Toelichting bij COM(2024)504 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)504 - .
bron COM(2024)504
datum 31-10-2024
1. Onderwerp van het voorstel

In dit voorstel wordt het standpunt bepaald dat namens de EU moet worden ingenomen in het Gemengd Comité dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is inzake de wijziging van Protocol nr. 1 bij die overeenkomst.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is

De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is0 (de overeenkomst) heeft tot doel de handelsbelemmeringen voor de producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is, op te heffen. De overeenkomst is op 1 augustus 1996 in werking getreden.

2.2. Het Gemengd Comité

Het Gemengd Comité, dat overeenkomstig artikel 14 van de overeenkomst is opgericht, kan besluiten Protocol nr. 1 (met name artikel 39) te wijzigen. Besluiten en aanbevelingen van het Gemengd Comité worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen de twee partijen (d.w.z. de EGKS en Turkije).

2.3. De beoogde handeling van het Gemengd Comité

Het Gemengd Comité zal op zijn volgende vergadering of bij briefwisseling een besluit over de wijziging van Protocol nr. 1 (de beoogde handeling) aannemen.

De beoogde handeling heeft tot doel Protocol nr. 1 door een nieuw protocol te vervangen, dat een dynamische verwijzing naar de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels bevat, zodat het altijd naar de recentste versie van de geldende conventie verwijst.

De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 14 van de overeenkomst.

3. Namens de EU in te nemen standpunt

De Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels (de conventie) bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld. De EU en Turkije hebben de conventie op respectievelijk 15 juni 2011 en 4 november 2011 ondertekend.

De EU en Turkije hebben hun akten van aanvaarding op respectievelijk 26 maart 2012 en 4 december 2013 bij de depositaris van de conventie neergelegd. Als gevolg daarvan is de conventie op grond van artikel 10, lid 2, van de conventie op respectievelijk 1 mei 2012 voor de EU en op 1 februari 2014 voor Turkije in werking getreden.

De conventie is gewijzigd bij Besluit nr. 1/2023 van het Gemengd Comité van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euro-mediterrane preferentiële oorsprongsregels van 7 december 2023.

In artikel 6 van de conventie is bepaald dat elke partij de nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat de conventie daadwerkelijk wordt toegepast. Daartoe moet het Gemengd Comité dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de EGKS en Turkije betreffende de handel in producten waarop het EGKS-Verdrag van toepassing is, een besluit vaststellen waarbij de regels van de conventie in Protocol nr. 1 worden opgenomen. Dit gebeurt door in het gewijzigde protocol een verwijzing naar de conventie op te nemen, zodat deze toepasbaar wordt.

Het door de EU in het Gemengd Comité in te nemen standpunt moet door de Raad worden vastgesteld.

De voorgestelde wijziging is technisch van aard en heeft geen invloed op de inhoud van het thans geldende protocol inzake oorsprongsregels. Een effectbeoordeling is dus niet nodig.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het akkoord”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die niet bindend zijn uit hoofde van het internationale recht, maar die “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt0.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

Het Gemengd Comité is een orgaan dat is opgericht bij een overeenkomst, zijnde de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en de Republiek Turkije betreffende de handel in producten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal van toepassing is.

De door het Gemengd Comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. Ze zal voor de partijen bindend zijn uit hoofde van het internationale recht overeenkomstig artikel 14 van de overeenkomst.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien de handeling van het Gemengd Comité de overeenkomst zal wijzigen, is het passend de handeling na de vaststelling ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.