Overwegingen bij COM(2023)532 - Kader voor de belastingheffing van de inkomsten van bedrijven in Europa (Befit)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) In de Unie bestaat er momenteel geen gemeenschappelijke aanpak voor de berekening van de belastinggrondslag voor ondernemingen. Daarom moeten ondernemingen in de Unie in elke lidstaat waarin zij actief zijn, voldoen aan een ander vennootschapsbelastingstelsel.

(2) Doordat in de Unie 27 verschillende vennootschapsbelastingstelsels naast elkaar bestaan, is het ingewikkeld om de belastingvoorschriften na te leven en hebben ondernemingen te maken met oneerlijke concurrentie. Dat is eens te meer evident nu de opvattingen over landsgrenzen en bedrijfsmodellen aanzienlijk zijn veranderd door de globalisering en de digitalisering van de economie. De versnipperde respons van de regeringen op de nieuwe omstandigheden heeft de interne markt verder verstoord. Bovendien leiden de verschillende rechtskaders onvermijdelijk tot uiteenlopende praktijken van de belastingdiensten in de lidstaten. Dit gaat vaak gepaard met langdurige procedures die onvoorspelbaar en inconsistent zijn en hoge nalevingskosten met zich meebrengen.

(3) Hoewel de vennootschapsbelastingstelsels qua opzet verschillen, hebben zij in wezen een vergelijkbare werking, aangezien de regels ervan hetzelfde doel dienen, namelijk een belastbare grondslag voor ondernemingen vaststellen. In dit verband is het voor op de interne markt actieve ondernemingen van belang dat de lidstaten een gemeenschappelijk rechtskader invoeren om de basiskenmerken van de vennootschapsbelastingstelsels te harmoniseren, teneinde de belastingregels te vereenvoudigen en eerlijke concurrentie te waarborgen.

(4) Op 9 juni 2023 hebben 139 jurisdicties die lid zijn van het inclusief kader van de OESO/G20 zich aangesloten bij de verklaring van oktober 2021 over een tweepijleroplossing voor het aanpakken van de belastingproblematiek als gevolg van de digitalisering van de economie24. Door middel van die verklaring stemden de lidstaten ermee in i) een evaluatie te verrichten waarbij het potentiële minimumniveau van belastingheffing van grote multinationale groepen wordt berekend op basis van de financiële verslaglegging, in het kader van pijler 2, en ii) de belastbare winsten op evenredige wijze gedeeltelijk opnieuw toe te rekenen op grond van een formule, in het kader van pijler 1. Bij het ontwerpen van een gemeenschappelijk kader om de belastingproblematiek als gevolg van de digitalisering en de globalisering op te lossen, dienen de resultaten daarvan als inspiratiebron. Aangezien de lidstaten de uitvoering van pijler 2 unaniem hebben goedgekeurd via Richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad25, moet een gemeenschappelijk kader voor de vennootschapsbelasting in de Unie voortbouwen op concepten, zoals het toepassingsgebied en de berekening van de belastinggrondslag, waarmee zowel ondernemingen als lidstaten reeds vertrouwd zijn.

(5) Het ondernemingsklimaat op de interne markt moet aantrekkelijker worden gemaakt om groei en investeringen in de Unie te stimuleren. Daartoe moet prioriteit worden gegeven aan de vaststelling van een gemeenschappelijk kader van vennootschapsbelastingregels, die grensoverschrijdend actieve ondernemingen makkelijker kunnen naleven en die hen faciliteren wanneer zij hun buitenlandse activiteiten verder willen uitbreiden. Een enkele reeks vennootschapsbelastingregels voor internationale activiteiten zal naar verwachting resulteren in meer fiscale zekerheid en minder belastinggeschillen, aangezien het kader verstoringen zou aanpakken en zou leiden tot minder gevallen van dubbele en te hoge belastingheffing. Aangezien stabiele belastinginkomsten van cruciaal belang zijn voor de begrotingen van de lidstaten, onder meer om te investeren in infrastructuur, onderzoek en ontwikkeling en om openbare diensten te verlenen, is het bovendien van cruciaal belang ervoor te zorgen dat de inkomsten in de toekomst worden toegerekend volgens een instrument dat stoelt op solide parameters die niet kunnen worden misbruikt.

(6) Het is inderdaad essentieel een systeem tot stand te brengen dat overal in de Unie een zekere mate van uniformiteit tot stand brengt, althans onder de belastingplichtigen waarvoor het vooral bedoeld is. Zowel belastingdiensten als ondernemingen hebben inspanningen geleverd om het kader van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing uit te voeren, en het is van belang de vruchten van die inspanningen te plukken en regels op te stellen die zo dicht mogelijk bij de OESO/G20-modelvoorschriften en Richtlijn (EU) 2022/2523 blijven. Op grond hiervan moet het gemeenschappelijke regelgevingskader verplicht zijn voor groepen met een belastbare aanwezigheid in de Unie, op voorwaarde dat hun jaarlijkse gecombineerde inkomsten op basis van hun geconsolideerde jaarrekening meer dan 750 miljoen EUR bedragen. Op die manier zou het toepassingsgebied dus gericht zijn op ondernemingen die naar alle waarschijnlijkheid grensoverschrijdende activiteiten ontplooien en daardoor kunnen profiteren van de vereenvoudiging die een gemeenschappelijk rechtskader zou bieden. De drempel zou ook zorgen voor afstemming op Richtlijn (EU) 2022/2523 met het oog op een consistente aanpak in de Unie.

(7) Hoewel de drempel zou worden bepaald aan de hand van de gecombineerde inkomsten van de groep op mondiaal niveau, moet de werkingssfeer van de bepalingen worden beperkt tot de leden van de groep die actief zijn op de interne markt, aangezien het Unierecht alleen van toepassing is binnen de Unie en niet bindend is voor niet-lidstaten. Daarom moeten alleen de in de Unie gevestigde entiteiten van een dergelijke groep worden opgenomen. Hieronder vallen vennootschappen die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd in een lidstaat en hun vaste inrichtingen die in een lidstaat actief zijn, alsook de vaste inrichtingen in de Unie van in een derde land gevestigde vennootschappen van dezelfde groep. Aangezien het begrip “vaste inrichting” wordt omschreven in bilaterale belastingverdragen en intern recht, is er wereldwijd — ofschoon de definities een aantal gemeenschappelijke uitgangspunten hebben — nog steeds een zekere mate van divergentie. Bijgevolg zou het pragmatisch zijn om uit te gaan van de bestaande verdragen tot het vermijden van dubbele belasting en de nationale regels van de lidstaten, in plaats van te streven naar volledige harmonisatie via afgeleid Unierecht.

(8) Om de evenredigheid en de goede werking van het gemeenschappelijk kader te waarborgen, moeten groepsleden, met inbegrip van in een lidstaat gevestigde vennootschappen, hun vaste inrichtingen en vaste inrichtingen in de Unie die deel uitmaken van een groep met hoofdkantoor buiten de Unie, met beperkte activiteiten op de interne markt, door middel van een materialiteitsdrempel van het toepassingsgebied worden uitgesloten.

(9) Het beoogde initiatief heeft tot doel de huidige regels te vereenvoudigen. Daarom moeten de regels inzake de berekening van de belastinggrondslag zodanig worden opgezet dat een beperkte reeks belastingcorrecties wordt toegepast op de jaarrekeningen van elk groepslid. Deze beperkte correcties zouden gemeenschappelijke correcties zijn die nodig zijn om de jaarrekening om te zetten in een belastinggrondslag. Gelet op de nodige afstemming op Richtlijn (EU) 2022/2523 moeten de correcties aansluiten bij dat kader, dat ook de uitvoering moet vergemakkelijken voor lidstaten en ondernemingen die reeds vertrouwd zijn met de algemene beginselen ervan.

(10) Aangezien de berekening van de belastinggrondslag van elk groepslid met het oog op vereenvoudiging zal worden gebaseerd op de financiële rekeningen, moeten de belastingregels zo nauw mogelijk aansluiten op de financiële verslaglegging. Indien mogelijk wordt een actief of passief in het kader van de financiële verslaglegging op dezelfde wijze behandeld als met het oog op de belastingheffing, zodat correcties niet nodig zouden zijn. Evenzo moeten, gelet op de grondgedachte achter belastingheffing, andere elementen van de belastinggrondslag voor belastingdoeleinden anders worden behandeld dan in het kader van de financiële verslaglegging.

(11) Daarom is het van essentieel belang aandacht te besteden aan specifieke sectoren, met name de internationale scheepvaart, waarvoor sectorspecifieke correcties nodig zijn. De financiële rekeningen van groepsleden in deze sector moeten worden gecorrigeerd om het onder een tonnagebelastingregeling vallende bedrag aan winst of verlies, uit te sluiten. Met speciale belastingregelingen voor de internationale scheepvaart, vaak “tonnagebelastingregelingen” genoemd, kunnen door een groepslid geëxploiteerde schepen doorgaans worden belast op basis van de tonnage (d.w.z. het draagvermogen) van het schip, in plaats van op basis van de werkelijke winsten of verliezen die het groepslid boekt met activiteiten die voor tonnagebelasting in aanmerking komen. Uitsluiting van een dergelijk bedrag zou derhalve aansluiten op de verschillende erkende wijzen van berekening van de belastinggrondslag en zou zorgen voor een passende samenhang met de verschillende beleidsdoelstellingen van de interne markt.

(12) Om de hoofddoelstelling van een vereenvoudigd vennootschapsbelastingkader te verwezenlijken, moeten de voorlopige fiscale resultaten van elk groepslid worden geaggregeerd tot één gemeenschappelijke belastinggrondslag, die vervolgens aan de in aanmerking komende groepsleden wordt toegerekend. De belastingcorrecties op de jaarrekening zouden resulteren in een voorlopig fiscaal resultaat voor elk groepslid. Deze resultaten worden vervolgens geaggregeerd, waardoor grensoverschrijdende verliesverrekening tussen Befit-groepsleden mogelijk wordt, waarna de geaggregeerde belastinggrondslag aan de groepsleden wordt toegerekend aan de hand van een overgangsregel inzake toerekening; zo wordt de weg vrijgemaakt voor een permanent mechanisme. Dat permanente mechanisme kan worden gebaseerd op een evenredige toewijzing op grond van een formule, waarbij het niet langer nodig zou zijn om transacties binnen de Befit-groep in overeenstemming te brengen met het zakelijkheidsbeginsel. Dit zou als voordeel hebben dat gebruik wordt gemaakt van recentere landenrapporten en van de in de overgangsperiode vergaarde gegevens. Een dergelijk voorstel maakt het ook mogelijk de verwachte effecten van de uitvoering van de tweepijleraanpak op de nationale belastinggrondslagen en de belastinggrondslagen van de BEFIT-groep, grondiger te beoordelen. Aldus kan het belangrijke doel van een fiscaal neutrale interne markt nog steeds worden verwezenlijkt, waarbij het aantal gevallen van dubbele en te hoge belastingheffing wordt verminderd en meer fiscale zekerheid wordt geboden met als doel het aantal belastinggeschillen te verminderen.

(13) Voor bepaalde sectoren is de aggregatie van de belastingresultaten van de groepsleden ongeschikt, zoals winningsactiviteiten, de internationale scheepvaart, de binnenvaart en de luchtvaart. Deze sectoren moeten derhalve worden uitgesloten van de aggregatie, die niet bij hun kenmerken past. De winst of het verlies van vennootschappen die internationaal verkeer verrichten dat niet onder een tonnagebelastingregeling valt (en dus is uitgesloten van de voorlopige fiscale resultaten), moet buiten de aggregatie worden gehouden en wordt berekend aan de hand van de gemeenschappelijke vennootschapsbelastingregels.

(14) Om ruimte te bieden voor groei en investeringen, kunnen de lidstaten na de toerekening ook individueel aanvullende correcties (bv. bij de fiscale behandeling van pensioenpremies) toepassen op gebieden die niet onder het gemeenschappelijk kader vallen. Het staat de lidstaten voorts vrij hun toegerekende aandeel verder te corrigeren zonder plafond om te waarborgen dat de lidstaten op dit gebied nationale beleidskeuzen kunnen maken. Het belangrijkste is dat bij Richtlijn (EU) 2022/2523 in wezen een plafond wordt ingesteld dat er daadwerkelijk voor zorgt dat het effectieve belastingtarief ten minste 15 % bedraagt.

(15) In sommige lidstaten stoelt het vennootschapsbelastingstelsel op beginselen die afwijken van de meest gangbare aanpak, zoals een uitkeringsbelastingstelsel. Het is daarom van het grootste belang in de nodige correcties te voorzien om een werkbare interactie met die stelsels te waarborgen. Bepaalde correcties na de toerekening zouden in dit verband een oplossing kunnen vormen. Het deel dat volgens een uitkeringsstelsel aan een groepslid wordt toegerekend, moet dan worden aangepast naar rato van de in de loop van het boekjaar verstrekte uitkeringen. De essentie van een uitkeringsbelastingstelsel blijft onverkort behouden, aangezien de uitkering gekoppeld is aan een tijdstip waarop het toegerekende deel wordt belast en bijgevolg bepaalt over welk deel ervan belasting moet worden geheven. In dit verband moet worden overwogen een overdrachtsmechanisme toe te passen om ervoor te zorgen dat het toegerekende deel dat in het lopende jaar niet wordt belast, in de daaropvolgende jaren belastbaar is.

(16) Aangezien de betrekkingen binnen een groep slechts een deel van de commerciële activiteit van een groep vennootschappen vertegenwoordigen, vormen de transacties tussen groepsleden en geassocieerde ondernemingen buiten de groep een ander essentieel aspect dat moet worden onderzocht. Gelet op dit externe aspect en de recente aanzienlijke stijging van het aantal geschillen over verrekenprijzen, met name wat betreft de prijsoverwegingen voor routinematige activiteiten, zou het zeer zinvol zijn de naleving van de verrekenprijsregels te vereenvoudigen op een manier waarbij de nalevingskosten voor de ondernemingen verminderen en de belastingdiensten hun personeel efficiënter kunnen inzetten. In dit verband is van belang een gemeenschappelijk risicobeoordelingskader voor verrekenprijzen vast te stellen op basis van een algemeen aanvaarde benchmarkanalyse. Bij deze beoordeling zou worden gekeken naar de winstmarges vóór rente en belastingen van entiteiten die onafhankelijk actief zijn op de interne markt. De aldus verkregen winstindicatoren moeten vervolgens worden gepubliceerd, zodat zij kunnen worden gebruikt voor risicozelfbeoordeling en op de interne markt actieve groepen vooraf kunnen nagaan welke zakelijke (marktgebaseerde) rendementen zij kunnen behalen met transacties met geassocieerde ondernemingen. Elke transactie binnen het toepassingsgebied van het systeem moet worden aangemerkt als transactie met een laag, middelhoog of hoog risico, op basis van de winstindicatoren, die bij een uitvoeringshandeling zullen worden vastgesteld en op de website van de Commissie zullen worden bekendgemaakt.

(17) Een gemeenschappelijk kader voor de vennootschapsbelasting zou noodzakelijkerwijs een beheerssysteem omvatten, dat idealiter moet zorgen voor een zekere mate van fiscale zekerheid en vereenvoudiging. Om de uniformiteit te bevorderen, moet in het beheerssysteem worden voorzien in een centraal referentiepunt waar een aantal gemeenschappelijke kwesties wordt behandeld, zoals een informatieaangifte op groepsniveau, en in een passende coördinatie en samenwerking tussen de nationale belastingdiensten. Tegelijkertijd moet het beheerssysteem de nationale fiscale soevereiniteit volledig eerbiedigen, aangezien plaatselijke belastingaangiften, controles en geschillenbeslechting in de eerste plaats bij de lidstaten moeten blijven berusten.

(18) Om te zorgen voor een correcte toepassing en handhaving van de regels van het gemeenschappelijk kader, moeten de lidstaten regels vaststellen inzake sancties voor inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

(19) Om de voordelen van een gemeenschappelijk rechtskader voor de berekening van de heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting op de interne markt optimaal te benutten, moet de toepassing van de regels facultatief zijn voor groepen, met inbegrip van kmo-groepen, wier jaarlijkse gecombineerde inkomsten minder dan 750 miljoen EUR bedragen, zolang zij een geconsolideerde jaarrekening opstellen en een belastbare aanwezigheid in de Unie hebben. Door de toepassing van de regels open te laten voor kleinere groepen, kunnen meer groepen met grensoverschrijdende structuren en activiteiten baat hebben bij de vereenvoudiging die het gemeenschappelijk kader biedt.

(20) Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn in voorkomend geval aan te vullen of te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot i) de wijziging van de bijlagen I en II, al naargelang, en ii) de aanvulling van deze richtlijn met nadere regels voor verzekeringsondernemingen, met name wat betreft de nieuwe internationale standaard voor financiële verslaglegging nr. 17 inzake verzekeringscontracten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven26. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(21) Om uniforme voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering en werking van de zogeheten “Befit-teams” die bij deze richtlijn worden opgezet om vertegenwoordigers van alle betrokken belastingdiensten van de lidstaten waar de groep actief is bijeen te brengen, en om winstmarges vast te stellen voor bepaalde routinematige transacties tussen Befit-groepsleden en hun geassocieerde ondernemingen buiten de Befit-groep, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad27.

(22) Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn moet voldoen aan Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad28. De lidstaten mogen persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn uitsluitend verwerken voor de toepassing van hoofdstuk IV alsook om de inhoud van de Befit-informatieaangifte te onderzoeken en daarover overeenstemming te bereiken en om individuele belastingaangiften in het kader van hoofdstuk V te verwerken en te beoordelen.

(23) De bewaartermijn van tien jaar is gerechtvaardigd om de lidstaten in staat te stellen te voldoen aan de meeste verjaringstermijnen.

(24) Om ondernemingen in staat te stellen rechtstreeks te profiteren van de voordelen van de interne markt zonder geconfronteerd te worden met onnodige extra administratieve lasten, moet informatie over de belastingbepalingen van deze richtlijn toegankelijk worden gemaakt via de digitale toegangspoort overeenkomstig Verordening (EU) 2018/172429. Deze toegangspoort biedt grensoverschrijdende gebruikers een éénloketsysteem waar informatie, procedures en ondersteunende diensten die relevant zijn voor de werking van de interne markt, online ter beschikking worden gesteld.

(25) Daar de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de bestaande uitdagingen die worden veroorzaakt door de interactie tussen 27 verschillende vennootschapsbelastingstelsels, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(26) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad en heeft op 18 augustus 2023 een informeel advies uitgebracht.