Overwegingen bij COM(2014)163 - Vaststelling van een rondreisvisum en tot wijziging van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en van de Verordeningen (EG) nr. 562/2006 en (EG) nr. 767/2008 - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2014)163 - Vaststelling van een rondreisvisum en tot wijziging van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en van de Verordeningen (EG) nr. ... |
---|---|
document | COM(2014)163 |
datum | 1 april 2014 |
(2) Er zijn verscheidene sectoriële richtlijnen vastgesteld met betrekking tot de voorwaarden voor toelating van onderdanen van derde landen op het grondgebied van de lidstaten voor een periode van langer dan drie maanden. Krachtens artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst[28] mogen onderdanen van derde landen die houder zijn van een geldige, door één van de lidstaten afgegeven verblijfsvergunning, zich gedurende een periode van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen vrij verplaatsen op het grondgebied van de overige lidstaten.
(3) Zowel visumplichtige als niet-visumplichtige onderdanen van derde landen kunnen er een legitiem belang bij hebben langer in het Schengengebied rond te reizen dan 90 dagen binnen een periode van 180 dagen zonder langer dan 90 dagen in een bepaalde lidstaat te verblijven. Er dienen derhalve regels te worden vastgesteld om dit mogelijk te maken.
(4) Met name uitvoerend kunstenaars ondervinden dikwijls moeilijkheden bij de organisatie van tournees in de Unie. Ook studenten, onderzoekers, professionals uit de cultuursector, gepensioneerden, zakenlui, dienstverleners en toeristen willen wellicht langer dan 90 dagen binnen een periode van 180 dagen in het Schengengebied blijven. Het ontbreken van een passende vergunning leidt tot minder potentiële bezoekers en dus ook tot economische verliezen.
(5) Het Verdrag maakt onderscheid tussen de voorwaarden voor toegang tot de lidstaten en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke beleid inzake visa voor kort verblijf enerzijds en de voorwaarden voor toegang met als doel legaal verblijf in een lidstaat en voor de afgifte van visa voor verblijf van langere duur en verblijfsvergunningen met het oog daarop anderzijds. Het begrip 'kort verblijf 'wordt echter niet gedefinieerd in het Verdrag.
(6) Er dient een nieuw type visum ("rondreisvisum") te worden ingevoerd voor zowel visumplichtige als niet-visumplichtige onderdanen van derde landen die van plan zijn om langer dan 90 dagen op het grondgebied van twee of meer lidstaten rond te reizen, mits zij niet voornemens zijn om langer dan 90 dagen binnen een periode van 180 dagen op het grondgebied van dezelfde lidstaat te blijven. De regel van 90 dagen per 180 dagen dient echter te worden gehandhaafd als algemene scheidslijn tussen korte verblijven en verblijven van langere duur, aangezien dit het overgrote deel van de reizigers niet voor problemen stelt.
(7) Voor zover nodig dienen de bepalingen van Verordening (EU) nr. xxx/201x van het Europees Parlement en de Raad[29] en Verordening (EG) nr. 767/2008 van het Europees Parlement en de Raad[30] van toepassing te zijn op de aanvraag en afgifte van rondreisvisa. Vanwege het verschil in behoeften en omstandigheden van onderdanen van derde landen die een rondreisvisum aanvragen en uit economische en veiligheidsoverwegingen dienen niettemin specifieke regels te worden ingevoerd, onder meer inzake de instanties die betrokken zijn bij de procedures, de aanvraagfase, de behandeling van en de beslissing over aanvragen, en de afgifte en weigering van rondreisvisa.
(8) Onderdanen van de in bijlage II van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad[31] vermelde derde landen dienen in aanmerking te komen voor bepaalde versoepelingen, zoals een vrijstelling van de afname van vingerafdrukken.
(9) De relatie tussen verblijven op basis van visa voor kort verblijf, visa voor verblijf van langere duur en verblijfsvergunningen en verblijven op basis van rondreisvisa dient omwille van de rechtszekerheid te worden verduidelijkt. Het dient mogelijk te zijn om verblijven op basis van rondreisvisa te combineren met eerdere en toekomstige visumvrije verblijven, verblijven op basis van visa voor kort verblijf, visa voor verblijf van langere duur en verblijfsvergunningen.
(10) Het dient mogelijk te zijn om, rekening houdend met specifieke reispatronen en -behoeften, de toegestane verblijfsduur te verlengen, mits de houders van een rondreisvisum nog steeds aan de voorwaarden voor binnenkomst en visumverlening voldoen en kunnen aantonen dat zij gedurende hun verlengde verblijf voldoen aan het vereiste niet langer dan 90 dagen binnen een periode van 180 dagen op het grondgebied van dezelfde lidstaat te blijven.
(11) Het rondreisvisum dient te worden geïntegreerd in de betrokken rechtsinstrumenten van het Schengenacquis. Derhalve dienen wijzigingen te worden aangebracht in Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad[32] en in Verordening (EG) nr. 767/2008. De toegangsvoorwaarden van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 562/2006 dienen te gelden als voorwaarden voor de afgifte van visa. Aanvragen voor rondreisvisa en beslissingen over rondreisvisa dienen te worden opgeslagen in het Visuminformatiesysteem.
(12) Na de invoering van het rondreisvisum dient artikel 20, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst te worden gewijzigd, aangezien het onverenigbaar is met artikel 77, lid 2, onder a) en c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, daar het gemeenschappelijk visumbeleid niet kan worden gebaseerd op het al dan niet bestaan van bilaterale overeenkomsten inzake de vrijstelling van de visumplicht tussen lidstaten. De toegestane verblijfsduur van onderdanen van derde landen dient niet afhankelijk te zijn van het aantal of de inhoud van de reeds gesloten bilaterale overeenkomsten.
(13) Er dient te worden voorzien in een overgangsperiode van vijf jaar waarin de werking van bilaterale overeenkomsten inzake de vrijstelling van de visumplicht geleidelijk wordt afgebouwd wat de totale verblijfsduur van onderdanen van derde landen in het Schengengebied betreft.
(14) Om te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening, dienen aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te worden verleend met betrekking tot de vaststelling van operationele voorschriften inzake de praktijken en procedures die de lidstaten moeten volgen bij de behandeling van aanvragen voor rondreisvisa. Die bevoegdheden moeten in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad worden uitgeoefend[33]. De onderzoeksprocedure dient te worden gebruikt voor de vaststelling van die uitvoeringshandelingen.
(15) In deze verordening worden de grondrechten en de beginselen die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, in acht genomen. Deze verordening is er met name op gericht volledige eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 7, bescherming van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 8 en de rechten van het kind bedoeld in artikel 24 van het Handvest te waarborgen.
(16) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad[34] is van toepassing op de lidstaten met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens krachtens deze verordening.
(17) Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk de invoering van een nieuw type visum dat geldig is in alle lidstaten en de vaststelling van eenvormige voorwaarden en procedures voor afgifte alleen op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
(18) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is op Denemarken. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemd protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit over deze verordening heeft genomen, of het dit instrument in zijn nationale wetgeving zal omzetten.
(19) Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad[35]; het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.
(20) Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad[36]; Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing in deze lidstaat.
(21) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[37], die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad[38].
(22) Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[39], die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad juncto artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad[40].
(23) Wat Liechtenstein betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis[41] die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, juncto artikel 3 van de Besluit 2011/350/EU van de Raad[42] betreffende de sluiting van dat protocol.
(24) Wat Cyprus betreft, vormt deze verordening een rechtsbesluit dat op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.
(25) Wat Bulgarije en Roemenië betreft, vormt deze verordening een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005.
(26) Wat Kroatië betreft, vormt deze verordening een rechtsbesluit dat die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2011.