Overwegingen bij COM(2024)139 - Wijziging van de Verordeningen (EU) 2021/2115 en (EU) 2021/2116 wat betreft de normen voor een goede landbouw- en milieuconditie, regelingen voor klimaat, milieu en dierenwelzijn, wijzigingen van strategische GLB-plannen, herziening van strategische GLB-plannen en vrijstellingen van controles en sancties

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad5 bevat voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd. Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad6 bevat voorschriften inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

(2) Ondanks het feit dat deze verordeningen de lidstaten aanzienlijke flexibiliteit bieden en de administratieve lasten voor landbouwers kunnen verminderen, is in het eerste jaar van de concrete toepassing van deze verordeningen door middel van strategische GLB-plannen duidelijk geworden dat bepaalde beperkte aanpassingen van het rechtskader van de Unie voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) noodzakelijk zijn om een doeltreffende uitvoering van de strategische GLB-plannen te waarborgen en de administratieve lasten in verband met de uitvoering van die plannen en met de controle op bepaalde vereisten te verminderen.

(3) Bovendien worden de landbouwers geconfronteerd met een uitzonderlijke reeks moeilijkheden en onzekerheden. De afgelopen jaren werden met name gekenmerkt door een groot aantal extreme weergebeurtenissen, waaronder droogten en overstromingen in verschillende delen van de Unie. Deze omstandigheden hebben gevolgen voor de productie en de inkomsten, en tevens voor de uitvoering en de kalender van de normale agronomische praktijken. De hoge energie- en inputprijzen en de onzekerheden als gevolg van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne, de kosten van levensonderhoud, de inflatie, de daling van de graanproductiewaarde in 2023 en de veranderingen in de internationale handelsstromen hebben nog meer onzekerheden en druk op landbouwers teweeggebracht. Deze samenloop van omstandigheden zet de landbouwers, als beheerders van natuurlijke hulpbronnen en als economische actoren, zwaar onder druk om het beheer van hun bedrijf en de uitvoering van agronomische prakijken aan te passen.

(4) Bijgevolg moeten sommige bepalingen van Verordening (EU) 2021/2115 en Verordening (EU) 2021/2116 worden herzien en vereenvoudigd om ervoor te zorgen dat de lidstaten hun strategische GLB-plannen beter kunnen aanpassen aan de behoeften van landbouwers en om de landbouwers meer flexibiliteit te bieden om bij de uitvoering van hun landbouwactiviteiten rekening te houden met de toenemende uitdagingen, de onvoorspelbaarheid van het weer en de economische onzekerheden.

(5) Krachtens artikel 13 van Verordening (EU) 2021/2115 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle landbouwarealen, met inbegrip van land dat niet langer voor productiedoeleinden wordt gebruikt, in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden. De lidstaten moeten op nationaal of regionaal niveau met betrekking tot elke in bijlage III bij die verordening vermelde norm voor een goede landbouw- en milieuconditie van de grond (GLMC-norm) minimumnormen vaststellen voor landbouwers en andere begunstigen, overeenkomstig de in die bijlage bedoelde hoofddoelstelling van die normen. De doelstelling van bodembescherming en bodemkwaliteit die met de GLMC-normen 5, 6 en 7 wordt nagestreefd, wordt beïnvloed door tal van factoren, waaronder bodemtype, gewaskeuze, klimaat- en weersomstandigheden of grondgebruik in het verleden en heden, en landbouwsystemen, zoals biologische landbouw, die een andere benadering van bepaalde activiteiten vereist. De ervaring leert dat het opleggen van bepaalde vereisten, zonder terdege rekening te houden met deze factoren, zoals beperkingen op grondbewerking of verplichtingen om gedurende een specifieke periode te zaaien, in bepaalde situaties een negatieve invloed kan hebben op bepaalde bodems of bepaalde gewassen, en zelfs afbreuk kan doen aan de doelstelling van bodembescherming. GLMC-norm 9 verbiedt het omzetten en ploegen van blijvend grasland dat is aangewezen als ecologisch kwetsbaar blijvend grasland in Natura 2000-gebieden. De ervaring heeft echter geleerd dat er uitzonderlijke situaties kunnen zijn waarin dergelijk ecologisch kwetsbaar blijvend grasland wordt beschadigd, bijvoorbeeld door roofdieren of invasieve soorten, en passende maatregelen ten aanzien van die situaties, met inbegrip van uitzonderingen op het verbod op het ploegen van de betrokken arealen met het oog op het herstel van dergelijk blijvend grasland, nodig kunnen zijn om ervoor te zorgen dat de vereisten van GLMC-norm 9 bijdragen tot de bescherming van habitats en soorten.

(6) Door het toenemende aantal extreme weergebeurtenissen en gevallen van schade aan blijvend grasland dat als ecologisch kwetsbaar is aangemerkt, als gevolg van factoren zoals roofdieren of invasieve soorten, komen steeds vaker specifieke problemen bij de toepassing van de GLMC-normen 5, 6, 7 en 9 voor, die de lidstaten moeten aanpakken. Bovendien bestaat het risico dat dergelijke vereisten onevenredig zijn, gelet op hun daadwerkelijke bijdrage aan de doelstelling van bodembescherming voor de GLMC-normen 5, 6 en 7 en aan die van bescherming van habitats en soorten voor GLMC-norm 9. Om dergelijke situaties te voorkomen, moet het de lidstaten worden toegestaan specifieke vrijstellingen van de vereisten van de GLMC-normen 5, 6, 7 en 9 vast te stellen om specifieke problemen bij de toepassing van die GLMC-normen aan te pakken, op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals bodemtypen, gewassen of landbouwsystemen, of schade aan blijvend grasland, onder andere door roofdieren of invasieve soorten. Die vrijstellingen moeten worden beperkt wat hun oppervlaktedekking betreft en mogen geen belemmering vormen voor de bijdrage van die normen aan de in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115 vermelde hoofddoelstellingen.

(7) De weersomstandigheden en de gevolgen daarvan voor de toestand van landbouwarealen kunnen landbouwers en andere begunstigden beletten om in een bepaald jaar te voldoen aan de vereisten van de GLMC-normen, zoals termijnen en perioden voor concrete acties. Om te voorkomen dat landbouwers met dergelijke vereisten worden geconfronteerd en bijvoorbeeld verplicht zijn gewassen tegen een bepaalde datum in te zaaien terwijl de weersomstandigheden het in een bepaald jaar niet mogelijk maken de nodige handelingen uit te voeren, of alleen met ernstige negatieve gevolgen voor de bodem, zoals bodemverdichting, moeten de lidstaten bij de toepassing van de overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EU) 2021/2115 vastgestelde minimumnormen tijdelijk van die voorschriften kunnen afwijken. Deze tijdelijke afwijkingen moeten beperkt zijn tot landbouwers en andere begunstigden of arealen die door de weersomstandigheden zijn getroffen en mogen door de lidstaten slechts worden toegepast zolang ze strikt noodzakelijk zijn.

(8) Verordening (EU) 2021/2115 voorziet in een aantal elementen en instrumenten voor de lidstaten voor de verwezenlijking van de in artikel 6, lid 1, punt f), van die verordening bedoelde specifieke doelstelling om bij te dragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en tot de instandhouding van habitats en landschappen. Een van deze elementen is het conditionaliteitssysteem. Met name omvat GLMC-norm 8, die is opgenomen in bijlage III bij die verordening, verschillende vereisten, waaronder de verplichting om een bepaald deel van het bouwland te bestemmen voor niet-productieve arealen en elementen. De hoofddoelstelling van GLMC-norm 8 is de instandhouding van niet-productieve elementen en oppervlakte ter verbetering van de biodiversiteit op boerderijen. De lidstaten kunnen ook interventies ontwikkelen ter ondersteuning van deze doelstelling, bijvoorbeeld ecoregelingen als bedoeld in artikel 31, lid 4, punt g), van Verordening (EU) 2021/2115. In de context van de uitdagingen en onzekerheden die voortvloeien uit de samenloop van ongunstige omstandigheden en economische onzekerheden, is gebleken dat het noodzakelijk is het evenwicht tussen de verschillende beleidsinstrumenten die bijdragen tot de bescherming en de verbetering van de biodiversiteit aan te passen om landbouwers meer flexibiliteit te bieden bij het bijdragen aan deze doelstelling, afhankelijk van de specifieke situatie van hun bedrijf, en een betere financiële compensatie voor die bijdrage te bieden.

(9) Aangezien de verplichting om een deel van het bouwland te bestemmen voor niet-productieve arealen en elementen momenteel deel uitmaakt van GLMC-norm 8, eerste vereiste, zoals vermeld in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115, moeten landbouwers die rechtstreekse betalingen en interventies als bedoeld in de artikelen 70, 71 en 72 van die verordening aanvragen, aan dat vereiste voldoen zonder compensatie van de gemaakte kosten of de gederfde inkomsten. Dit kan in bepaalde gevallen een aanzienlijke financiële last voor de betrokken landbouwers en begunstigden met zich meebrengen, met name gezien het feit dat geen gewasteelt of dierlijke productie mogelijk is op bouwland dat bestemd is voor niet-productieve arealen of elementen in het kader van GLMC-norm 8, eerste vereiste. Gezien de lasten en gevolgen voor bepaalde landbouwers en de uitzonderlijke moeilijkheden en onzekerheden waarmee zij worden geconfronteerd, zou de behoefte aan niet-productieve arealen en elementen op bouwland beter worden aangepakt met een instrument dat meer flexibiliteit biedt en, belangrijker nog, een stimulans biedt door ten minste een deel van de gemaakte kosten en gederfde inkomsten in verband met dergelijke niet-productieve arealen en elementen te compenseren. Dienovereenkomstig moet artikel 31 van Verordening (EU) 2021/2115 worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat de lidstaten voorzien in steun voor ecoregelingen inzake praktijken voor de instandhouding van niet-productieve arealen, zoals braakliggend land, en voor de aanleg van nieuwe landschapselementen op bouwland.

(10) Tegelijkertijd moet het bij Verordening (EU) 2021/2115 vastgestelde conditionaliteitssysteem worden aangepast door het eerste vereiste van GLMC-norm 8, zoals opgenomen in bijlage III bij die verordening, te schrappen. De verplichting om landschapselementen te beschermen en het verbod op het snoeien van heggen en bomen in de vogelbroedperiode, die momenteel deel uitmaken van de vereisten van GLMC-norm 8, moeten worden gehandhaafd als onderdeel van het conditionaliteitssysteem om ervoor te zorgen dat bestaande landschapselementen op landbouwarealen worden beschermd.

(11) De lidstaten moeten extra flexibiliteit krijgen om hun strategische GLB-plannen te wijzigen, waarbij de stabiliteit van de strategie, de beheersbaarheid van de strategische GLB-plannen en de administratieve efficiëntie van het wijzigingsproces worden gewaarborgd. De ervaring heeft geleerd dat het moeilijk kan zijn om de specifieke vereisten van zowel het ELGF als het Elfpo te combineren in één wijzigingsverzoek. Tegelijkertijd moet het aantal wijzigingen per kalenderjaar worden beperkt om ervoor te zorgen dat de landbouwers en andere begunstigden voldoende tijd hebben om rekening te houden met de wijzigingen en om de administratieve lasten voor de lidstaten te beperken en de Commissie in staat te stellen binnen de termijnen die zijn bepaald in het rechtskader van de Unie dat is vastgelegd in Verordening (EU) 2021/2115 en Verordening (EU) 2021/2116, te beoordelen of de wijzigingen verenigbaar zijn met dat rechtskader. Om deze redenen moet het maximumaantal verzoeken tot wijziging van strategische GLB-plannen worden verhoogd tot twee wijzigingsverzoeken per kalenderjaar.

(12) Overeenkomstig artikel 120 van Verordening (EU) 2021/2115 moeten de lidstaten in geval van wijzigingen van de in bijlage XIII bij die verordening vermelde wetgevingshandelingen van de Unie beoordelen of hun strategische GLB-plannen moeten worden gewijzigd, en de Commissie binnen een bepaalde termijn in kennis stellen van het resultaat van hun beoordeling. Aangezien deze verplichting belastend is gebleken voor de lidstaten en de inspanningen die de lidstaten moeten investeren in de beoordeling voor het resterende deel van de programmeringsperiode van de huidige strategische GLB-plannen, moeten worden beperkt, mag de verplichting niet gelden voor wijzigingen van in bijlage XIII vermelde wetgevingshandelingen die na 31 december 2025 in werking treden.

(13) De ervaring leert dat de samenloop van talrijke ongunstige omstandigheden voor landbouwers uitdagingen met zich meebrengt die meer flexibiliteit en een vereenvoudiging van de uitvoering van de strategische GLB-plannen vereisen, met betrekking tot bepaalde GLMC-normen die zijn opgenomen in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115.

(14) GLMC-norm 6 heeft als hoofddoelstelling de bescherming van bodems in de meest kwetsbare perioden door middel van een minimale bodembedekking om kale grond in dergelijke kwetsbare perioden te voorkomen. Meer dan bij andere GLMC-normen is een breed scala aan factoren van invloed op het ontwerp en de uitvoering van de vereisten in het kader van deze GLMC-norm. De minimale bodembedekking kan met name worden gewaarborgd op verschillende manieren, die niet alleen afhangen van klimaat- en bodemomstandigheden, maar ook van factoren zoals de keuze van de gewassen en de duur van het groeiseizoen in een bepaald jaar. Daarnaast kunnen er verschillende kwetsbare perioden zijn, naargelang van met name de specifieke bodem- en klimaatomstandigheden. Bovendien moeten landbouwers en andere begunstigden bij het maken van productiekeuzen en met name bij het nemen van beslissingen over inzaaien, de naleving van de vereisten van GLMC-norm 6 kunnen verzoenen met onvoorspelbare weersomstandigheden. In het licht van deze factoren moeten de lidstaten die vereisten van GLMC-norm 6 flexibeler kunnen beheren dan andere GLMC-normen, en wel op zodanige wijze dat de bijdrage van die vereisten aan de hoofddoelstelling van die norm wordt gewaarborgd en tegelijk rekening wordt gehouden met een reeks factoren, zoals bodem- en klimaatomstandigheden.

(15) Daarom moet het de lidstaten worden toegestaan de belangrijkste elementen van GLMC-norm 6 vast te stellen en ze samen te vatten in de strategische GLB-plannen, overeenkomstig artikel 109, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2021/2115. De Commissie moet, overeenkomstig artikel 13, lid 1, artikel 109, lid 2, en de artikelen 118 en 119 van die verordening, waarborgen dat GLMC-norm 6 zoals vastgesteld door de lidstaten, over het geheel genomen, in overeenstemming is met de hoofddoelstelling van die GLMC-norm.

(16) De hoofddoelstelling van GLMC-norm 7 in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115 is het behoud van het bodempotentieel. Aangezien gewasdiversificatie ook kan bijdragen tot het behoud van het bodempotentieel en bovendien voor bepaalde landbouwers eenvoudiger uit te voeren is in de context van de veelvuldige moeilijkheden en uitdagingen waarmee ze momenteel worden geconfronteerd, moet het voor de lidstaten mogelijk zijn om landbouwers toe te staan ook door middel van gewasdiversificatie aan GLMC-norm 7 te voldoen. Daarom moeten minimumvereisten inzake gewasdiversificatie worden vastgesteld.

(17) Het is belangrijk dat het GLB via de conditionaliteitsvereisten blijft bijdragen aan de in artikel 6, lid 1, punten d) tot en met g), van Verordening (EU) 2021/2115 vastgestelde milieudoelstellingen. Het is ook belangrijk dat de stabiliteit van deze vereisten als de gemeenschappelijk basis voor de lidstaten en landbouwers wordt gewaarborgd. Daarom moeten de conditionaliteitsvereisten blijven gelden voor alle landbouwers. De administratieve lasten in verband met de controles van de conditionaliteitsvereisten uit hoofde van Verordening (EU) 2021/2116 kunnen echter onevenredig zwaar zijn voor kleine landbouwers en nationale overheden. Daarom moeten, in aanvulling op de flexibiliteit met betrekking tot GLMC-normen 6, 7 en 8, de lasten voor kleine landbouwers en nationale overheden in verband met de controles uit hoofde van Verordening (EU) 2021/2116 worden verlicht. Landbouwers met bedrijven met een maximale omvang van tien hectare landbouwareaal mogen bijgevolg niet worden gecontroleerd in het kader van het conditionaliteitssysteem wat betreft de naleving van de uit het Unierecht voortvloeiende beheerseisen en de goede landbouw- en milieucondities. Aangezien dergelijke kleine landbouwers 65 % van de begunstigden van het GLB uitmaken, maar slechts ongeveer 10 % van het totale landbouwareaal vertegenwoordigen, zou dit het werk voor veel landbouwers en nationale overheden vereenvoudigen zonder de bijdrage van de conditionaliteitsvereisten aan de doelstellingen ervan significant te belemmeren, gezien de relatief kleine landbouwoppervlakte die door kleine landbouwers wordt beheerd.

(18) Aangezien de door kleine landbouwers beheerde landbouwoppervlakte klein is en de sancties over het algemeen laag zijn voor kleine landbouwers, kan de toepassing van sancties tot onevenredige lasten voor de overheden van de lidstaten leiden. Kleine landbouwers, die van de controles zijn vrijgesteld, moeten derhalve ook worden vrijgesteld van de toepassing van administratieve sancties wegens niet-naleving van de conditionaliteitsvereisten.

(19) Om buitensporige administratieve kosten en lasten in verband met conditionaliteits- en randvoorwaardencontroles te voorkomen, moeten begunstigden die areaalgebonden betalingen ontvangen in het kader van zowel een strategisch GLB-plan op grond van Verordening (EU) 2021/2115 als een plattelandsontwikkelingsprogramma dat tot en met 31 december 2025 in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad7 wordt uitgevoerd, en daarom onderworpen zijn aan conditionaliteitscontroles op grond van Verordening (EU) 2021/2116, worden vrijgesteld van controles op de randvoorwaarden en de toepassing van sancties op grond van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

(20) Verordening (EU) 2021/2115 en Verordening (EU) 2021/2116 moeten derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(21) [Met het oog op een vlotte uitvoering van de in artikel 1, punt 6, a), b) en c), van deze verordening vastgestelde maatregelen, moeten overgangsbepalingen worden vastgesteld met betrekking tot wijzigingen van strategische GLB-plannen die door de lidstaten op grond van artikel 119 van Verordening (EU) 2021/2115 ter goedkeuring door de Commissie zijn ingediend in 2024 en met betrekking tot de gevolgen van die wijzigingen in 2024 vóór de goedkeuring van die wijzigingen door de Commissie.]

(22) Met het oog op een vlotte uitvoering van de beoogde maatregelen en gezien de urgentie vanwege de uitzonderlijke reeks moeilijkheden en onzekerheden waarmee landbouwers worden geconfronteerd, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

(23) [Om onevenredige administratieve lasten voor kleine landbouwers en voor nationale autoriteiten te voorkomen, moet de vrijstelling van sancties in verband met niet-naleving van de conditionaliteitsvereisten of van de randvoorwaarden met terugwerkende kracht van toepassing zijn voor claimjaar 2024.]

(24) [Aangezien claimjaar 2024 op 1 januari 2024 is ingegaan, moet artikel 1, punt 6, a), b) en c), van deze verordening voor claimjaar 2024 van toepassing zijn om de lidstaten de mogelijkheid te geven de daarin bedoelde wijzigingen voor claimjaar 2024 toe te passen,]