Overwegingen bij COM(2009)123 - Standpunt van de EG in de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Artikel 33 van het EG-Verdrag juncto artikel 32 daarvan bepaalt dat het gemeenschappelijk visserijbeleid onder meer ten doel heeft de voorziening veilig te stellen. Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid bepaalt dat de Gemeenschap de voorzorgsaanpak volgt door het nemen van maatregelen om de levende aquatische hulpbronnen te beschermen en in stand te houden, voor een duurzame exploitatie van die hulpbronnen te zorgen en het effect van visserijactiviteiten op de mariene ecosystemen zo gering mogelijk te houden. Die verordening bepaalt eveneens dat de Gemeenschap streeft naar de geleidelijke tenuitvoerlegging van een op het ecosysteem gebaseerde aanpak van het visserijbeheer, en dat zij ernaar streeft bij te dragen tot doelmatige visserijactiviteiten binnen een economisch levensvatbare en concurrerende visserij- en aquacultuursector, daarbij zorgend voor een redelijke levensstandaard voor degenen die van visserijactiviteiten afhankelijk zijn en rekening houdend met de belangen van de consumenten.

(2) De Europese Gemeenschap is partij bij de Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC) in het kader van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties. De IOTC kan op basis van wetenschappelijke gegevens maatregelen nemen die erop gericht zijn de populatieomvang van over grote afstanden trekkende visbestanden (tonijnen en verwante soorten) die in de Indische Oceaan en aangrenzende zeeën ten noorden van de Antarctische convergentie worden gevangen, te handhaven op een niveau dat de duurzaamheid van die bestanden op lange termijn garandeert.

(3) Overeenkomstig artikel 300, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag wordt het standpunt dat de Gemeenschap inneemt in lichamen die in het kader van regionale visserijakkoorden zijn opgezet en die besluiten met rechtsgevolgen dienen te nemen – met uitzondering van besluiten tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het betrokken akkoord – vastgesteld bij een besluit dat door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt genomen.