in de productie van nettonultechnologie, waaronder in bij- en omscholing, te bevorderen.

(26) Naast de economische en sociale problemen die in het herstel- en veerkrachtplan en via andere EU-fondsen worden aangepakt, wordt Nederland geconfronteerd met diverse andere problemen: segmentatie van de arbeidsmarkt, tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden, afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, overmatige stikstofafzetting, en problemen in het basisonderwijs.

(27) Het aandeel flexwerk (zowel werknemers met tijdelijke contracten als zelfstandigen) op de arbeidsmarkt blijft hoog in Nederland. Dit wijst op een hardnekkig risico van segmentatie van de arbeidsmarkt, met bijzonder verstorende effecten aan de onderkant van de arbeidsmarkt, wat de kansenongelijkheid kan versterken en de productiviteit kan afremmen. Met enige flexibiliteit op de arbeidsmarkt kan het aanpassingsvermogen van de economie worden verbeterd en ook beter worden ingespeeld op individuele voorkeuren. Een buitensporig gebruik van flexibele vormen van arbeid kan echter juist negatieve gevolgen hebben voor werknemers en de economie in bredere zin. Zo is het voor mensen met een flexibele arbeidsregeling lastig om deel te nemen aan opleidingen en een leven lang leren, waardoor weer minder in vaardigheden wordt geïnvesteerd en de productiviteit nog verder verzwakt. De Nederlandse regering heeft in samenwerking met de sociale partners maatregelen aangekondigd voor de aanpak van de verschillen tussen vaste en flexibele werkregelingen. Zo worden nulurencontracten afgeschaft, oproepcontracten in hun huidige vorm vervangen door een nieuw type contract dat werknemers meer inkomenszekerheid biedt, en wordt de baanzekerheid van uitzendkrachten verbeterd. Snelle vooruitgang bij de vaststelling en uitvoering van deze plannen en doeltreffende handhaving zijn belangrijk om ervoor te zorgen dat de keuze voor een bepaald type arbeidscontract wordt bepaald door werkspecifieke behoeften of de voorkeuren van werknemers en om tegelijk de werkgelegenheid en de sociale positie van flexwerkers te verbeteren en de segmentering van de arbeidsmarkt terug te dringen.

(28) De tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden waren al vóór de COVID-19-pandemie een gangbaar verschijnsel op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar zijn sindsdien nog nijpender geworden. Sectoren als ICT, gezondheidszorg, onderwijs, technische banen en banen in de sector groene transitie hebben te kampen met structurele tekorten, die naar verwachting zullen aanhouden, ten dele als gevolg van demografische ontwikkelingen. Ondanks een hoge algehele participatiegraad beschikt Nederland nog steeds over een onbenutte pool van potentiële werknemers, zoals mensen met een migratieachtergrond en deeltijdwerkers. Deze onderbenutting van een deel van de beroepsbevolking in combinatie met vaardigheidstekorten vormt een risico voor het Nederlandse concurrentievermogen en kan een rem zetten op investeringen in onder meer de bouw van nieuwe woningen, waardoor dit van belang is voor de macro-economische onevenwichtigheden in Nederland. Er is een brede aanpak nodig om deze problemen aan te pakken, terwijl ook rekening moet worden gehouden met sectorspecifieke behoeften en belemmeringen. Om het arbeidsaanbod te vergroten, kunnen mensen worden gestimuleerd om meer uren te gaan werken, onder meer met beleidsmaatregelen om de kwaliteit van werk en het evenwicht tussen werk en privéleven te bevorderen. Daarnaast kan vergroting van de bij- of omscholingskansen via gerichte en op maat gesneden maatregelen – met name voor degenen die zich aan de onderkant van de arbeidsmarkt bevinden, en voor inactieven – helpen om tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden terug te dringen en sociale resultaten te verbeteren. Gezien de bestaande tekorten aan werknemers in alle sectoren en gezien de stagnerende arbeidsproductiviteit zouden beleidsmaatregelen aan de vraagzijde toegespitst kunnen worden op sectoren met een hoge toegevoegde waarde en op sociale sectoren als onderwijs en gezondheidszorg, waarbij sectoroverschrijdende mobiliteit wordt gestimuleerd en productiviteitsverhogende en O&O-investeringen worden verhoogd.

(29) Er is nog sprake van een relatief hoog, zij het dalend, percentage 15-jarige topleerlingen, maar de resultaten van het Programme for International Student Assessment (PISA) 2022 laten een sterke toename zien van het aantal leerlingen dat ondermaats presteert op het gebied van wiskunde, natuurwetenschappen en leesvaardigheid. De achteruitgang varieert aanzienlijk tussen de verschillende niveaus van het middelbaar onderwijs; de toetsscores van leerlingen in de laagste niveaus – de verschillende leerwegen van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) – zijn het meest achteruitgegaan. Bovendien presteren leerlingen met een migratieachtergrond (in Nederland geboren leerlingen met in het buitenland geboren ouders, en in het buitenland geboren leerlingen) bijna twee keer zo vaak ondermaats in wiskunde en natuurwetenschappen als leerlingen zonder migratieachtergrond – het verschil in leesprestaties is iets kleiner. Nederland behoort tot de EU-landen waarin de basisvaardigheden het sterkst verslechteren, waardoor de resultaten op het gebied van onderwijs en de arbeidsmarkt, alsook de productiviteit en het concurrentievermogen op lange termijn worden ondermijnd. Door de toenemende tekorten aan leerkrachten kunnen de problemen op het gebied van de ontwikkeling van vaardigheden, kansengelijkheid en onderwijskwaliteit nog verergeren. Nederland zou daarom de bestaande maatregelen inzake basisvaardigheden kunnen evalueren en zo nodig kunnen herzien om het effect ervan te vergroten, met name voor scholen met een kansarme leerlingenpopulatie. Verder zou Nederland maatregelen kunnen treffen om het overstappen van het ene naar het andere middelbareschoolniveau te bevorderen en om het voor leerkrachten aantrekkelijker te maken om les te geven op scholen met een kansarme leerlingenpopulatie.

(30) Door de geleidelijk toenemende congestie op het elektriciteitsnet zijn netbeheerders vaak gedwongen om aanvragen voor nettoegang van nieuwe elektriciteitsproducenten en -verbruikers af te wijzen. Netcongestie dreigt de transitie naar schone energie te vertragen en een rem te zetten op de bedrijvigheid, en is dus van belang voor de macro-economische onevenwichtigheden in Nederland. Het is daarom van essentieel belang de capaciteit en flexibiliteit van het transmissie- en het distributienet te vergroten om de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening te waarborgen, de uitrol van zowel onshore- als offshore-infrastructuur voor hernieuwbare energie te versnellen, aan de vraag naar elektriciteit te voldoen en het concurrentievermogen te verbeteren. Het in december 2023 goedgekeurde Nationaal Plan Energiesysteem roept op tot investeringen in extra net- en opslagcapaciteit, die nu moeten worden gedaan. Om de nodige investeringen in de uitbreiding van elektriciteitsinfrastructuur te bevorderen, zijn snellere vergunningsprocedures voor het elektriciteitstransmissie- en het elektriciteitsdistributienet van cruciaal belang. Deze zouden er ook voor zorgen dat projecten voor hernieuwbare onshore- en offshore-energie sneller kunnen worden uitgevoerd. Tot slot is er in het kader van de randvoorwaarden ruimte om congestie aan te pakken via technische maatregelen en regelgeving (bv. tariefstimulansen of piekuurbeperkingen).

(31) Intensieve landbouwpraktijken kunnen overmatige stikstofafzetting veroorzaken, met ernstige gevolgen voor de bodemgezondheid en aquatische en mariene ecosystemen, hetgeen leidt tot een verslechtering van het natuurlijk kapitaal en tot wezenlijke beperkingen op de vergunningverlening voor stikstofuitstotende bouwactiviteiten en op de uitrol van infrastructuur voor hernieuwbare energie. Deze praktijken zijn daarom van belang voor de macro-economische onevenwichtigheden in Nederland. Er is continue steun nodig om de transitie naar duurzame landbouw, met inbegrip van biologische landbouw, te stimuleren en tegelijk het concurrentievermogen en sociale rechtvaardigheid te waarborgen. In overeenstemming met het strategisch GLB-plan van Nederland23 zou Nederland baat hebben bij een verkleining van de veestapel, een snellere overgang naar circulaire en biologische landbouw, stimulansen voor vernatting en het uit productie nemen van koolstofrijke bodems, en een beperkter gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen en anorganische meststoffen. Daarnaast zou de positie van landbouwers in de waardeketen kunnen worden verbeterd, bijvoorbeeld door verdere ontwikkeling van EU-keurmerken, grootschaligere erkenning van producentenorganisaties, verdere digitalisering en innovatie in de landbouw en een ruimere beschikbaarheid van biologische producten voor consumenten. Er is nog ruimte om de investeringen in de preventie en bestrijding van verontreiniging en in duurzaam waterbeheer verder op te voeren.

(32) Aangezien de economieën van de lidstaten van de eurozone in hoge mate met elkaar zijn verweven en zij collectief bijdragen tot de werking van de economische en monetaire unie, heeft de Raad in 2024 de lidstaten van de eurozone aanbevolen actie te ondernemen, onder meer via hun herstel- en veerkrachtplannen, teneinde uitvoering te geven aan de aanbeveling over het economisch beleid van de eurozone. Voor Nederland dragen de aanbevelingen 1, 2, 3 en 4 bij tot de uitvoering van de eerste, tweede, derde, vierde en vijfde aanbeveling voor de eurozone.

(33) In het licht van de diepgaande evaluatie van de Commissie en haar conclusie betreffende het bestaan van onevenwichtigheden zijn de aanbevelingen op grond van artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1176/2011 in onderstaande aanbeveling 1 weergegeven. Het in aanbeveling 1 bedoelde beleid helpt om kwetsbaarheden in verband met de hoge particuliere schuld in een context van een overgewaardeerde woningmarkt aan te pakken. Aanbeveling 1 draagt bij tot zowel de aanpak van onevenwichtigheden als de uitvoering van de aanbeveling voor de eurozone, overeenkomstig overweging 31,

BEVEELT AAN dat Nederland in 2024 en 2025 de volgende actie onderneemt:

1. Het budgettair-structurele plan voor de middellange termijn tijdig indienen. In overeenstemming met de vereisten van het hervormde stabiliteits- en groeipact de groei van de netto-uitgaven24 in 2025 beperken tot een percentage dat verenigbaar is met de doelstelling om het overheidstekort onder de in het Verdrag vastgestelde referentiewaarde van 3 % van het bbp te houden. De belastingheffing op de verschillende soorten inkomsten uit vermogen op één lijn brengen, onder meer om de bevoordeling van schulden van huishoudens te beperken. Belemmeringen voor de bouw van nieuwe woningen wegnemen en zorgen voor betaalbare en beschikbare woningen op de particuliere huurmarkt. De verwachte toename van leeftijdsgerelateerde uitgaven aanpakken door het stelsel van langdurige zorg kosteneffectiever te maken.

2. De uitvoering van het herstel- en veerkrachtplan, met inbegrip van het REPowerEU-hoofdstuk, aanzienlijk versnellen en ervoor zorgen dat de hervormingen en investeringen uiterlijk in augustus 2026 tot een goed einde zijn gebracht. De uitvoering van de cohesiebeleidsprogramma’s versnellen. In het kader van de tussentijdse evaluatie daarvan gericht blijven op de overeengekomen prioriteiten en het testen en proefdraaien van oplossingen ter beperking van de congestie op het elektriciteitsnet bevorderen, daarbij de kansen die het platform voor strategische technologieën voor Europa biedt om het concurrentievermogen te verbeteren, in overweging nemend.

3. Maatregelen nemen om het minder aantrekkelijk te maken om gebruik te maken van flexibele of tijdelijke arbeidscontracten. Structurele en sectorspecifieke tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden aanpakken, onder meer door onderbenut arbeidspotentieel aan te boren en de overstap naar sectoren met een hoge productiviteit en naar sectoren met sociale uitdagingen te stimuleren. De basisvaardigheden verbeteren, onder meer door lerarentekorten aan te pakken en kansarme scholen ondersteuning op maat te bieden.

4. Randvoorwaarden verbeteren om investeringen in het elektriciteitstransmissie- en het elektriciteitsdistributienet te stimuleren, en met name de inzet van hernieuwbare energiebronnen te versnellen en het concurrentievermogen te verbeteren. Verdere inspanningen leveren voor duurzame landbouw.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

1PB L, 2024/1263, 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2024/1263/oj.

2PB L 306 van 23.11.2011, blz. 25. ELI: data.europa.eu/eli/reg/2011/1176/oj.

3Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17), ELI: data.europa.eu/eli/reg/2021/241/oj.

4Verordening (EU) 2023/435 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2023 tot wijziging van Verordening (EU) 2021/241 wat betreft REPowerEU-hoofdstukken in herstel- en veerkrachtplannen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1303/2013, (EU) 2021/1060 en (EU) 2021/1755 en Richtlijn 2003/87/EG (PB L 63 van 28.2.2023, blz. 1), ELI: data.europa.eu/eli/reg/2023/435/oj.

5COM(2023) 168 final.

6COM(2024) 77 final.

7COM(2023) 901 final.

8Verordening (EU) 2024/1264 van de Raad van 29 april 2024 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PB L, 2024/1264, 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2024/1264/oj) en Richtlijn (EU) 2024/1265 van de Raad van 29 april 2024 tot wijziging van Richtlijn 2011/85/EU tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (PB L, 2024/1265, 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/dir/2024/1265/oj).

9Netto-uitgaven in de zin van artikel 2 van Verordening (EU) 2024/1263 van de Raad van 29 april 2024 (PB L 2024/1263, 30.4.2024, ELI: data.europa.eu/eli/reg/2024/1263/oj). Netto-uitgaven zijn de overheidsuitgaven ongerekend i) rente-uitgaven, ii) discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, iii) uitgaven voor programma’s van de Unie die volledig met inkomsten uit Uniefondsen worden gefinancierd, iv) nationale uitgaven voor medefinanciering van door de Unie gefinancierde programma’s, v) cyclische elementen van de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen en vi) eenmalige en andere tijdelijke maatregelen.

10Uitvoeringsbesluit van de Raad van 4 oktober 2022 betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor Nederland (ST 12275//22; ST12275//22 ADD1).

11Uitvoeringsbesluit van de Raad van 24 oktober 2023 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit van 4 oktober 2022 betreffende de goedkeuring van de beoordeling van het herstel- en veerkrachtplan voor Nederland (ST 13613/1/23).

12SWD(2024) 619 final.

13SWD(2024) 82 final.

14Eurostat-Euro Indicators, 22.4.2024.

15Aanbeveling van de Raad van 12 juli 2022 over het economisch beleid van Nederland en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma 2022 van Nederland, PB C 334 van 1.9.2022, blz. 154.

16Volgens voorjaarsprognoses 2024 van de Commissie bedraagt de potentiële-outputgroei op middellange termijn van Nederland in 2023, die wordt gebruikt als maatstaf voor de begrotingskoers, nominaal 9,7 %, op basis van de gemiddelde reële potentiële groei over tien jaar en de bbp-deflator van 2023.

17De begrotingskoers wordt afgemeten aan de jaarlijkse verandering in de onderliggende begrotingssituatie van de overheid. Op basis daarvan wordt de economische impuls beoordeeld die uitgaat van het begrotingsbeleid – zowel het op nationaal niveau gefinancierde beleid als het beleid dat uit de EU-begroting wordt gefinancierd. De begrotingskoers wordt gemeten als het verschil tussen i) het groeipotentieel op middellange termijn en ii) de verandering in de primaire uitgaven (discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde niet meegerekend), exclusief de tijdelijke COVID-19-crisismaatregelen, maar inclusief de uitgaven gefinancierd door niet-terugvorderbare steun (subsidies) van de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen.

18Andere nationaal gefinancierde kapitaaluitgaven stegen met 0,2 procentpunt ten opzichte van 2022.

19Aanbeveling van de Raad van 14 juli 2023 over het nationale hervormingsprogramma 2023 van Nederland en met een advies van de Raad over het stabiliteitsprogramma 2023 van Nederland (PB C 312 van 1.9.2023, blz. 176).

20Netto primaire uitgaven worden gedefinieerd als nationaal gefinancierde uitgaven ongerekend i) discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, ii) rente-uitgaven, iii) conjuncturele werkloosheidsuitgaven en iv) eenmalige en andere tijdelijke maatregelen.

21Het cijfer geeft het niveau weer van de jaarlijkse begrotingskosten van die maatregelen, inclusief inkomsten en uitgaven en, in voorkomend geval, exclusief de inkomsten uit belastingen op uitzonderlijke winsten van energieleveranciers.

22Deze bijdrage wordt gemeten als de verandering in primaire overheidsuitgaven ongerekend i) incrementele begrotingsgevolgen van discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, ii) eenmalige maatregelen, iii) conjuncturele werkloosheidsuitgaven en iv) uitgaven gefinancierd met niet-terugbetaalbare steun (subsidies) uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit en andere EU-fondsen, ten opzichte van de gemiddelde potentiële nominale bbp-groei op middellange termijn (tien jaar), uitgedrukt als een verhouding tot het nominale bbp.

23C(2022) 9800 final.

24Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EU) 2024/1263 zijn “netto-uitgaven” de overheidsuitgaven ongerekend rente-uitgaven, discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, uitgaven voor programma’s van de Unie die volledig met inkomsten uit Uniefondsen worden gefinancierd, nationale uitgaven voor medefinanciering van door de Unie gefinancierde programma’s, cyclische elementen van de uitgaven voor werkloosheidsuitkeringen en eenmalige en andere tijdelijke maatregelen.

NL NL