Overwegingen bij COM(2021)353 - Standpunt dat namens de EU voor de periode 2021-2026 moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor de visserij dat is opgericht bij de Handels- en samenwerkingsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Op 29 april 2021 heeft de Raad Besluit (EU) 2021/689 6 betreffende de sluiting van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds 7 (“de Handels- en samenwerkingsovereenkomst”) vastgesteld. De Handels- en samenwerkingsovereenkomst is op 1 mei 2021 in werking getreden.

(2) Bij artikel 8, lid 1, punt q), van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst is het Gespecialiseerd Comité voor de visserij opgericht. Zijn bevoegdheden zijn vastgelegd in artikel 8, lid 4, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst.

(3) Op grond van artikel 8, lid 4, punt f), van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst is het Gespecialiseerd Comité voor de visserij bevoegd om werkgroepen op te richten, te superviseren, te coördineren en op te heffen.

(4) Overeenkomstig artikel 8, lid 10, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst en in afwijking van artikel 8, lid 9, kan het Gespecialiseerd Comité voor de visserij zijn eigen reglement van orde vaststellen en dat nadien wijzigen.

(5) Artikel 508 van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst bevat een niet-uitputtende opsomming van de taken en bevoegdheidsgebieden van het Gespecialiseerd Comité voor de visserij.

(6) Het Gespecialiseerd Comité voor de visserij is verantwoordelijk voor de vaststelling van maatregelen, met inbegrip van besluiten en aanbevelingen, ter ondersteuning van de doelstellingen van artikel 494 van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst, en met name samenwerking om te waarborgen dat visserijactiviteiten voor gedeelde bestanden in de wateren van de Partijen uit economisch oogpunt duurzaam zijn op lange termijn en bijdragen aan de totstandbrenging van economische en sociale voordelen, waarbij de rechten en verplichtingen van onafhankelijke kuststaten zoals uitgeoefend door de Partijen ten volle worden geëerbiedigd, en ter ondersteuning van de doelstelling om gedeelde bestanden te exploiteren op niveaus die gericht zijn op het geleidelijke herstel en behoud van populaties van gevangen soorten boven een biomassaniveau dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Dergelijke maatregelen kunnen voor de Unie bindend worden.

(7) In Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 8  is bepaald dat de Unie er borg voor moet staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, alsmede bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. In die verordening is bepaald dat de Unie beheers- en instandhoudingsmaatregelen moet nemen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, steun moet verlenen aan de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en vangstmethoden moet bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zoveel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden. In Verordening (EU) nr. 1380/2013 is specifiek bepaald dat de Unie die doelstellingen en beginselen moet toepassen in het kader van haar externe visserijbetrekkingen.

(8) Het is passend om het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van het Gespecialiseerd Comité voor de visserij met betrekking tot handelingen van het Gespecialiseerd Comité voor de visserij die bindend zijn voor de Unie of die een beslissende invloed kunnen hebben op de inhoud van het recht van de Unie.

(9) Het Europees Parlement moet onverwijld en ten volle worden geïnformeerd, zoals bepaald in artikel 218, lid 10, VWEU, zodat het zijn prerogatieven onverkort kan uitoefenen overeenkomstig de Verdragen.

(10) In het licht van de steeds veranderende aard van de onder de Handels- en samenwerkingsovereenkomst vallende visbestanden en de daaruit volgende noodzaak voor de Unie om in haar standpunt rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen zoals nieuwe wetenschappelijke en andere relevante informatie die voor of tijdens de vergaderingen van het Gespecialiseerd Comité voor de visserij wordt gepresenteerd, moeten voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie voor de periode 2021-2026 procedures worden vastgesteld overeenkomstig het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie zoals dat in artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie is neergelegd.