Toelichting bij COM(2024)439 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)439 - .
bron COM(2024)439
datum 04-10-2024
1. Onderwerp van het voorstel

Het voorstel betreft een besluit van de Raad tot vaststelling van het standpunt dat namens de EU moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor energie (“het Comité”), dat is opgericht krachtens artikel 8, lid 1, punt l), van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (“de Handels- en samenwerkingsovereenkomst”)1. Dit standpunt betreft het besluit van het Comité tot oprichting van een Werkgroep bevoorradingszekerheid.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. De Handels- en samenwerkingsovereenkomst

Op 1 februari 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“het Verenigd Koninkrijk”) zich teruggetrokken uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“Euratom”).

De terugtrekkingsvoorwaarden zijn neergelegd in het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“het terugtrekkingsakkoord”)2. Het terugtrekkingsakkoord is op 1 februari 2020 in werking getreden en voorzag in een overgangsperiode waarin het recht van de Unie3 overeenkomstig dat akkoord op en in het Verenigd Koninkrijk van toepassing was. Deze periode is op 31 december 2020 afgelopen.

Tijdens deze overgangsperiode hebben de Europese Unie, Euratom en het Verenigd Koninkrijk overeenstemming bereikt over een handels- en samenwerkingsovereenkomst, die door de Unie op grond van Besluit (EU) 2021/689 van de Raad4 werd gesloten en in werking is getreden op 1 mei 2021.

Sinds het einde van de overgangsperiode voeren de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk afzonderlijk beleid op het gebied van energie. Op dat gebied heeft samenwerking plaatsgevonden in het Gespecialiseerd Comité voor energie, dat is opgericht op grond van artikel 8, lid 1, punt l), van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst. Na de Russische invasie van Oekraïne in 2022 is deze samenwerking uitgebreid, onder meer op het gebied van bevoorradingszekerheid. De samenwerking is nuttig gebleken voor de Europese Unie.

Op 16 mei 2024 heeft het Verenigd Koninkrijk tijdens de derde zitting van de Partnerschapsraad in het kader van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst voorgesteld een Werkgroep bevoorradingszekerheid op te richten om de samenwerking op dat gebied verder te verbeteren. De Europese Commissie heeft verklaard open te staan voor dit voorstel.


2.2. Het Gespecialiseerd Comité voor energie

Bij artikel 8, lid 1, punt l), van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst is het Gespecialiseerd Comité voor energie opgericht.

Krachtens artikel 8, lid 4, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst is het Comité binnen zijn bevoegdheidsgebied bevoegd om:

- toezicht te houden op de uitvoering en die uitvoering te evalueren en de goede werking van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten te verzekeren;

- de Partnerschapsraad bij te staan bij de uitvoering van zijn taken, en in het bijzonder aan de Partnerschapsraad verslag uit te brengen en alle door de Partnerschapsraad opgedragen taken uit te voeren;

- besluiten vast te stellen, met inbegrip van wijzigingen, en aanbevelingen te doen over alle aangelegenheden waarin de Handels- en samenwerkingsovereenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten voorzien of waarvoor de Partnerschapsraad zijn bevoegdheden overeenkomstig artikel 7, lid 4, punt f), van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst aan een gespecialiseerd comité heeft gedelegeerd;

- technische kwesties te bespreken die voortvloeien uit de uitvoering van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten;

- de Partijen een forum te verschaffen om informatie uit te wisselen, beste praktijken te bespreken en ervaringen met de uitvoering te delen;

- werkgroepen op te richten, te superviseren, te coördineren en op te heffen, en

- een forum voor overleg te verschaffen op grond van artikel 738, lid 7, van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst.


2.3. De beoogde handeling van het Gespecialiseerd Comité voor energie

Tijdens de komende vergadering zal het Comité een besluit vaststellen over de oprichting van een Werkgroep bevoorradingszekerheid.

De werkgroep moet fungeren als forum voor samenwerking, informatie-uitwisseling, technische besprekingen en wederzijds overleg over bevoorradingszekerheid. De werkgroep is niet bedoeld om handelingen of maatregelen met rechtsgevolgen vast te stellen.

3. Namens de EU in te nemen standpunt

Overeenkomstig artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) stelt de Raad op voorstel van de Commissie het standpunt vast dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Comité ten aanzien van besluiten met rechtsgevolgen krachtens internationaal publiekrecht. De oprichting van een nieuwe Werkgroep bevoorradingszekerheid door het Comité in het kader van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst vereist dat de Raad een standpunt vaststelt dat namens de EU moet worden ingenomen met betrekking tot de vaststelling van het besluit door het Comité.

Zodra de Werkgroep bevoorradingszekerheid is opgericht, zal die haar reglement van orde vaststellen, zoals bepaald in Besluit (EU) 2023/2193 van de Raad.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, VWEU voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”5.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

Het Comité is een lichaam dat is opgericht krachtens een internationale overeenkomst, namelijk de Handels- en samenwerkingsovereenkomst.

De door het Comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. Het beoogde besluit zal krachtens het internationaal recht bindend zijn overeenkomstig artikel 10 van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst.

Het beoogde besluit strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, wat betekent dat de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

Wanneer een beoogde handeling tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslag hebben.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van het beoogde besluit hebben in de eerste plaats betrekking op energie. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 194, lid 1, VWEU.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 194, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Aangezien het besluit van het Comité tot doel heeft een Werkgroep bevoorradingszekerheid in het kader van de Handels- en samenwerkingsovereenkomst op te richten, is het passend het besluit van het Comité na de vaststelling bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.