Overwegingen bij COM(2011)121 - Gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
1. Bedrijven die binnen de Unie over de grenzen heen actief willen zijn, worden geconfronteerd met grote obstakels en marktverstoringen die het gevolg zijn van het naast elkaar bestaan van 27 verschillende stelsels van vennootschapsbelasting. Deze obstakels en verstoringen belemmeren de goede werking van de interne markt. Zij hebben een ontmoedigingseffect op investeringen in de Unie en staan op gespannen voet met de prioriteiten van de door de Commissie op 3 maart 2010 aangenomen mededeling 'Europa 2020 - Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei'[7]. Zij druisen ook in tegen de vereisten van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen.

2. De fiscale obstakels voor grensoverschrijdende bedrijvigheid wegen bijzonder zwaar op midden- en kleinbedrijven, die gewoonlijk niet over de middelen beschikken om marktinefficiënties op te lossen.

3. Het netwerk van dubbelbelastingverdragen tussen de lidstaten biedt geen passend antwoord. De bestaande Uniewetgeving op het gebied van vennootschapsbelasting regelt slechts een klein aantal specifieke problemen.

4. Een regeling waarbij bedrijven de Unie voor de vennootschapsbelasting als een eengemaakte markt kunnen aanmerken, zou het voor in de Unie gevestigde bedrijven gemakkelijker maken om grensoverschrijdende activiteiten te ontplooien en zou het concurrentievermogen van de Unie als internationale investeringsplaats helpen te versterken. Een dergelijke regeling kan het best tot stand worden gebracht door ondernemingsgroepen die in meer dan een lidstaat belastingplichtig zijn, de mogelijkheid te bieden hun belastingzaken in de Unie te regelen volgens één stel voorschriften voor de berekening van de belastinggrondslag en zich daarvoor te wenden tot één belastingdienst ("onestophop"). Van deze voorschriften moet ook gebruik kunnen worden gemaakt door in de Unie aan de vennootschapsbelasting onderworpen entiteiten die geen deel uitmaken van een groep.

5. Aangezien verschillen in belastingtarieven niet dezelfde hindernissen creëren, hoeft de CCCTB (gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting) niet te raken aan de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten ter zake van hun nationale vennootschapsbelastingtarief (-tarieven).

6. Consolidatie is een wezenlijk onderdeel van een dergelijke regeling, omdat de belangrijkste fiscale problemen waar bedrijven in de Unie tegen aanlopen, slechts op die manier kunnen worden aangepakt. Consolidatie maakt een einde aan verrekenprijsformaliteiten en dubbele belasting binnen een groep. Voorts worden verliezen van belastingplichtigen automatisch verrekend met winsten behaald door andere groepsmaatschappijen.

7. Consolidatie vereist dat er regels zijn om het resultaat om te slaan over de verschillende lidstaten waarin groepsmaatschappijen zijn gevestigd.

8. Aangezien een dergelijke regeling er hoofdzakelijk toe strekt om tegemoet te komen aan de behoeften van bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn, moet zij optioneel zijn, dat wil zeggen naast de bestaande nationale vennootschapsbelastingstelsels staan.

9. De CCCTB (gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting) moet een stel gemeenschappelijke voorschriften omvatten voor de berekening van de belastinggrondslag van vennootschappen, onverminderd de voorschriften die zijn vastgesteld in Richtlijnen 78/660/EEG[8] en 83/349/EEG[9] van de Raad en Verordening 1606/2002/EG[10] van het Europees Parlement en de Raad.

10. Alle opbrengsten moeten belastbaar zijn tenzij zij uitdrukkelijk zijn vrijgesteld.

11. Inkomsten in de vorm van dividenden, voordelen uit de vervreemding van aandelen in een niet tot de groep behorend bedrijf en winsten van buitenlandse vaste inrichtingen moeten vrijgesteld zijn. Wanneer zij vermindering voor dubbele belasting geven, stellen de meeste lidstaten dividenden en voordelen uit de vervreemding van aandelen vrij omdat dan niet hoeft te worden berekend hoeveel belasting de belastingplichtige kan verrekenen voor de in het buitenland betaalde belasting, met name wanneer daarbij rekening moet worden gehouden met de vennootschapsbelasting die is betaald door de dividenduitkerende vennootschap. De vrijstelling van in het buitenland verkregen inkomsten geeft invulling aan dezelfde behoefte aan eenvoud.

12. Inkomsten in de vorm van rente- en royaltybetalingen moeten belastbaar zijn, met verrekening van aan de bron ingehouden belasting. In tegenstelling tot dividenden is er geen probleem om het te verrekenen bedrag te bepalen.

13. Bedrijfsuitgaven en bepaalde andere posten moeten in mindering worden gebracht op de belastbare opbrengsten. Tot de aftrekbare bedrijfsuitgaven moeten normaal alle kosten worden gerekend die betrekking hebben op de omzet alsook alle uitgaven ter verwerving, behoud en zekerstelling van inkomen. De aftrekbaarheid moet ook gelden voor kosten van onderzoek en ontwikkeling alsook van het bijeenbrengen van eigen en vreemd vermogen voor zakelijke doeleinden. Tevens moet er een lijst van niet-aftrekbare uitgaven worden vastgesteld.

14. Vaste activa moeten voor belastingdoeleinden kunnen worden afgeschreven, behoudens enkele uitzonderingen. Duurzame materiële en immateriële activa moeten individueel kunnen worden afgeschreven, terwijl andere activa in een pool moeten worden samengebracht. Afschrijving in een pool betekent een vereenvoudiging voor zowel de belastingdiensten als de belastingplichtigen, omdat dan niet langer een lijst van de verschillende soorten vaste activa en de gebruiksduur ervan moet worden opgesteld en bijgehouden.

15. Belastingplichtigen moeten verliezen onbeperkt in de tijd kunnen voortwentelen, maar achterwaartse verrekening moet worden verboden. Aangezien het doel van voorwaartse verliesverrekening erin bestaat dat een belastingplichtige belasting betaalt over zijn werkelijke inkomsten, is er geen reden om dit mechanisme in de tijd te beperken. Achterwaartse verliesverrekening wordt door de lidstaten eerder zelden toegepast en leidt tot overdreven complexiteit.

16. Om na te gaan of bedrijven in aanmerking komen voor consolidatie (lidmaatschap van een groep), moet een dubbele toets worden verricht, namelijk van i) de zeggenschap (meer dan 50 % van de stemrechten) en ii) van het eigendom (meer dan 75 % van het vermogen) of de rechten op de winst (meer dan 75 % van de rechten die aanspraak geven op de winst). Een dergelijke toets garandeert dat de groepsmaatschappijen in sterke mate economisch geïntegreerd zijn, zoals blijkt uit een zeggenschapsrelatie en een hoge mate van deelneming. Aan deze twee drempels moet gedurende het volledige belastingjaar voldaan zijn; anders moet het bedrijf de groep onmiddellijk verlaten. Tevens moet een minimumduur van negen maanden gelden voor het lidmaatschap van een groep.

17. Er moeten regels voor bedrijfsreorganisaties worden vastgesteld ten behoeve van een billijke bescherming van de heffingsrechten van de lidstaten. Wanneer een bedrijf tot een groep toetreedt, moeten handelsverliezen van vóór de consolidatie worden voortgewenteld om te worden verrekend met het aan de belastingplichtige toegewezen deel. Wanneer een bedrijf een groep verlaat, mogen geen tijdens de consolidatieperiode opgekomen verliezen aan dit bedrijf worden toegerekend. Er kan een correctie worden verricht voor vermogenswinsten wanneer bepaalde activa kort na de toetreding tot of de uittreding uit een groep worden vervreemd. De waarde van zelf gegenereerde immateriële activa moet worden bepaald aan de hand van een passende maatstaf, namelijk de kosten van onderzoek en ontwikkeling, marketing en reclame gedurende een welomschreven periode.

18. Wanneer rente- en royaltybetalingen van belastingplichtigen aan een bronbelasting worden onderworpen, moeten de opbrengsten daarvan worden verdeeld volgens de formule van dat belastingjaar. Wanneer dividenduitkeringen van belastingplichtigen aan een bronbelasting worden onderworpen, moeten de opbrengsten daarvan niet worden verdeeld, aangezien er bij dividenden - in tegenstelling tot bij rente en royalty's – voordien geen aftrek heeft plaatsgevonden die door alle groepsmaatschappijen is gedragen.

19. Ter zake van transacties tussen een belastingplichtige en een gelieerde onderneming die geen deel uitmaakt van dezelfde groep, moeten prijscorrecties worden verricht in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel, dat een algemeen toegepast criterium is.

20. De regeling moet een algemene antimisbruikbepaling bevatten, aangevuld met maatregelen die ertoe strekken specifieke vormen van misbruikpraktijken aan banden te leggen. Deze maatregelen moeten onder meer voorzien in een beperking van de aftrekbaarheid van rente betaald aan gelieerde ondernemingen die voor belastingdoeleinden zijn gevestigd in een laagbelastend land buiten de Unie dat geen inlichtingen uitwisselt met de lidstaat van de uitbetaler op basis van een overeenkomst die vergelijkbaar is met Richtlijn 2011/16/EU[11] van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen en heffingen op verzekeringspremies[12], alsook in cfc-regels (controlled foreign companies).

21. De toerekeningsformule voor de geconsolideerde belastinggrondslag moet drie gelijk gewogen factoren (arbeid, activa en omzet) omvatten. De factor arbeid moet worden berekend op basis van de loonkosten en het aantal werknemers (waarbij elk element voor de helft telt). De factor activa moet alle materiële vaste activa omvatten. Immateriële en financiële activa moeten buiten de formule blijven omdat zij mobiel zijn en het gevaar bestaat dat de regeling wordt omzeild. Door het gebruik van deze factoren worden de belangen van de lidstaat van oorsprong op passende wijze meegewogen. Tot slot moet rekening worden gehouden met de omzet zodat ook de lidstaat van bestemming een billijk deel heeft in de grondslag. Deze factoren en gewichten moeten garanderen dat winsten worden belast waar zij worden behaald. Als uitzondering op het algemene beginsel voorziet een vrijwaringsclausule in een alternatieve methode wanneer het resultaat van de toerekening geen billijke weerspiegeling vormt van de omvang van de bedrijfsactiviteiten.

22. Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[13] is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van onderhavige richtlijn.

23. Groepen moeten hun zaken kunnen regelen met één enkele belastingdienst ("hoofdbelastingautoriteit"), die de belastingdienst moet zijn van de lidstaat waar de moedermaatschappij van de groep ("hoofdbelastingplichtige") voor belastingdoeleinden is gevestigd. In deze richtlijn moeten ook procedureregels voor het beheer van de regeling worden vastgesteld. Tevens moet een mechanisme voor voorafgaande rulings worden ingesteld. Controles moeten worden geïnitieerd en gecoördineerd door de hoofdbelastingautoriteit, maar de autoriteiten van een lidstaat waar een groepsmaatschappij onderworpen is aan belasting, kunnen ook de inleiding van een controle vragen. De bevoegde autoriteit van een lidstaat waarvan een groepsmaatschappij inwoner is, kan een beslissing van de hoofdbelastingautoriteit betreffende de opt in-kennisgeving of een gewijzigde aanslag aanvechten bij de rechterlijke instanties van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit. Geschillen tussen belastingplichtigen en belastingdiensten moeten worden geregeld door een bestuurlijk lichaam dat bevoegd is om beroep in eerste aanleg te horen overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van de hoofdbelastingautoriteit.

24. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, teneinde de bijlagen aan te passen aan wijzigingen in de wetten van de lidstaten betreffende vennootschapsvormen en vennootschapsbelastingen, de lijst van niet-aftrekbare belastingen bij te werken en voorschriften vast te stellen inzake de definitie van juridisch en economisch eigendom met betrekking tot geleasede activa en inzake de berekening van de kapitaal- en rente-elementen van de leasebetalingen en van de afschrijvingsbasis van geleasede activa. Deze bevoegdheden moeten aan de Commissie worden gedelegeerd voor onbepaalde duur, zodat de voorschriften in voorkomend geval kunnen worden bijgewerkt.

25. Teneinde uniforme voorwaarden te garanderen voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn met betrekking tot de jaarlijkse vaststelling van een lijst van vennootschapsvormen van derde landen die voldoen aan de vereisten van deze richtlijn, de vaststelling van voorschriften voor de berekening van de factoren arbeid, activa en omzet, de toerekening van werknemers en loonkosten, activa en omzet aan de respectieve factor alsook de waardering van activa voor de factor activa, en de vaststelling van een standaardformulier voor de opt in-kennisgeving en van voorschriften betreffende elektronische indiening, het formulier van de belastingaangifte, het formulier van de geconsolideerde belastingaangifte en de vereiste bewijsstukken, moeten aan de Commissie bevoegdheden worden verleend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[14].

26. De doelstelling van deze richtlijn kan niet voldoende worden verwezenlijkt door afzonderlijk optreden van de lidstaten, omdat er geen coördinatie bestaat tussen de nationale belastingstelsels. Aangezien de inefficiënties op de interne markt hoofdzakelijk leiden tot problemen van grensoverschrijdende aard, moeten corrigerende maatregelen worden genomen op het niveau van de Unie. Deze aanpak is in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

27. De Commissie dient na vijf jaar een evaluatie van de toepassing van deze richtlijn te verrichten en de lidstaten moeten de Commissie hierbij helpen door haar de passende input te verstrekken.