Overwegingen bij COM(2006)99-2 - Berekening, financiering, betaling en opneming in de begroting van de correctie van begrotingsonevenwichtigheden ten behoeve van het Verenigd Koninkrijk ("de Britse korting") overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Besluit 2006/xxx/EG, Euratom van de Raad van betreffende het stelsel van eigen middelen van de EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 te Brussel concludeerde onder andere dat de algemene doelstelling van billijkheid als leidraad voor de eigenmiddelenregelingen moet dienen. Deze regelingen moeten er derhalve voor zorgen, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Fontainebleau in 1984, dat geen enkele lidstaat een begrotingslast behoeft te dragen die buitensporig is in vergelijking met zijn relatieve welvaart. In deze regelingen moeten er dus bepalingen voor specifieke lidstaten worden opgenomen.

(2) Het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen moet de zekerheid bieden dat de middelen toereikend zijn voor een geordende ontwikkeling van het beleid van de Gemeenschappen, waarbij de noodzaak van een strakke begrotingsdiscipline niet uit het oog mag worden verloren.

(3) Voor de toepassing van dit besluit wordt onder bruto nationaal inkomen (BNI) verstaan, het BNI voor het betrokken jaar tegen marktprijzen, zoals bepaald door de Commissie krachtens het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (hierna 'ESR 95' genoemd) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2223/96 [10].

(4) Naar aanleiding van de overschakeling van ESR 79 op ESR 95 voor begrotings- en eigenmiddelendoeleinden en om de financiële middelen die ter beschikking van de Gemeenschappen worden gesteld op hetzelfde peil te handhaven, werden de maxima voor de eigen middelen en de vastleggingskredieten (tot twee decimalen) door de Commissie opnieuw berekend volgens de formules in respectievelijk artikel 3, lid 1, en artikel 3, lid 2, van Besluit 2000/597/EG [11] van de Raad. De nieuwe maxima werden in december 2001 door de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement meegedeeld [12]. Het maximum voor de eigen middelen bedraagt 1,24% van het totale BNI van de lidstaten tegen marktprijzen en dat voor de vastleggingskredieten 1,31% van het totale BNI van de lidstaten. De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten dat deze maxima op het huidige niveau blijven.

(5) Om ervoor te zorgen dat de financiële middelen die ter beschikking van de Europese Gemeenschappen worden gesteld, gelijk blijven, dienen de in percenten van het BNI uitgedrukte maxima te worden aangepast wanneer veranderingen in het ESR 95 resulteren in een significante verandering van het BNI-peil.

(6) Nu de tijdens de Uruguayronde van multilaterale handelsbesprekingen gesloten overeenkomsten in het Gemeenschapsrecht zijn opgenomen, is er geen wezenlijk verschil meer tussen landbouwrechten en douanerechten. Het is derhalve dienstig dat dit onderscheid in het kader van de EU-begroting niet meer wordt gemaakt.

(7) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten ten behoeve van een overzichtelijke en eenvoudige regeling het afdrachtpercentage van de BTW-bron vast te stellen op 0,30%.

(8) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten dat Oostenrijk, Duitsland, Nederland en Zweden in de periode 2007-2013 een geringer percentage van de BTW-bron mogen afdragen en dat de jaarlijkse BNI-bijdragen van Nederland en Zweden in dezelfde periode met een bepaald brutobedrag worden verminderd.

(9) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten het begrotingscorrectiemechanisme voor het Verenigd Koninkrijk te handhaven, gekoppeld aan een verminderde bijdrage aan de financiering van de korting ten voordele van Duitsland, Oostenrijk, Zweden en Nederland. Na een overgangsperiode van 2009 tot 2011 dient het Verenigd Koninkrijk echter volledig deel te nemen aan de financiering van de kosten voor de uitbreiding, behalve als het gaat om de rechtstreekse landbouwbetalingen en marktgerelateerde uitgaven, en om het gedeelte van de uitgaven voor plattelandsontwikkeling dat afkomstig is uit het EOGFL, afdeling Garantie. De berekening van de korting voor het Verenigd Koninkrijk zal daartoe worden aangepast door een geleidelijke uitsluiting van de uitgaven die worden toegerekend aan de landen die na 30 april 2004 zijn toegetreden, met uitzondering van de bovenvermelde uitgaven voor landbouw en plattelandsontwikkeling. Gedurende de periode 2007-2013 mag de aanvullende bijdrage van het Verenigd Koninkrijk als gevolg van de geleidelijke uitsluiting van de toegerekende uitgaven uit de berekening in totaal niet meer bedragen dan 10,5 miljard euro in prijzen van 2004. Bij eventuele toekomstige uitbreidingen vóór 2013, die met Bulgarije en Roemenië buiten beschouwing gelaten, zal voornoemd bedrag dienovereenkomstig worden aangepast.

(10) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten dat de bepalingen van artikel 4, onder f), van Besluit 2000/597/EG, Euratom waarbij de jaarlijkse pretoetredingsuitgaven in toetredende landen van de berekening van de korting voor het Verenigd Koninkrijk worden uitgesloten, vanaf de korting die voor het eerst in 2014 in de begroting zal worden opgenomen, niet langer van toepassing zijn.

(11) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 verzocht de Commissie een volledige, alomvattende en brede evaluatie te verrichten, waarin alle aspecten van de EU-inkomsten en -uitgaven aan bod komen, en daarover in 2008/2009 verslag uit te brengen. Binnen dit kader moet de Commissie derhalve een algemeen onderzoek instellen naar de werking van het stelsel van eigen middelen, zo nodig vergezeld van passende voorstellen.

(12) Er dienen bepalingen te worden vastgesteld die de overgang mogelijk maken van het bij Besluit 2000/597/EG, Euratom ingevoerde stelsel naar het uit dit besluit voortvloeiende stelsel.

(13) De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten dat dit besluit op 1 januari 2007 van kracht moet worden.