Toelichting bij COM(2024)441 - - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2024)441 - . |
---|---|
bron | COM(2024)441 |
datum | 09-10-2024 |
Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie in het bij de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels opgerichte Gemengd Comité (Gemengd Comité) moet worden ingenomen over de voorgenomen vaststelling van een besluit betreffende het gebruik van elektronisch afgegeven certificaten inzake goederenverkeer.
2. Achtergrond van het voorstel
2.1. De Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels
De Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels1 (de conventie) bevat bepalingen over de oorsprong van goederen die op grond van de desbetreffende overeenkomsten tussen de partijen worden verhandeld.
De conventie vormt een multilateraal kader van oorsprongsregels voor een netwerk van vrijhandelsovereenkomsten en vindt toepassing zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de desbetreffende overeenkomsten zijn vastgelegd. De conventie voorziet in de toepassing van diagonale cumulatie tussen de 25 partijen bij de conventie, te weten de Europese Unie, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, Zwitserland, Algerije, Egypte, Israël, Jordanië, Libanon, Marokko, Palestina2, Syrië, Tunesië, Turkije, Albanië, Bosnië en Herzegovina, Noord-Macedonië, Montenegro, Servië, Kosovo*, de Faeröer, de Republiek Moldavië, Georgië en Oekraïne (de partijen). De conventie is voor de Unie op 1 mei 2012 in werking getreden.
De conventie is gewijzigd bij Besluit Nr. 1/2023 van het Gemengd Comité van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels van 7 december 2023 over de wijziging van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels (de herziene conventie). Dit besluit treedt in werking op 1 januari 20250.
2.2. Het Gemengd Comité
Het bij artikel 3, lid 1, van de conventie opgerichte Gemengd Comité stelt wijzigingen van de conventie vast en zorgt overeenkomstig artikel 4 van de conventie voor het beheer en een correcte uitvoering ervan. Overeenkomstig artikel 12 van het reglement van orde van het Gemengd Comité worden besluiten van het comité aangenomen met eenparigheid van stemmen van de partijen waarvoor de conventie in werking is getreden en die op de vergadering van het comité aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
De partijen waarvoor de conventie in werking is getreden, hebben stemrecht. Iedere partij heeft één stem.
2.3. De beoogde handeling van het Gemengd Comité
Het Gemengd Comité zal op zijn 16e vergadering een besluit vaststellen over het gebruik van elektronisch afgegeven certificaten inzake goederenverkeer (de beoogde handeling).
De beoogde handeling strekt ertoe de algemene voorwaarden vast te stellen voor de aanvaarding van elektronisch afgegeven certificaten inzake goederenverkeer in het kader van de conventie.
De beoogde handeling zal voor de partijen bindend zijn overeenkomstig artikel 4, lid 3, punt a), waarin het volgende is bepaald: “Het Gemengd Comité stelt bij besluit wijzigingen op de conventie, ook van de aanhangsels, vast.” In artikel 4, lid 3, laatste zin, is het volgende bepaald: “De in dit lid bedoelde besluiten worden door de partijen bij de overeenkomst ten uitvoer gelegd overeenkomstig hun eigen wetgeving.”
Deze wijziging van Besluit Nr. 1/2023 van het Gemengd Comité moet op 1 januari 2025 in werking treden.
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
Begin 2020 heeft de Europese Commissie de partijen bij de conventie ervan in kennis gesteld dat een meerderheid van de handelspartners geen certificaten inzake goederenverkeer voor preferentiële oorsprongsdoeleinden kon afgeven in de juiste vorm (dat wil zeggen met de hand ondertekend, fysiek afgestempeld of in het juiste papieren formaat). De reden hiervoor was dat de contacten tussen de douanediensten en de marktdeelnemers in een aantal partijen waren opgeschort als gevolg van de COVID-19-pandemie.
Er werden uitzonderlijke maatregelen op basis van wederkerigheid vastgesteld om de onverkorte uitvoering van de regeling te waarborgen. De douaneautoriteiten werd verzocht certificaten inzake goederenverkeer voor preferentiële doeleinden die elektronisch waren afgegeven met een digitale handtekening, stempel of zegel van de bevoegde autoriteiten, dan wel een papieren of elektronische kopie van die certificaten (gescand of online beschikbaar), te aanvaarden.
De partijen erkenden dat de uitzonderlijke maatregelen die naar aanleiding van de COVID-19-pandemie waren vastgesteld, de preferentiële handel ten goede waren gekomen, en waren geïnteresseerd in de voortzetting van de goede praktijken die in het kader van de uitzonderlijke maatregelen waren ingevoerd. In dit verband erkenden zij het belang van de invoering van elektronische instrumenten en van samenwerking met het oog op een gemeenschappelijk systeem op basis van elektronische bewijzen van oorsprong en elektronische administratieve samenwerking in de pan-Euromediterrane regio (PEM).
De partijen beschouwen de overstap naar een systeem dat certificaten inzake goederenverkeer elektronisch afgeeft en in elektronische administratieve samenwerking voorziet in het kader van de conventie, als de aanzet naar een volledige digitalisering van de bewijzen van oorsprong in de volledige PEM-regio, met name in het licht van de aanstaande inwerkingtreding van de wijziging van de conventie (de herziene conventie).
Om te garanderen dat de bepalingen betreffende bewijzen van oorsprong in de vorm van elektronisch afgegeven certificaten inzake goederenverkeer in de Europese Unie op uniforme wijze worden toegepast, wil de Commissie een elektronisch systeem opzetten voor de i) indiening van aanvragen voor certificaten inzake goederenverkeer die elektronisch worden afgegeven; ii) de afgifte van die certificaten; en iii) de opslag en de uitwisseling van informatie tussen de douaneautoriteiten van de lidstaten onderling alsook met partijen bij de conventie. Dit systeem van elektronische certificaten ten bewijze van de oorsprong (het zogenaamde “e-PoC-systeem van de EU”) moet worden opgezet overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad en de uitvoeringsbepalingen daarvan.
Op 7 december 2023 heeft het Gemengd Comité Aanbeveling nr. 1/20230 aangenomen over het gebruik van elektronisch afgegeven certificaten inzake goederenverkeer in het kader van de conventie.
De aanbeveling bevat een lijst van voorwaarden. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, vormen zij een bewijs van oorsprong in de vorm van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 dat door de partij van invoer kan worden aanvaard.
Deze voorwaarden zijn dezelfde als de algemene voorwaarden met betrekking tot elektronisch afgegeven bewijzen van oorsprong die in dit voorstel worden vastgesteld.
Om een duidelijk rechtskader te bieden en consistentie te waarborgen bij het gebruik van elektronische certificaten in het kader van de overgang van de bestaande conventie naar de herziene conventie, die op 1 januari 2025 in werking zal treden, moet de conventie dienovereenkomstig worden gewijzigd om de algemene eisen vast te stellen met betrekking tot elektronisch afgegeven bewijzen van oorsprong overeenkomstig artikel 17, lid 4, van aanhangsel I.
4. Rechtsgrondslag
4.1. Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1. Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt0”.
4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval
Het Gemengd Comité is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels.
De door het Gemengd Comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 4, lid 3, van de Regionale Conventie betreffende de pan-Euromediterrane preferentiële oorsprongsregels uit hoofde van het volkenrecht bindend zijn. De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de conventie.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2. Materiële rechtsgrondslag
4.2.1. Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen.
4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207, lid 4, eerste alinea, VWEU.
4.3. Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
5. Bekendmaking van de beoogde handeling
Aangezien de handeling van het Gemengd Comité de conventie zal wijzigen, is het passend de handeling na de vaststelling ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend te maken.