Overwegingen bij COM(2022)71 - Passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De waarden waarop de Unie berust zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en naleving van de mensenrechten als opgenomen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze kernwaarden vormden de inspiratie voor de oprichting van de Unie, alsook voor de universaliteit en ondeelbaarheid van mensenrechten, en respect voor de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en internationaal recht moet als leidraad dienen voor de handelingen van de Unie op internationaal niveau. Dergelijke handelingen omvatten het stimuleren van de duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling van ontwikkelingslanden.

(2) Een hoge mate van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en bevordering van de Europese kernwaarden behoren tot de prioriteiten van de Unie, zoals beschreven in de mededeling van de Commissie over “De Europese Green Deal”74. Deze doelstellingen vereisen de betrokkenheid, niet alleen van de overheidsinstanties, maar ook van particuliere actoren, met name ondernemingen.

(3) In haar mededeling over “Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transitie”75 heeft de Commissie zich ertoe verbonden de socialemarkteconomie van Europa naar een hoger niveau te tillen om te komen tot een rechtvaardige overgang naar duurzaamheid. Deze richtlijn zal ook bijdragen aan de Europese pijler van sociale rechten, waarin de rechten die eerlijke arbeidsomstandigheden waarborgen worden bevorderd. Hij maakt deel uit van de beleidsmaatregelen en strategieën van de Unie met betrekking tot de bevordering van fatsoenlijk werk wereldwijd, ook in mondiale waardeketens, zoals vermeld in de mededeling van de Commissie over fatsoenlijk werk wereldwijd76.

(4) Het gedrag van ondernemingen in alle sectoren van de economie is van doorslaggevend belang voor succes bij het realiseren van de duurzaamheidsdoelstellingen van de Unie, aangezien ondernemingen in de Unie, en vooral grote ondernemingen, afhankelijk zijn van mondiale waardeketens. Ook ondernemingen hebben er belang bij mensenrechten en het milieu te beschermen, met name gezien de toenemende bezorgdheid van consumenten en investeerders over deze kwesties. Er bestaan al verschillende initiatieven ter bevordering van ondernemingen die een waardegerichte transformatie ondersteunen, zowel op het niveau van de Unie77 als op nationaal78 niveau.

(5) In bestaande internationale normen over verantwoord ondernemen wordt gespecificeerd dat ondernemingen de mensenrechten moeten beschermen en wordt vermeld hoe zij de bescherming van het milieu in hun activiteiten en waardeketens moeten aanpakken. In de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en de mensenrechten van de Verenigde Naties79 wordt de verantwoordelijkheid van ondernemingen erkend om passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten toe te passen door de negatieve effecten van hun activiteiten op de mensenrechten vast te stellen, te voorkomen en te beperken en door te verantwoorden hoe zij die effecten aanpakken. In deze leidende beginselen wordt vermeld dat bedrijven mensenrechtenschendingen moeten voorkomen en negatieve effecten op de mensenrechten die zij hebben veroorzaakt, waartoe zij hebben bijgedragen of die verband houden met hun eigen activiteiten, hun dochterondernemingen en hun directe en indirecte zakelijke relaties, moeten aanpakken.

(6) Het concept van passende zorgvuldigheid op het gebied van mensenrechten is gespecificeerd en verder ontwikkeld in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen80, waarbij de toepassing van passende zorgvuldigheid werd uitgebreid naar milieu- en governancekwesties. De OESO-richtsnoeren over verantwoord ondernemen en de sectorspecifieke richtsnoeren81 zijn internationaal erkende kaders waarin praktische stappen inzake passende zorgvuldigheid worden vastgesteld om ondernemingen te helpen vaststellen, voorkomen, beperken en verantwoorden hoe zij feitelijke en potentiële effecten in hun activiteiten, waardeketens en andere zakelijke relaties aanpakken. Het concept van passende zorgvuldigheid is ook opgenomen in de aanbevelingen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), “Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy”82.

(7) De doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties83, die in 2015 zijn vastgesteld door alle lidstaten van de Verenigde Naties, bevatten de doelstellingen om permanente, inclusieve en duurzame economische groei te bevorderen. De Unie heeft zich ten doel gesteld de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling van de VN te behalen. De particuliere sector draagt bij aan dit streven.

(8) In internationale overeenkomsten in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, dat de Unie en de lidstaten hebben ondertekend, zoals de Overeenkomst van Parijs84 en het recente Klimaatpact van Glasgow85, worden precieze trajecten beschreven om klimaatverandering aan te pakken en de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C. Er worden niet alleen specifieke maatregelen verwacht van alle partijen die de overeenkomsten hebben ondertekend, ook de rol van de particuliere sector, met name de investeringsstrategieën ervan, wordt als centraal beschouwd om deze doelstellingen te behalen.

(9) In de Europese Klimaatwet86 heeft de Unie zich er ook wettelijk toe verbonden tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en tegen 2030 de emissies met ten minste 55 % te verminderen. Beide verbintenissen vereisen een verandering van de wijze waarop ondernemingen produceren en aankopen. Het klimaatdoelstellingsplan voor 2030 van de Commissie87 bevat modellen van diverse emissiereducties die worden verlangd van verschillende economische sectoren, hoewel in alle scenario’s alle sectoren aanzienlijke reducties moeten doorvoeren opdat de Unie haar klimaatdoelstellingen kan behalen. In het plan wordt ook benadrukt dat “veranderingen in de regels en praktijken van corporate governance, ook over duurzame financiering, bedrijfsleiders en managers ertoe zullen brengen in hun handelingen en strategieën prioriteit te geven aan duurzaamheidsdoelstellingen”. In de mededeling van de Commissie uit 2019 over de Europese Green Deal88 wordt vermeld dat alle handelingen en beleidsmaatregelen van de Unie gecombineerd moeten worden om de Unie een succesvolle en rechtvaardige overgang naar een duurzame toekomst te helpen bereiken. Er wordt ook vermeld dat duurzaamheid verder moet worden geïntegreerd in het kader van corporate governance.

(10) Volgens de mededeling van de Commissie over “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen”89, waarin de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering wordt gepresenteerd, moeten nieuwe investerings- en beleidsbeslissingen klimaatgeïnformeerd en toekomstbestendig zijn, ook voor grotere bedrijven die waardeketens beheren. Deze richtlijn moet verenigbaar zijn met die strategie. Er moet eveneens verenigbaarheid zijn met Richtlijn […] van de Commissie tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU betreffende toezichtbevoegdheden, sancties, bijkantoren in derde landen en milieu-, sociale en governancerisico’s (richtlijn kapitaalvereisten)90, waarin duidelijke vereisten worden vastgesteld voor de governanceregels van banken, met inbegrip van kennis over sociale, milieu- en governancerisico’s op het niveau van de raad van bestuur.

(11) Het actieplan voor een circulaire economie91, de EU-biodiversiteitsstrategie92, de “van boer tot bord”-strategie93 en de strategie voor duurzame chemische stoffen94 en de actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa95, Industry 5.096 en het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten97 en de evaluatie van het handelsbeleid 202198 bevatten initiatieven inzake duurzame corporate governance.

(12) Deze richtlijn is in samenhang met het EU-actieplan inzake mensenrechten en democratie 2020-202499. Het versterken van de verbintenis van de Unie om de wereldwijde uitvoering van de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en de mensenrechten van de Verenigde Naties en andere toepasselijke internationale richtlijnen zoals de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, onder meer door toepasselijke normen voor passende zorgvuldigheid te bevorderen, wordt in dit actieplan als prioriteit aangemerkt.

(13) In zijn resolutie van 10 maart 2021 roept het Europees Parlement de Commissie op om Unieregels voor te stellen voor een omvangrijke zorgvuldigheidsverplichting in het bedrijfsleven100. In de conclusies van de Raad over mensenrechten en fatsoenlijk werk in mondiale toeleveringsketens van 1 december 2020 werd de Commissie opgeroepen een voorstel voor een rechtskader op Unieniveau op te stellen over duurzame corporate governance, met inbegrip van sectoroverschrijdende zorgvuldigheidsverplichtingen in het bedrijfsleven in mondiale toeleveringsketens101. Het Europees Parlement roept in zijn verslag op eigen initiatief over duurzame corporate governance dat op 2 december 2020 is vastgesteld, ook op tot een verduidelijking van de plichten van bestuurders. In hun gezamenlijke verklaring over EU-wetgevingsprioriteiten voor 2022102 hebben het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie zich ertoe verbonden om werk te maken van een economie die werkt voor de mensen en om het regelgevingskader inzake duurzame corporate governance te verbeteren.

(14) Het doel van deze richtlijn is ervoor te zorgen dat ondernemingen die actief zijn op de interne markt bijdragen aan duurzame ontwikkeling en de overgang naar duurzaamheid van economieën en samenlevingen door potentiële of feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in verband met de eigen activiteiten van ondernemingen, dochterondernemingen en waardeketens vast te stellen, te voorkomen, in te perken, te beëindigen of tot een minimum te beperken.

(15) Ondernemingen moeten passende stappen ondernemen om zorgvuldigheidsmaatregelen op te stellen en uit te voeren, met betrekking tot hun eigen activiteiten, hun dochterondernemingen, alsook hun gevestigde directe en indirecte zakelijke relaties in hun waardeketens, overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. Deze richtlijn mag van ondernemingen niet vereisen dat zij in alle omstandigheden waarborgen dat negatieve effecten nooit zullen voorkomen of dat zij zullen worden beëindigd. Bijvoorbeeld met betrekking tot zakelijke relaties waar de negatieve effecten voortvloeien uit overheidsmaatregelen, kan het zijn dat de onderneming niet in staat is om dergelijke resultaten te behalen. Daarom moeten de belangrijkste verplichtingen in deze richtlijn “middelenverbintenissen” zijn. De onderneming moet de passende maatregelen nemen waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat zij in de omstandigheden van een specifiek geval zullen leiden tot preventie of beperking tot een minimum van de negatieve effecten. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de waardeketen van de onderneming, de sector of het geografisch gebied waarin de partners van haar waardeketen actief zijn, de bevoegdheid van de onderneming om haar direct en indirecte zakelijke relaties te beïnvloeden en het feit of de onderneming haar invloed zou kunnen vergroten.

(16) Het in deze richtlijn beschreven proces van passende zorgvuldigheid moet de zes stappen omvatten die zijn gedefinieerd in de OESO-richtsnoeren over passende zorgvuldigheid en verantwoord ondernemen die zorgvuldigheidsmaatregelen omvatten om negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu vast te stellen en aan te pakken. Het betreft de volgende stappen: (1) integratie van passende zorgvuldigheid in beleidsmaatregelen en managementsystemen, (2) vaststelling en beoordeling van negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu, (3) preventie, beëindiging of minimalisering van feitelijke en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten, en milieueffecten, (4) beoordeling van de doeltreffendheid van maatregelen, (5) communicatie, (6) verstrekking van herstel.

(17) Negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu komen voor in de eigen activiteiten van ondernemingen, in hun dochterondernemingen, producten en waardeketens, met name bij de inkoop van grondstoffen, productie, of bij de verwijdering van producten of afval. Opdat passende zorgvuldigheid een betekenisvol effect heeft, moet zij betrekking hebben op negatieve effecten voor de mensenrechten en het milieu die worden veroorzaakt tijdens de hele levenscyclus van productie, gebruik en verwijdering van een product of de verlening van diensten, op het niveau van eigen activiteiten, dochterondernemingen en in waardeketens.

(18) De waardeketen moet betrekking hebben op activiteiten die verband houden met de productie van goederen of de verlening van diensten door een onderneming, waaronder de ontwikkeling van het product of de dienst en het gebruik en de verwijdering van het product alsook de verbonden activiteiten van gevestigde zakelijke relaties van de onderneming. Hij moet betrekking hebben op gevestigde directe en indirecte zakelijke relaties stroomopwaarts die grondstoffen, producten, onderdelen van producten ontwerpen, ontginnen, vervaardigen, vervoeren en leveren of die diensten verlenen aan de onderneming die nodig zijn om de activiteiten van de onderneming uit te voeren, en ook stroomafwaartse relaties, waaronder gevestigde directe en indirecte zakelijke relaties die producten, onderdelen van producten of diensten van de onderneming gebruiken of ontvangen tot het einde van de levenscyclus van het product, onder meer de verdeling van het product naar detailhandelaren, het vervoer en de opslag van het product, de ontmanteling van het product, de recycling, compostering of het storten ervan.

(19) Wat betreft gereglementeerde financiële ondernemingen die leningen, kredieten of andere financiële diensten verlenen, moet de “waardeketen” met betrekking tot de verlening van deze diensten worden beperkt tot de activiteiten van de cliënten die deze diensten ontvangen, en van hun dochterondernemingen waarvan de activiteiten verband houden met de overeenkomst in kwestie. Cliënten die huishoudens en natuurlijke personen zijn die niet handelen in een professionele of zakelijke hoedanigheid, alsook kleine en middelgrote ondernemingen, mogen niet als onderdeel van de waardeketen worden beschouwd. De activiteiten van de ondernemingen of andere rechtspersonen in de waardeketen van die cliënt moeten buiten beschouwing worden gelaten.

(20) Opdat ondernemingen de negatieve effecten in hun waardeketen naar behoren kunnen vaststellen en passende invloed kunnen uitoefenen, moeten de zorgvuldigheidsverplichtingen in deze richtlijn worden beperkt tot gevestigde zakelijke relaties. Voor de toepassing van deze richtlijn zijn gevestigde zakelijke relaties die zakelijke relaties, direct of indirect, die duurzaam zijn of waarvan wordt verwacht dat zij duurzaam zullen zijn, gelet op de intensiteit of de duur ervan, en die geen verwaarloosbaar of slechts bijkomstig onderdeel van de waardeketen vormen. De “gevestigde” aard van zakelijke relaties moet periodiek opnieuw worden beoordeeld, en ten minste elke twaalf maanden. Als de directe zakelijke relatie van een onderneming is vastgesteld, moeten ook alle verbonden indirecte zakelijke relaties worden beschouwd als vastgesteld met betrekking tot die onderneming.

(21) In het kader van deze richtlijn moeten EU-ondernemingen met gemiddeld meer dan 500 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar passende zorgvuldigheid naleven. Voor ondernemingen die niet aan die criteria voldoen maar die in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar meer dan 250 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR hadden en die actief zijn in een of meer sectoren met een bijzonder grote impact, moet passende zorgvuldigheid van toepassing zijn twee jaar na het einde van de overgangsperiode van deze richtlijn, zodat zij meer tijd hebben om zich aan te passen. Om te zorgen voor een evenredige belasting, moeten ondernemingen die actief zijn in die sectoren met een bijzonder grote impact voldoen aan meer doelgerichte passende zorgvuldigheid die toegespitst is op ernstige negatieve effecten. Uitzendkrachten, met inbegrip van deze die zijn gedetacheerd krachtens artikel 1, lid 3, punt c), van Richtlijn 96/71/EG, zoals gewijzigd door Richtlijn 2018/957/EU van het Europees Parlement en de Raad103, moeten worden opgenomen in de berekening van het aantal werknemers in de inlenende onderneming. Gedetacheerde werknemers krachtens artikel 1, lid 3, punten a) en b), van Richtlijn 96/71/EG, zoals gewijzigd door Richtlijn 2018/957/EU, mogen alleen worden opgenomen in de berekening van het aantal werknemers in de onderneming van herkomst.

(22) Om de prioriteitsgebieden van internationale actie voor het aanpakken van mensenrechten- en milieukwesties te weerspiegelen, moet de selectie van sectoren met een bijzonder grote impact voor de toepassing van deze richtlijn gebaseerd zijn op bestaande sectorale OESO-richtsnoeren over passende zorgvuldigheid. Voor de toepassing van deze richtlijn moeten de volgende sectoren worden beschouwd als sectoren met een bijzonder grote impact: de productie van textiel, leder en verwante producten (met inbegrip van schoeisel), en de groothandel in textiel, kleding en schoeisel; landbouw, bosbouw, visserij (met inbegrip van aquacultuur), de productie van voedingsproducten, en de groothandel in landbouwgrondstoffen, levende dieren, hout, voeding en dranken; de ontginning van minerale hulpbronnen, ongeacht waar zij worden ontgonnen (met inbegrip van ruwe aardolie, aardgas, steenkool, ligniet, metalen en metaalertsen, evenals andere niet-metaalhoudende minerale producten en producten uit steengroeven), de productie van basisproducten van metaal, andere niet-metaalhoudende minerale producten en vervaardigde producten van metaal (met uitzondering van machines en apparaten), en de groothandel in minerale hulpbronnen, mineraalhoudende basisproducten en halffabricaten (met inbegrip van metalen en metaalertsen, bouwmaterialen, brandstoffen, chemicaliën en andere halffabricaten). Hoewel de financiële sector met zijn specifieke kenmerken, met name inzake de waardeketen en de aangeboden diensten, onder sectorspecifieke OESO-richtsnoeren valt, mag hij niet tot de sectoren met een bijzonder grote impact in het kader van deze richtlijn worden gerekend. Tegelijkertijd moet in deze sector de ruimere dekking van feitelijke en potentiële negatieve effecten worden gewaarborgd door ook zeer grote ondernemingen die gereglementeerde financiële ondernemingen zijn in het toepassingsgebied op te nemen, ook wanneer zij geen rechtsvorm met beperkte aansprakelijkheid hebben.

(23) Om de doelstellingen inzake mensenrechten en negatieve milieueffecten van deze richtlijn volledig te behalen met naleving van de activiteiten van ondernemingen, dochterondernemingen en waardeketens, moeten ook ondernemingen in derde landen met aanzienlijke activiteiten in de EU hieronder vallen. De richtlijn moet meer specifiek van toepassing zijn op ondernemingen uit derde landen die in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar een netto-omzet van ten minste 150 miljoen EUR in de Unie hebben behaald of in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar een netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR maar minder dan 150 miljoen EUR hebben behaald in een of meer sectoren met een bijzonder grote impact, vanaf twee jaar na het einde van de overgangsperiode van deze richtlijn.

(24) Voor de afbakening van het toepassingsgebied met betrekking tot niet-EU-ondernemingen moet het beschreven omzetcriterium worden gekozen, aangezien dit een territoriale band schept tussen de ondernemingen uit derde landen en het grondgebied van de Europese Unie. Aan de hand van de omzet kunnen de effecten worden geraamd die de activiteiten van deze ondernemingen voor de interne markt kunnen hebben. Overeenkomstig het internationale recht rechtvaardigen dergelijke effecten de toepassing van het Unierecht op ondernemingen uit derde landen. Voor de vaststelling van de relevante omzet van de betrokken ondernemingen moeten de methoden voor de berekening van de netto-omzet voor niet-EU-ondernemingen worden gebruikt die zijn vastgelegd in Richtlijn (EU) 2013/34, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2021/2101. Met het oog op een doeltreffende handhaving van deze richtlijn mag een drempelwaarde van het aantal werknemers echter niet worden toegepast om te bepalen welke ondernemingen uit derde landen onder deze richtlijn vallen, aangezien het begrip “werknemer” dat voor de toepassing van deze richtlijn wordt gehanteerd, gebaseerd is op Unierecht en niet gemakkelijk buiten de Europese Unie kan worden omgezet. Bij gebrek aan een duidelijke en consistente methode, ook in boekhoudkundige kaders, om de werknemers van ondernemingen uit derde landen te bepalen, zou een dergelijke werknemersdrempel derhalve rechtsonzekerheid creëren en moeilijk toe te passen zijn voor toezichthoudende autoriteiten. De definitie van omzet moet gebaseerd worden op Richtlijn 2013/34/EU, waarin de methoden voor de berekening van de netto-omzet voor ondernemingen uit derde landen reeds zijn vastgesteld, aangezien de definities van omzet en inkomsten ook in internationale boekhoudkundige kaders vergelijkbaar zijn. Om ervoor te zorgen dat de toezichthoudende autoriteit weet welke ondernemingen uit derde landen in de EU de vereiste omzet behalen om onder het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen, moet deze richtlijn voorschrijven dat een toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de gemachtigde vertegenwoordiger van de onderneming uit een derde land gevestigd of woonachtig is en, indien dit een andere lidstaat is, een toezichthoudende autoriteit in de lidstaat waar de onderneming in het boekjaar voorafgaand aan het laatste boekjaar het grootste deel van haar netto-omzet in de EU heeft behaald, ervan in kennis worden gesteld dat de onderneming een onderneming is die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt.

(25) Om een zinvolle bijdrage te leveren aan de overgang naar duurzaamheid, moet in het kader van deze richtlijn passende zorgvuldigheid worden betracht met betrekking tot het negatieve effect op de mensenrechten van beschermde personen dat voortvloeit uit de schending van een van de rechten en verbodsbepalingen die zijn neergelegd in de internationale overeenkomsten die in de bijlage bij deze richtlijn zijn vermeld. Om ervoor te zorgen dat de mensenrechten volledig worden bestreken, moet een schending van een verbod of recht dat niet specifiek in die bijlage is opgenomen en dat rechtstreeks afbreuk doet aan een wettelijk belang dat door die overeenkomsten wordt beschermd, ook deel uitmaken van de negatieve effecten op de mensenrechten die onder deze richtlijn vallen, op voorwaarde dat de betrokken onderneming redelijkerwijs het risico van een dergelijke schending had kunnen vaststellen, alsmede de passende maatregelen die moeten worden genomen om aan de zorgvuldigheidsverplichtingen uit hoofde van deze richtlijn te voldoen, rekening houdend met alle relevante omstandigheden van haar activiteiten, zoals de sector en de operationele context. Passende zorgvuldigheid moet ook betrekking hebben op negatieve milieueffecten die voortvloeien uit de schending van een van de verbodsbepalingen en verplichtingen uit hoofde van de in de bijlage bij deze richtlijn genoemde internationale milieuovereenkomsten.

(26) Ondernemingen kunnen beschikken over richtsnoeren die aangeven hoe hun activiteiten van invloed kunnen zijn op de mensenrechten en welk ondernemingsgedrag verboden is overeenkomstig internationaal erkende mensenrechten. Dergelijke richtsnoeren zijn bijvoorbeeld opgenomen in het verslagleggingskader voor de richtsnoeren van de Verenigde Naties104 en de uitleg van de richtsnoeren van de Verenigde Naties105. Op basis van de relevante internationale richtsnoeren en normen zou de Commissie aanvullende richtsnoeren moeten kunnen uitgeven die als praktisch instrument voor ondernemingen dienen.

(27) Om passende zorgvuldigheid inzake mensenrechten en milieu te betrachten ten aanzien van hun activiteiten, hun dochterondernemingen en hun waardeketens, moeten de onder deze richtlijn vallende ondernemingen passende zorgvuldigheid in hun bedrijfsbeleid integreren, potentiële en feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu identificeren, voorkomen en reduceren en potentiële en feitelijke negatieve effecten beëindigen en de omvang ervan tot een minimum beperken, een klachtenprocedure instellen en handhaven, toezien op de doeltreffendheid van de genomen maatregelen overeenkomstig de in deze richtlijn vastgestelde voorschriften, en openbaar communiceren over hun passende zorgvuldigheid. Om ondernemingen duidelijkheid te verschaffen, moet in deze richtlijn met name een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de stappen die moeten worden genomen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te reduceren, en die welke moeten worden genomen om feitelijke negatieve effecten te beëindigen of, wanneer dat niet mogelijk is, tot een minimum te beperken.

(28) Om ervoor te zorgen dat passende zorgvuldigheid deel uitmaakt van het bedrijfsbeleid van de ondernemingen en in overeenstemming is met het desbetreffende internationale kader, moeten ondernemingen passende zorgvuldigheid in al hun beleidslijnen integreren en over een beleid inzake passende zorgvuldigheid beschikken. Het beleid inzake passende zorgvuldigheid moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop de onderneming, ook op lange termijn, passende zorgvuldigheid aanpakt, alsmede een gedragscode waarin de regels en beginselen worden beschreven die door de werknemers en dochterondernemingen van de onderneming moeten worden nageleefd; een beschrijving van de processen die zijn ingevoerd om passende zorgvuldigheid toe te passen, met inbegrip van de maatregelen die zijn genomen om de naleving van de gedragscode te controleren en om de toepassing ervan uit te breiden tot gevestigde zakelijke relaties. De gedragscode moet van toepassing zijn op alle relevante bedrijfsfuncties en -activiteiten, met inbegrip van beslissingen inzake aankoop en inkoop. Ook moeten ondernemingen hun zorgvuldigheidsbeleid jaarlijks actualiseren.

(29) Om aan de verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid te voldoen, moeten ondernemingen passende maatregelen nemen met betrekking tot het identificeren, voorkomen en beëindigen van negatieve effecten. Een “passende maatregel” zou een maatregel moeten zijn waarmee de doelstellingen van passende zorgvuldigheid kunnen worden bereikt, die in verhouding staat tot de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect en waarover de onderneming redelijkerwijs kan beschikken, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval, zoals de kenmerken van de economische sector en de specifieke zakelijke relatie en de invloed van de onderneming daarop, en de noodzaak om prioritering van actie te waarborgen. In dit verband moet, in overeenstemming met internationale kaders, de invloed van de onderneming op een zakelijke relatie enerzijds haar vermogen omvatten om de zakelijke relatie ertoe te bewegen actie te ondernemen om negatieve effecten te beëindigen of te voorkomen (bijvoorbeeld door middel van eigendom of feitelijke zeggenschap, marktmacht, prekwalificatie-eisen, het koppelen van zakelijke stimulansen aan mensenrechten en milieuprestaties enz.) en anderzijds de mate van invloed of hefboomwerking die de onderneming redelijkerwijs zou kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld door samenwerking met de zakenpartner in kwestie of betrokkenheid bij een andere onderneming die de directe zakenpartner is van de zakelijke relatie waarmee het negatieve effect verband houdt.

(30) In het kader van de zorgvuldigheidsverplichtingen die bij deze richtlijn zijn vastgesteld, moet een onderneming potentiële en feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu identificeren. Om een alomvattende identificatie van negatieve effecten mogelijk te maken, dient een dergelijke identificatie gebaseerd te zijn op kwantitatieve en kwalitatieve informatie. Wat negatieve milieueffecten betreft, moet de onderneming bijvoorbeeld informatie inwinnen over de uitgangssituatie in locaties of faciliteiten met een hoger risico in waardeketens. Bij de identificatie van negatieve effecten moet ook de mensenrechten- en milieucontext op dynamische wijze en met regelmatige tussenpozen worden beoordeeld: voorafgaand aan een nieuwe activiteit of relatie, voorafgaand aan belangrijke beslissingen of veranderingen in de activiteit; naar aanleiding van of anticiperend op veranderingen in de bedrijfsomgeving; en periodiek, ten minste één keer per jaar, gedurende de gehele looptijd van een activiteit of relatie. Gereglementeerde financiële ondernemingen die leningen, kredieten of andere financiële diensten verstrekken, dienen de negatieve effecten pas bij het aangaan van de overeenkomst te identificeren. Bij het identificeren van negatieve effecten moeten ondernemingen ook het effect van het bedrijfsmodel en de bedrijfsstrategieën van een zakelijke relatie vaststellen en beoordelen, met inbegrip van handels-, inkoop- en prijsstellingspraktijken. Wanneer de onderneming niet al haar negatieve effecten tegelijk kan voorkomen, beëindigen of tot een minimum beperken, moet zij prioriteit kunnen geven aan de te nemen actie, op voorwaarde dat zij de maatregelen neemt waarover zij redelijkerwijs kan beschikken, en rekening houdend met de specifieke omstandigheden.

(31) Ter voorkoming van onnodige lasten voor de kleinere ondernemingen die actief zijn in de onder deze richtlijn vallende sectoren met een bijzonder grote impact, dienen die ondernemingen alleen verplicht te worden de feitelijke of potentiële ernstige negatieve effecten vast te stellen die relevant voor de betrokken sector zijn.

(32) In overeenstemming met de internationale normen moet bij het voorkomen en reduceren en het beëindigen en tot een minimum beperken van negatieve effecten, rekening worden gehouden met de belangen van degenen die de negatieve effecten ondervinden. Om een voortdurende betrokkenheid bij de zakenpartner in de waardeketen mogelijk te maken in plaats van de zakelijke relaties te beëindigen (terugtrekking) en de negatieve effecten mogelijk te verergeren, moet deze richtlijn ervoor zorgen dat terugtrekking een laatste uitweg is, overeenkomstig het nultolerantiebeleid van de EU inzake kinderarbeid. De beëindiging van een zakelijke relatie waarbij kinderarbeid is vastgesteld, zou het kind kunnen blootstellen aan nog ernstigere negatieve effecten op de mensenrechten. Hiermee moet derhalve rekening worden gehouden wanneer wordt beslist welke passende maatregel moet worden genomen.

(33) Krachtens de zorgvuldheidsverplichtingen van deze richtlijn moet een onderneming die potentiële negatieve effecten voor de mensenrechten of het milieu vaststelt, passende maatregelen nemen om deze te voorkomen en afdoende te reduceren. Om ondernemingen juridische duidelijkheid en zekerheid te bieden, moet in deze richtlijn worden vastgesteld welke maatregelen van ondernemingen verwacht mogen worden met het oog op preventie en beperking van potentiële negatieve effecten, wanneer dit naar gelang van de omstandigheden relevant is.

(34) Om te voldoen aan de verplichting inzake preventie en beperking uit hoofde van deze richtlijn, moet van ondernemingen worden verlangd dat zij, in voorkomend geval, de volgende maatregelen nemen. Wanneer dit nodig is vanwege de complexiteit van de preventieve maatregelen, moeten ondernemingen een preventief actieplan ontwikkelen en uitvoeren. Ondernemingen moeten trachten contractuele garanties te verkrijgen van een directe partner waarmee zij een gevestigde zakelijke relatie hebben, dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode of het preventieve actieplan wordt nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van zijn partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de waardeketen van de onderneming. De contractuele garanties moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. Om een alomvattende preventie van feitelijke en potentiële negatieve effecten te waarborgen, moeten ondernemingen ook investeringen doen die erop gericht zijn negatieve effecten te voorkomen, gerichte en evenredige steun verlenen aan een kmo waarmee zij een gevestigde zakelijke relatie hebben, zoals financiering, bijvoorbeeld door middel van directe financiering, laagrentende leningen, garanties voor voortgezette inkoop, en bijstand bij het verkrijgen van financiering, om de gedragscode of het preventieve actieplan te helpen uitvoeren, of technische begeleiding, bijvoorbeeld in de vorm van opleiding en verbetering van beheersystemen, en samenwerken met andere ondernemingen.

(35) Om de volledige reeks opties voor de onderneming weer te geven in gevallen waarin potentiële effecten niet konden worden aangepakt door de beschreven preventieve of beperkende maatregelen, moet deze richtlijn ook verwijzen naar de mogelijkheid voor de onderneming om te trachten een overeenkomst te sluiten met de indirecte zakenpartner, teneinde naleving te bereiken van de gedragscode van de onderneming of het preventieve actieplan, en passende maatregelen uit te werken om te verifiëren of de indirecte zakelijke relatie aan de overeenkomst voldoet.

(36) Om ervoor te zorgen dat preventie en beperking van potentiële negatieve effecten doeltreffend zijn, moeten ondernemingen prioriteit geven aan betrokkenheid bij zakelijke relaties in de waardeketen, in plaats van de zakelijke relatie te beëindigen, wat een laatste uitweg is nadat pogingen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te reduceren zijn gefaald. De richtlijn moet echter ook, voor gevallen waarin potentiële negatieve effecten niet door de beschreven preventieve of beperkende maatregelen kunnen worden aangepakt, verwijzen naar de verplichting voor ondernemingen om af te zien van het aangaan van nieuwe of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner in kwestie en, indien de wetgeving die hun relaties regelt hen dat toestaat, hetzij de zakelijke relaties met de partner in kwestie tijdelijk op te schorten, terwijl zij hun inspanningen om de effecten te voorkomen of tot een minimum te beperken voortzetten, indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze inspanningen op korte termijn succes zullen hebben, hetzij de zakelijke relatie met betrekking tot de activiteiten in kwestie te beëindigen indien het potentiële negatieve effect van ernstige aard is. Om ondernemingen in staat te stellen aan deze verplichting te voldoen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten een optie bestaat om de zakelijke relatie te beëindigen. Het kan voorkomen dat voor de preventie van negatieve effecten op het niveau van indirecte zakelijke relaties de samenwerking met een andere onderneming is vereist, bijvoorbeeld een onderneming die een directe contractuele relatie met de leverancier onderhoudt. In bepaalde gevallen kan een dergelijke samenwerking de enige realistische manier zijn om negatieve effecten te voorkomen, met name wanneer de indirecte zakelijke relatie niet bereid is een overeenkomst met de onderneming te sluiten. In die gevallen zou de onderneming moeten samenwerken met de entiteit die negatieve effecten op het niveau van de indirecte zakelijke relatie het doeltreffendst kan voorkomen of beperken, waarbij het mededingingsrecht in acht moet worden genomen.

(37) Wat de directe en indirecte zakelijke relaties betreft, kunnen samenwerking binnen de sector, sectorale regelingen en initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken, extra hefboomeffecten helpen creëren om negatieve effecten vast te stellen, te beperken en te voorkomen. Ondernemingen moeten derhalve een beroep kunnen doen op dergelijke initiatieven om hen te ondersteunen bij de uitvoering van de in deze richtlijn neergelegde zorgvuldigheidsverplichtingen, voor zover dergelijke regelingen en initiatieven geschikt zijn om de nakoming van die verplichtingen te ondersteunen. Ondernemingen zouden op eigen initiatief kunnen nagaan of deze regelingen en initiatieven in overeenstemming zijn met de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. Om voor een volledige informatieverstrekking betreffende dergelijke initiatieven te zorgen, dient de richtlijn ook te verwijzen naar de mogelijkheid voor de Commissie en de lidstaten om de verspreiding van informatie over dergelijke regelingen of initiatieven en de resultaten ervan te faciliteren. De Commissie kan, in samenwerking met de lidstaten, richtsnoeren uitvaardigen voor de beoordeling van de geschiktheid van sectorale regelingen en initiatieven waarbij meerdere belanghebbenden zijn betrokken.

(38) Uit hoofde van de zorgvuldigheidsverplichtingen van deze richtlijn moet een onderneming, indien zij feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten of het milieu vaststelt, passende maatregelen nemen om deze te beëindigen. Verwacht mag worden dat een onderneming in staat is een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten in haar eigen activiteiten en dochterondernemingen. Met betrekking tot gevestigde zakelijke relaties moet echter worden verduidelijkt dat, wanneer negatieve effecten niet kunnen worden beëindigd, ondernemingen de omvang van dergelijke effecten tot een minimum moeten beperken. Om de omvang van de negatieve effecten tot een minimum te beperken, moet een resultaat worden bereikt dat de beëindiging van het negatieve effect zo dicht mogelijk benadert. Om ondernemingen juridische duidelijkheid en zekerheid te bieden, moet deze richtlijn bepalen welke maatregelen ondernemingen moeten nemen om een einde te maken aan feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu en om de omvang ervan tot een minimum te beperken, wanneer dit naar gelang van de omstandigheden relevant is.

(39) Om te voldoen aan de verplichting inzake de beëindiging en beperking van feitelijke negatieve effecten uit hoofde van deze richtlijn, moet van ondernemingen worden vereist dat zij, in voorkomend geval, de volgende maatregelen nemen. Zij moeten het negatieve effect neutraliseren of de omvang ervan zoveel mogelijk beperken, waarbij de maatregel in verhouding moet staan tot de omvang en de ernst van het negatieve effect en tot de mate waarin het gedrag van de onderneming tot het negatieve effect heeft bijgedragen. Indien het negatieve effect niet onmiddellijk kan worden beëindigd, moeten ondernemingen een corrigerend actieplan opstellen en uitvoeren met redelijke en duidelijk omschreven tijdschema’s voor maatregelen, en kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren voor het meten van verbeteringen. Ondernemingen moeten ook trachten contractuele garanties te verkrijgen van een directe zakenpartner waarmee zij een gevestigde zakelijke relatie hebben, dat deze ervoor zal zorgen dat de gedragscode van de onderneming en, zo nodig, het preventieve actieplan wordt nageleefd, onder meer door overeenkomstige contractuele garanties te verkrijgen van zijn partners voor zover hun activiteiten deel uitmaken van de waardeketen van de onderneming. De contractuele garanties moeten vergezeld gaan van passende maatregelen om de naleving te controleren. Tot slot dienen ondernemingen ook investeringen te doen die erop gericht zijn negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan tot een minimum te beperken, doelgerichte en evenredige steun te verlenen aan kmo’s waarmee zij een gevestigde zakelijke relatie hebben en samen te werken met andere entiteiten, onder meer, in voorkomend geval, om de onderneming beter in staat te stellen een einde te maken aan het negatieve effect.

(40) Om de volledige reeks opties voor de onderneming weer te geven in gevallen waarin feitelijke effecten niet konden worden aangepakt door de beschreven maatregelen, dient deze richtlijn ook te verwijzen naar de mogelijkheid voor de onderneming om te trachten een overeenkomst te sluiten met de indirecte zakenpartner, teneinde naleving te bereiken van de gedragscode van de onderneming of een corrigerend actieplan, en passende maatregelen uit te werken om te verifiëren of de indirecte zakelijke relatie aan de overeenkomst voldoet.

(41) Om ervoor te zorgen dat het beëindigen of tot een minimum beperken van feitelijke negatieve effecten doeltreffend is, moeten ondernemingen prioriteit geven aan het aangaan van betrekkingen met zakelijke relaties in de waardeketen, in plaats van de zakelijke relatie te beëindigen, wat een laatste uitweg is nadat pogingen om feitelijke negatieve effecten te beëindigen of tot een minimum te beperken zijn gefaald. Voor gevallen waarin feitelijke negatieve effecten niet konden worden beëindigd of voldoende beperkt door de beschreven maatregelen, moet deze richtlijn echter ook verwijzen naar de verplichting voor ondernemingen om af te zien van het aangaan van nieuwe of het uitbreiden van bestaande relaties met de partner in kwestie en, indien de wetgeving die hun relaties regelt dat toestaat, hetzij de zakelijke relaties met de partner in kwestie tijdelijk op te schorten, terwijl zij de inspanningen voortzetten om de negatieve effecten te beëindigen of de omvang ervan zoveel mogelijk te beperken, hetzij de zakelijke relatie met betrekking tot de betrokken activiteiten te beëindigen indien het negatieve effect als ernstig wordt beschouwd. Om ondernemingen in staat te stellen aan deze verplichting te voldoen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er in de onder hun wetgeving vallende overeenkomsten een optie bestaat om de zakelijke relatie te beëindigen.

(42) Ondernemingen moeten personen en organisaties de mogelijkheid bieden om rechtstreeks klachten bij hen in te dienen in geval van gerechtvaardigde bezorgdheid over feitelijke of potentiële negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu. Tot de organisaties die dergelijke klachten kunnen indienen, moeten vakbonden en andere werknemersvertegenwoordigers die in de betrokken waardeketen werkzame personen vertegenwoordigen behoren, alsmede organisaties uit het maatschappelijk middenveld die actief zijn op gebieden die met de betrokken waardeketen verband houden, wanneer zij op de hoogte zijn van een potentieel of feitelijk negatief effect. Ondernemingen moeten een procedure vaststellen voor de behandeling van deze klachten en werknemers, vakbonden en andere werknemersvertegenwoordigers, in voorkomend geval, over dergelijke procedures informeren. Een beroep op het klachten- en herstelmechanisme mag de klager niet beletten een voorziening in rechte in te stellen. Overeenkomstig de internationale normen moeten klagers het recht hebben om van de onderneming een passende follow-up van de klacht te verlangen en met vertegenwoordigers op passend niveau van de onderneming bijeen te komen om potentiële of feitelijke ernstige negatieve effecten waarop de klacht betrekking heeft, te bespreken. Deze mogelijkheid mag niet leiden tot onredelijke verzoeken aan ondernemingen.

(43) Ondernemingen moeten toezien op de uitvoering en doeltreffendheid van hun maatregelen inzake passende zorgvuldigheid. Zij moeten hun eigen activiteiten, die van hun dochterondernemingen en, indien deze verband houden met de waardeketens van de onderneming, die van hun gevestigde zakelijke relaties periodiek evalueren om de doeltreffendheid van de identificatie, preventie, vermindering, beëindiging en beperking van negatieve effecten op de mensenrechten en negatieve milieueffecten te controleren. Bij deze beoordelingen moet worden nagegaan of negatieve effecten naar behoren zijn geïdentificeerd, of zorgvuldigheidsmaatregelen zijn uitgevoerd en of negatieve effecten daadwerkelijk zijn voorkomen of beëindigd. Om ervoor te zorgen dat deze beoordelingen actueel zijn, moeten zij ten minste één keer per jaar worden uitgevoerd en tussentijds worden herzien wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er zich belangrijke nieuwe risico’s op negatieve effecten kunnen hebben voorgedaan.

(44) Net als in de bestaande internationale normen die zijn vastgesteld in de richtsnoeren voor het bedrijfsleven en de mensenrechten van de Verenigde Naties en het OESO-kader, moet volgens de zorgvuldigheidseis extern relevante informatie worden verstrekt over het beleid, de processen en de verrichte activiteiten in het kader van passende zorgvuldigheid teneinde feitelijke of potentiële negatieve effecten vast te stellen en aan te pakken, met inbegrip van de bevindingen en de resultaten van die activiteiten. Het voorstel tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen, bevat de desbetreffende rapportageverplichtingen voor de ondernemingen die onder deze richtlijn vallen. Om dubbele verplichtingen met betrekking tot verslaglegging te vermijden, mogen bij deze richtlijn derhalve geen nieuwe verslagleggingsverplichtingen worden ingevoerd naast die welke krachtens Richtlijn 2013/34/EU gelden voor de ondernemingen die onder die richtlijn vallen, noch verslagleggingsnormen die uit hoofde van die richtlijn moeten worden ontwikkeld. Ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, maar niet onder dat van Richtlijn 2013/34/EU, moeten om te voldoen aan hun verplichting tot openbaarmaking als onderdeel van de passende zorgvuldigheid in het kader van deze richtlijn, op hun website een jaarlijkse verklaring publiceren in een taal die gebruikelijk is binnen de internationale zakenwereld.

(45) Om het voor ondernemingen gemakkelijker te maken de zorgvuldigheidseisen in de hele waardeketen na te leven en om de lasten van de naleving hiervan voor kmo-zakenpartners te beperken, moet de Commissie richtsnoeren verstrekken voor modelcontractbepalingen.

(46) Teneinde ondernemingen of autoriteiten van de lidstaten steun en praktische instrumenten te bieden voor de wijze waarop ondernemingen aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen moeten voldoen, moet de Commissie, op basis van relevante internationale richtsnoeren en normen en in overleg met de lidstaten en belanghebbenden, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap en, waar passend, internationale instanties die deskundig zijn op het gebied van passende zorgvuldigheid, de mogelijkheid hebben richtsnoeren uit te vaardigen, ook voor specifieke sectoren of specifieke negatieve effecten.

(47) Hoewel kmo’s niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, kunnen zij als aannemers of onderaannemers van de ondernemingen die wel onder het toepassingsgebied vallen door de bepalingen ervan worden getroffen. Het doel is niettemin de financiële of administratieve lasten voor kmo’s te verlichten, waarvan vele het al moeilijk hebben in de context van de wereldwijde economische en gezondheidscrisis. Ter ondersteuning van kmo’s zouden de lidstaten, afzonderlijk of gezamenlijk, specifieke websites, portalen of platformen moeten opzetten en gebruiken, en zouden de lidstaten kmo’s ook financieel kunnen bijstaan en helpen bij hun capaciteitsopbouw. Een dergelijke ondersteuning moet ook toegankelijk worden gemaakt voor en zo nodig worden aangepast aan en uitgebreid tot stroomopwaartse economische actoren in derde landen. Ondernemingen waarvan de zakenpartner een kmo is, worden ook aangemoedigd om hen te steunen bij de naleving van maatregelen inzake passende zorgvuldigheid, indien dergelijke eisen de levensvatbaarheid van de kmo’s in gevaar zouden brengen, en ten aanzien van kmo’s eerlijke, redelijke, niet-discriminerende en evenredige eisen te hanteren.

(48) Ter aanvulling van de steun van de lidstaten aan kmo’s kan de Commissie voortbouwen op bestaande EU-instrumenten, -projecten en andere maatregelen die helpen bij de uitvoering van passende zorgvuldigheid in de EU en in derde landen. Zij kan nieuwe steunmaatregelen opzetten die ondernemingen, waaronder kmo’s, hulp bieden bij de zorgvuldigheidseisen, waaronder een waarnemingspost voor de transparantie van de waardeketen en het vergemakkelijken van gezamenlijke initiatieven van belanghebbenden.

(49) De Commissie en de lidstaten moeten in partnerschap met derde landen blijven werken aan de ondersteuning van stroomopwaartse economische actoren bij het opbouwen van de capaciteit om negatieve effecten van hun activiteiten en zakelijke relaties op de mensenrechten en het milieu doeltreffend te voorkomen en te reduceren, met bijzondere aandacht voor de uitdagingen waarmee kleine boeren te kampen hebben. Zij moeten gebruikmaken van hun instrumenten op het gebied van nabuurschap, ontwikkeling en internationale samenwerking om regeringen van derde landen en stroomopwaartse economische actoren in derde landen te ondersteunen bij het aanpakken van de negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu van hun activiteiten en stroomopwaartse zakelijke relaties. Dit kan onder meer inhouden dat zij samenwerken met de regeringen van partnerlanden, de lokale particuliere sector en belanghebbenden bij het aanpakken van de onderliggende oorzaken van negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu.

(50) Om ervoor te zorgen dat deze richtlijn daadwerkelijk bijdraagt aan de bestrijding van de klimaatverandering, moeten ondernemingen een plan vaststellen om ervoor te zorgen dat het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C, overeenkomstig de Overeenkomst van Parijs. Indien het klimaat geïdentificeerd is of had moeten zijn als een belangrijk risico voor of een belangrijk effect van de activiteiten van de onderneming, moet de onderneming emissiereductiedoelstellingen in haar plan opnemen.

(51) Om ervoor te zorgen dat een dergelijk emissiereductieplan naar behoren wordt uitgevoerd en wordt ingebed in de financiële stimulansen van bestuurders, moet het plan op passende wijze in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de variabele beloning van bestuurders, wanneer de variabele beloning is gekoppeld aan de bijdrage van een bestuurder aan de bedrijfsstrategie en de langetermijnbelangen en -duurzaamheid van de onderneming.

(52) Met het oog op een doeltreffend toezicht op en, indien nodig, de handhaving van deze richtlijn ten aanzien van ondernemingen die niet onder het recht van een lidstaat vallen, moeten deze ondernemingen een naar behoren gemachtigde vertegenwoordiger in de EU aanwijzen en informatie over hun gemachtigde vertegenwoordigers verstrekken. De gemachtigde vertegenwoordiger moet ook als contactpunt kunnen fungeren, mits aan de relevante voorschriften van deze richtlijn is voldaan.

(53) Om te zorgen voor het toezicht op de correcte uitvoering van de zorgvuldigheidsverplichtingen van de ondernemingen en voor een goede handhaving van deze richtlijn, moeten de lidstaten een of meer nationale toezichthoudende autoriteiten aanwijzen. Deze toezichthoudende autoriteiten moeten een publiek karakter hebben, onafhankelijk zijn van de ondernemingen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen of van andere marktbelangen, en vrij zijn van belangenconflicten. De lidstaten moeten overeenkomstig de nationale wetgeving zorgen voor een adequate financiering van de bevoegde autoriteit. Zij moeten het recht hebben om op eigen initiatief of op basis van klachten of gemotiveerde bezwaren die in het kader van deze richtlijn worden geuit, onderzoeken in te stellen. Indien er uit hoofde van sectorale wetgeving bevoegde autoriteiten bestaan, kunnen de lidstaten deze aanwijzen als verantwoordelijken voor de toepassing van deze richtlijn op de gebieden die onder hun bevoegdheid vallen. Zij kunnen de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op de gereglementeerde financiële ondernemingen ook aanwijzen als toezichthoudende autoriteiten in het kader van deze richtlijn.

(54) Om ervoor te zorgen dat de nationale maatregelen voor de uitvoering van deze richtlijn daadwerkelijk worden gehandhaafd, moeten de lidstaten voorzien in afschrikkende, evenredige en doeltreffende sancties voor inbreuken op die maatregelen. Wil een dergelijke sanctieregeling doeltreffend zijn, dan moeten de door de nationale toezichthoudende autoriteiten op te leggen administratieve sancties geldboeten omvatten. Indien het rechtsstelsel van een lidstaat niet voorziet in administratieve sancties als bedoeld in deze richtlijn, moeten de voorschriften inzake administratieve sancties zodanig worden toegepast dat de sanctie door de bevoegde toezichthoudende autoriteit wordt ingeleid en door de rechterlijke instantie wordt opgelegd. Daarom moeten die lidstaten ervoor zorgen dat de toepassing van de regels en sancties hetzelfde effect heeft als de administratieve sancties die door de bevoegde toezichthoudende autoriteiten worden opgelegd.

(55) Om een consistente toepassing en handhaving van de voor de uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen te waarborgen, moeten de nationale toezichthoudende autoriteiten samenwerken en hun optreden coördineren. Daartoe dient de Commissie een Europees netwerk van toezichthoudende autoriteiten op te richten en moeten de toezichthoudende autoriteiten elkaar helpen bij de uitvoering van hun taken en wederzijdse bijstand bieden.

(56) Om ervoor te zorgen dat slachtoffers van negatieve effecten daadwerkelijk worden vergoed, moet van de lidstaten worden verlangd dat zij regels vaststellen inzake de wettelijke aansprakelijkheid van ondernemingen voor schade die voortvloeit uit het feit dat zij het proces van passende zorgvuldigheid niet in acht hebben genomen. De onderneming moet aansprakelijk zijn voor schade indien zij niet heeft voldaan aan de verplichtingen om potentiële negatieve effecten te voorkomen en te reduceren of om feitelijke effecten te beëindigen en de omvang ervan tot een minimum te beperken, en indien als gevolg van dit verzuim een negatief effect dat had moeten worden geïdentificeerd, voorkomen, gereduceerd, beëindigd of waarvan de omvang tot een minimum had moeten worden beperkt door middel van passende maatregelen, is opgetreden en tot schade heeft geleid.

(57) Wat schade betreft die zich voordoet op het niveau van gevestigde indirecte zakelijke relaties, moet de aansprakelijkheid van de onderneming aan specifieke voorwaarden worden onderworpen. De onderneming is niet aansprakelijk indien zij specifieke maatregelen inzake passende zorgvuldigheid heeft genomen. Zij mag echter niet van haar aansprakelijkheid worden ontheven door de uitvoering van dergelijke maatregelen indien redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat de feitelijk ondernomen actie, met inbegrip van de controle op de naleving, toereikend zou zijn om het negatieve effect te voorkomen, te reduceren, te beëindigen of tot een minimum te beperken. Voorts moet bij de beoordeling van het bestaan en de omvang van aansprakelijkheid naar behoren rekening worden gehouden met de inspanningen van de onderneming, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de schade in kwestie, om te voldoen aan eventuele herstelmaatregelen die van haar worden verlangd door een toezichthoudende autoriteit, met alle gedane investeringen en alle verleende gerichte steun, alsook met de samenwerking met andere entiteiten om de negatieve effecten in haar waardeketens aan te pakken.

(58) De aansprakelijkheidsregeling regelt niet wie moet bewijzen dat het optreden van de onderneming in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs adequaat was en deze kwestie wordt dus aan het nationale recht overgelaten.

(59) Wat de wettelijke-aansprakelijkheidsregels betreft, laat de wettelijke aansprakelijkheid van een onderneming voor schade die voortvloeit uit het feit dat zij niet de vereiste passende zorgvuldigheid heeft betracht, de wettelijke aansprakelijkheid van haar dochterondernemingen of de respectieve wettelijke aansprakelijkheid van directe en indirecte zakenpartners in de waardeketen onverlet. De wettelijke-aansprakelijkheidsregels uit hoofde van deze richtlijn mogen evenmin afbreuk doen aan EU- of nationale regels inzake wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot negatieve effecten op de mensenrechten of negatieve milieueffecten die betrekking hebben op aansprakelijkheid in situaties die niet onder deze richtlijn vallen of die strenger zijn dan de regels van deze richtlijn.

(60) Wat de wettelijke aansprakelijkheid voor negatieve milieueffecten betreft kunnen personen die schade hebben geleden, een vergoeding eisen op grond van deze richtlijn, ook wanneer er sprake is van een overlapping met schadevorderingen op het gebied van mensenrechten.

(61) Om ervoor te zorgen dat slachtoffers van schendingen van mensenrechten en het milieu een vordering tot schadevergoeding kunnen instellen en vergoeding kunnen eisen voor schade die voortvloeit uit de niet-naleving door een onderneming van de zorgvuldigheidsverplichtingen die uit deze richtlijn voortvloeien, zelfs wanneer het recht dat op dergelijke vorderingen van toepassing is niet het recht van een lidstaat is, zoals bijvoorbeeld het geval zou kunnen zijn volgens de regels van het internationaal privaatrecht wanneer de schade zich voordoet in een derde land, moet deze richtlijn de lidstaten ertoe verplichten ervoor te zorgen dat de aansprakelijkheid zoals bedoeld in de bepalingen van nationaal recht die dit artikel omzetten, prevaleert in gevallen waarin het recht dat van toepassing is op dergelijke vorderingen, niet het recht van een lidstaat is.

(62) De wettelijke-aansprakelijkheidsregeling uit hoofde van deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan Richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid. Deze richtlijn mag de lidstaten niet beletten verdere, strengere verplichtingen aan ondernemingen op te leggen of anderszins verdere maatregelen te nemen die dezelfde doelstellingen hebben als die richtlijn.

(63) In de nationale wetgevingen van alle lidstaten hebben bestuurders een zorgplicht jegens de onderneming. Om ervoor te zorgen dat deze algemene plicht wordt begrepen en toegepast op een wijze die coherent is en strookt met de zorgvuldigheidsverplichtingen die bij deze richtlijn worden ingevoerd, en dat bestuurders bij hun beslissingen systematisch rekening houden met duurzaamheidsaspecten, moet deze richtlijn op geharmoniseerde wijze de algemene zorgplicht van bestuurders verduidelijken om in het belang van de onderneming te handelen, door te bepalen dat bestuurders rekening houden met de duurzaamheidsaspecten als bedoeld in Richtlijn 2013/34/EU, met inbegrip van, waar van toepassing, mensenrechten, klimaatverandering en gevolgen voor het milieu, ook op korte, middellange en lange termijn. Voor een dergelijke verduidelijking hoeven de bestaande nationale ondernemingsstructuren niet te worden gewijzigd.

(64) De verantwoordelijkheid voor passende zorgvuldigheid moet worden toegewezen aan de bestuurders van de onderneming, in overeenstemming met de internationale kaders voor passende zorgvuldigheid. De bestuurders moeten derhalve verantwoordelijk zijn voor de invoering van en het toezicht op de maatregelen in het kader van passende zorgvuldigheid die in deze richtlijn zijn neergelegd, en voor de vaststelling van het beleid inzake passende zorgvuldigheid van de onderneming, waarbij zij rekening houden met de inbreng van belanghebbenden en organisaties uit het maatschappelijk middenveld en passende zorgvuldigheid in de beheerssystemen van de onderneming integreren. Bestuurders moeten ook de bedrijfsstrategie aanpassen aan de geïdentificeerde feitelijke en potentiële effecten en aan de genomen zorgvuldigheidsmaatregelen.

(65) Personen die werken voor ondernemingen die uit hoofde van deze richtlijn aan zorgvuldigheidsverplichtingen zijn onderworpen, of die in het kader van hun werkgerelateerde activiteiten met dergelijke ondernemingen in contact staan, kunnen een sleutelrol spelen bij het onthullen van inbreuken op de voorschriften van deze richtlijn. Zij kunnen derhalve bijdragen tot het voorkomen en ontmoedigen van dergelijke inbreuken en tot het versterken van de handhaving van deze richtlijn. Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad106 moet daarom van toepassing zijn op de melding van alle inbreuken op deze richtlijn en op de bescherming van personen die dergelijke inbreuken melden.

(66) Teneinde te specificeren welke informatie ondernemingen die niet zijn onderworpen aan de verslagleggingseisen op grond van de bepalingen inzake duurzaamheidsverslaglegging van ondernemingen uit hoofde van Richtlijn 2013/34/EU, bekend moeten maken inzake aangelegenheden die onder deze richtlijn vallen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot het bepalen van aanvullende regels betreffende de inhoud en de criteria van deze verslaglegging, waarbij informatie over de beschrijving van passende zorgvuldigheid, de potentiële en feitelijke effecten en de naar aanleiding daarvan genomen maatregelen wordt gespecificeerd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen houdt, ook op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen worden gehouden overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven107. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(67) Deze richtlijn moet worden toegepast overeenkomstig het Unierecht inzake gegevensbescherming en het recht op de bescherming van het privéleven en persoonsgegevens zoals vastgelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn moet worden uitgevoerd in overeenstemming met Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad108, met inbegrip van de vereisten inzake doelbinding, minimale gegevensverwerking en opslagbeperking.

(68) De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad109 en heeft op … 2022 een advies uitgebracht.

(69) Deze richtlijn laat de verplichtingen op het gebied van mensenrechten, milieubescherming en klimaatverandering uit hoofde van andere wetgevingshandelingen van de Europese Unie onverlet. Indien de bepalingen van deze richtlijn in strijd zijn met een bepaling van een andere wetgevingshandeling van de EU die dezelfde doelstellingen nastreeft en voorziet in uitgebreidere of specifiekere verplichtingen, hebben de bepalingen van de andere wetgevingshandeling van de EU voorrang wat deze strijdigheid betreft en zijn zij van toepassing op die specifieke verplichtingen.

(70) De Commissie dient te beoordelen en te melden of nieuwe sectoren moeten worden toegevoegd aan de lijst van sectoren met een bijzonder grote impact die onder deze richtlijn vallen, teneinde deze in overeenstemming te brengen met de richtsnoeren van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling of in het licht van duidelijk bewijsmateriaal inzake arbeidsuitbuiting, mensenrechtenschendingen of nieuwe milieubedreigingen, of de lijst van relevante internationale overeenkomsten waarnaar in deze richtlijn wordt verwezen, moet worden gewijzigd, met name met het oog op internationale ontwikkelingen, dan wel of de bepalingen inzake passende zorgvuldigheid uit hoofde van deze richtlijn moeten worden uitgebreid tot negatieve klimaateffecten.

(71) De doelstelling van deze richtlijn, namelijk het beter benutten van het potentieel van de eengemaakte markt om bij te dragen tot de overgang naar een duurzame economie en tot duurzame ontwikkeling door het voorkomen en beperken van potentiële of feitelijke negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu in de waardeketens van ondernemingen, kan niet op toereikende wijze door de lidstaten afzonderlijk of op ongecoördineerde wijze worden verwezenlijkt, maar kan, vanwege de omvang en de gevolgen van de maatregelen, beter op EU-niveau worden bereikt. Met name hebben de problemen die worden aangepakt en de oorzaken ervan een transnationale dimensie, aangezien veel ondernemingen in de hele EU of wereldwijd actief zijn en waardeketens zich uitbreiden tot andere lidstaten en tot derde landen. Bovendien dreigen maatregelen van individuele lidstaten ondoeltreffend te zijn en tot versnippering van de interne markt te leiden. Daarom kan de EU maatregelen vaststellen overeenkomstig het in artikel 5 VEU vastgelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.