Overwegingen bij COM(2021)780 - Operationele politiële samenwerking - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2021)780 - Operationele politiële samenwerking. |
---|---|
document | COM(2021)780 |
datum | 8 december 2021 |
(2) Het opzetten van permanente gezamenlijke patrouilles en het opbouwen van capaciteit voor andere gezamenlijke operaties in grensgebieden binnen de EU is noodzakelijk om het hoofd te kunnen bieden aan de criminele activiteiten en de uitdagingen die de permanente en toenemende mobiliteit van personen, goederen en diensten binnen de Unie met zich meebrengt voor de politie. Bestaande structuren, zoals de centra voor politiële en douanesamenwerking, moeten hun huidige rol uitbreiden, zodat zij gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties kunnen plannen, ondersteunen, coördineren en uitvoeren op basis van gedeelde risico- en behoeftenanalyses, overeenkomstig de toepasselijke wettelijke vereisten, teneinde grensoverschrijdende criminaliteit in grensgebieden binnen de EU te voorkomen en op te sporen en de betrokken onderzoeken te ondersteunen.
(3) Criminele netwerken die zich bezighouden met migrantensmokkel en mensenhandel profiteren van de afwezigheid van toezicht aan de binnengrenzen in het gebied zonder controles aan de binnengrenzen (“het Schengengebied”) om niet-toegestane verplaatsingen van irreguliere migranten mogelijk te maken en misbruik te maken van de kwetsbare situatie van slachtoffers, teneinde daar munt uit te slaan. Een doeltreffend terugkeerbeleid van de Unie vereist efficiënte en evenredige maatregelen voor de aanhouding en identificatie van irreguliere migranten. In dat verband moet coördinatie, met name door gebruik te maken van de in artikel 6, lid 3, van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad 53 bedoelde mechanismen, worden aangemoedigd, teneinde bij te dragen tot het voorkomen van en het reageren op niet-toegestane verplaatsingen van irreguliere migranten en teneinde de bedreigingen voor de openbare orde of de binnenlandse veiligheid aan te pakken en tegelijkertijd de gevolgen voor het verkeer van bonafide reizigers te beperken. Bij ontstentenis van controles aan de binnengrenzen zijn gerichte gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties in grensgebieden binnen de EU een waardevol instrument om migrantensmokkel en mensenhandel tegen te gaan, illegaal verblijf en grensoverschrijdende criminaliteit in verband met irreguliere migratie te voorkomen en op te sporen, en de doeltreffende praktische uitvoering van bilaterale overnameovereenkomsten te vergemakkelijken, met inachtneming van Aanbeveling (EU) 2017/432 van de Commissie 54 . De bestrijding van mensenhandel vereist nationale en transnationale politiële samenwerking, zowel om slachtoffers te identificeren en te ondersteunen als om de vervolging en veroordeling van mensenhandelaars te bevorderen.
(4) Dat de lidstaten slechts in beperkte mate beschikken over politiefunctionarissen die in het buitenland inzetbaar zijn en er geen sprake is van gecoördineerde inzet op basis van een voorafgaande gezamenlijke analyse, kan de inzet van politie in andere lidstaten ondoeltreffend maken. Een coördinatieplatform van de Unie waar de lidstaten elkaar kunnen informeren over hun behoeften en prioriteiten met betrekking tot gezamenlijke patrouilles en andere gezamenlijke operaties met een pan-Europese dimensie, zou kunnen zorgen voor de structuur die nodig is om dergelijke operaties op efficiënte en doeltreffende wijze uit te voeren, teneinde de openbare orde en veiligheid te handhaven en te versterken, strafbare feiten gepleegd in het kader van onder meer zware en georganiseerde criminaliteit te voorkomen, en specifieke misdaadgolven op belangrijke locaties, op specifieke momenten en in specifieke situaties te helpen aanpakken.
(5) Communicatie en toegang tot beschikbare informatie zijn van cruciaal belang voor succesvolle grensoverschrijdende operationele samenwerking. Eerstelijnsfunctionarissen die in een andere lidstaat optreden, moeten door middel van mobiele oplossingen, zoals draagbare apparatuur of in een voertuig aangebrachte politiecomputers, realtimetoegang hebben tot informatie in informatiesystemen van de Unie, via het Europees zoekportaal (ESP), en tot hun relevante nationale databanken, overeenkomstig de toepasselijke toegangsrechten en de toepasselijke Unie- en nationale wetgeving. Zij moeten ook worden uitgerust met betrouwbare en beveiligde, interconnectieve mobiele realtimecommunicatiemiddelen, zoals instantmessaginginstrumenten, die over grenzen heen functioneren, voor rechtstreekse communicatie met hun eigen autoriteiten en die van de gastlidstaat. De lidstaten moeten gebruikmaken van de door het innovatielaboratorium van Europol aan te reiken technische oplossingen om te zorgen voor de grensoverschrijdende interconnectiviteit van beveiligde communicatiemiddelen; die connectiviteit moet ten minste het beveiligde gebruik van mobiele realtimecommunicatiemiddelen mogelijk maken, alsook de geolocatie van hun politievoertuigen, bijvoorbeeld via GPS-tracking of drones, tijdens een grensoverschrijdende politieoperatie.
(6) Voor een doeltreffende grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking moet worden toegewerkt naar een gemeenschappelijke politiecultuur binnen de Unie. Voor het opbouwen van vaardigheden, kennis en vertrouwen is het van groot belang om voor politiefunctionarissen in opleiding gezamenlijke basisopleidingen en uitwisselingsprogramma’s op het gebied van dergelijke samenwerking op te zetten, en om voor eerstelijnsfunctionarissen en rechercheurs te voorzien in bij- en nascholingscursussen over deze onderwerpen. Het is belangrijk dat de lidstaten de curricula van hun nationale politieacademies aanpassen en op elkaar afstemmen, op alle opleidingsniveaus, om daarin plaats te maken voor geaccrediteerde cursussen inzake grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking, en loopbaantrajecten voor functionarissen in opleiding en functionarissen die deze opleidingen hebben afgerond. De lidstaten moeten ook optimaal gebruikmaken van het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) door hun opleidingsbehoeften mee te delen en moeten de activiteiten van het agentschap ondersteunen door hun opleidingsportefeuille af te stemmen op de prioriteiten in verband met grensoverschrijdende samenwerking die zijn vastgesteld in de EU-beoordelingen van strategische opleidingsbehoeften (EU-STNA). De lidstaten moeten nadenken over de mogelijkheid om grootschalige en langlopende pan-Europese gezamenlijke opleidings- en uitwisselingsprogramma’s voor politiefunctionarissen in opleiding en politiefunctionarissen op te zetten op het gebied van grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking.
(7) Gezien het belang van coördinatie en samenwerking met betrekking tot de kwesties die in deze aanbeveling aan de orde komen, en met name met het oog op de uitvoering daarvan, wordt grensoverschrijdende operationele politiële samenwerking een vast discussiepunt in de betrokken werkgroep van de Raad. Die werkgroep moet fungeren als permanent forum waarbinnen de lidstaten besprekingen kunnen voeren over deze kwesties, met inbegrip van de onderlinge afstemming van hun regels en overeenkomsten, andere maatregelen om belemmeringen voor de doeltreffendheid en efficiëntie van grensoverschrijdende politiële samenwerkingsoperaties weg te nemen, de verslaglegging over de geboekte vooruitgang, alsmede kwesties in verband met de nodige richtsnoeren en goede praktijken.
(8) Aan deze aanbeveling moet binnen een redelijke termijn uitvoering worden gegeven. Binnen zes maanden na de vaststelling ervan dienen de lidstaten een proces op gang te brengen om hun nationale regels en bi- en multilaterale overeenkomsten met andere lidstaten, naargelang het geval, te wijzigen, teneinde uitvoering te geven aan de aanbevolen maatregelen en dat proces vervolgens zo snel als redelijkerwijs mogelijk is af te ronden.
(9) De vooruitgang die bij de uitvoering van deze aanbeveling is geboekt, moet na een bepaalde termijn worden geëvalueerd. Daarom moet de Commissie die vooruitgang één jaar na de vaststelling van de aanbeveling evalueren, onder meer om te besluiten of er op dit gebied bindende handelingen van Unierecht nodig zijn.
(10) Aangezien deze aanbeveling geen bindende kracht heeft, moeten de lidstaten aan de daarin aanbevolen maatregelen uitvoering geven overeenkomstig de toepasselijke handelingen van het Unierecht, met name die welke bindend zijn. De lidstaten dienen aan de aanbevolen maatregelen in het bijzonder uitvoering te geven conform de Schengenuitvoeringsovereenkomst (SUO) 55 , met name door waar de SUO in verschillende opties voorziet, de aanbevolen opties te kiezen, het toepassingsgebied uit te breiden en aanvullende bepalingen vast te stellen ter uitvoering van en overeenkomstig de betrokken artikelen van de SUO.
(11) Deze aanbeveling mag niet zodanig worden opgevat dat daarmee wordt beoogd afbreuk te doen aan de regels die voorzien in beperkingen, waarborgen en voorwaarden die niet specifiek in deze aanbeveling worden genoemd en die van toepassing zijn op de relevante grensoverschrijdende operationele politiële samenwerkingsactiviteiten uit hoofde van bindende Unierechtelijke handelingen, met inbegrip van de SUO, en van het nationale recht, conform het Unierecht. Dergelijke regels kunnen bijvoorbeeld van toepassing zijn op in deze aanbeveling bedoelde handelingen als het bij zich hebben en gebruiken van dienstwapens, gebruikmaken van voorrechten in het verkeer, inzetten van technische middelen voor het uitvoeren van grensoverschrijdende observaties, en aan identiteitscontroles onderwerpen en onderscheppen van personen die dergelijke controles proberen te ontlopen.
(12) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze aanbeveling en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze aanbeveling voortbouwt op het Schengenacquis, dient Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze aanbeveling, te beslissen of het deze in zijn interne recht zal omzetten.
(13) Deze aanbeveling, met uitzondering van de punten 2.1 en 2.2, vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad 56 ; Ierland neemt derhalve deel aan de vaststelling van deze aanbeveling, die, met uitzondering van voornoemde punten, bindend is voor deze lidstaat.
(14) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 57 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad 58 .
(15) Wat Zwitserland betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 59 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad 60 en met artikel 3 van Besluit 2008/149/JBZ van de Raad 61 .
(16) Wat Liechtenstein betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis 62 die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punten A en H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad 63 en met artikel 3 van Besluit 2011/349/EU van de Raad 64 .
(17) Wat Bulgarije en Roemenië betreft, vormt deze aanbeveling, met uitzondering van de punten 2.1 en 2.2, een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005, en dient zij te worden gelezen in samenhang met respectievelijk de Besluiten 2010/365/EU 65 en (EU) 2018/934 van de Raad 66 .
(18) Wat Kroatië betreft, vormt deze aanbeveling, met uitzondering van de punten 2.1 en 2.2, een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011, en dient zij te worden gelezen in samenhang met Besluit 2017/733/EU van de Raad 67 .
(19) Wat Cyprus betreft, vormt deze aanbeveling, met uitzondering van de punten 2.1 en 2.2, een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.