Toelichting bij COM(2024)312 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)312 - .
bron COM(2024)312
datum 24-07-2024
1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het gezamenlijk comité dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds, betreffende de deelname van Nieuw-Zeeland aan programma’s van de Unie, wat betreft de vaststelling van het reglement van orde van het gezamenlijk comité.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. De Overeenkomst tussen de Europese Unie, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds, betreffende de deelname van Nieuw-Zeeland aan programma’s van de Unie

Met de Overeenkomst tussen de Europese Unie, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds, betreffende de deelname van Nieuw-Zeeland aan programma’s van de Unie1 (“de Overeenkomst”) wordt beoogd een duurzaam kader voor samenwerking tussen de Unie en Nieuw-Zeeland te creëren en de voorwaarden te bepalen voor de deelname van Nieuw-Zeeland aan programma’s of activiteiten van de Unie, alsook een mechanisme waarmee het vaststellen van dergelijke deelname aan afzonderlijke programma’s of activiteiten van de Unie, zoals Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2021‑2027), wordt gefaciliteerd.

De Overeenkomst is op 9 juli 2023 ondertekend en wordt sindsdien voorlopig toegepast2.

2.2. Het gezamenlijk comité

Het bij artikel 14, lid 1, van de Overeenkomst ingestelde gezamenlijk comité is verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van de Overeenkomst en voor het bespreken en bepalen van mogelijke toekomstige samenwerkingsgebieden. Het gezamenlijk comité bestaat uit vertegenwoordigers van beide Partijen bij de Overeenkomst. De belangrijkste taak van het gezamenlijk comité is het onderhouden en ontwikkelen van de deelname van Nieuw-Zeelandse entiteiten aan de relevante programma’s van de Unie. Het dient ook als het aangewezen forum om de prestaties en de deelname van Nieuw-Zeeland als geassocieerd land bij de relevante programma’s of activiteiten van de Unie te volgen. De taken van het gezamenlijk comité worden volledig vermeld in artikel 14, lid 1, punten a) tot en met g), van de Overeenkomst, en omvatten:

- het beoordelen, evalueren en herzien van de uitvoering van de Overeenkomst en de protocollen daarbij, rechtstreeks of via een ad-hocwerkgroep of -adviesorgaan dat verslag aan het gezamenlijk comité uitbrengt;

- het vaststellen van besluiten, waaronder wijzigingen van de Overeenkomst, het vaststellen van protocollen bij de Overeenkomst betreffende specifieke voorwaarden voor de deelname van Nieuw‑Zeeland aan programma’s van de Unie die niet al onder het protocol betreffende Horizon Europa vallen.

Overeenkomstig artikel 14, lid 3, van de Overeenkomst moet het gezamenlijk comité zijn reglement van orde vaststellen.

Het reglement van orde betreft de werkwijze van het gezamenlijk comité, met name de organisatie van vergaderingen (correspondentie, vaststelling van de agenda enz.), de verspreiding van documenten, met inbegrip van transparantie en toegang tot documenten, het vastleggen van de uitkomsten van de vergaderingen van het comité, en andere punten die verband houden met de uitvoering van de Overeenkomst.

De besluiten van het gezamenlijk comité worden door middel van overeenstemming genomen en zijn bindend voor de Partijen bij de Overeenkomst. Indien de Partijen bij de Overeenkomst dit overeenkomen, kan het gezamenlijk comité via een schriftelijke procedure besluiten vaststellen, door middel van een notawisseling tussen de medevoorzitters.

Het gezamenlijk comité komt ten minste eenmaal per jaar bijeen en, indien dat vanwege bijzondere omstandigheden nodig is, op verzoek van een van de Partijen. Vergaderingen van het gezamenlijk comité kunnen ook per videoconferentie of teleconferentie worden georganiseerd.

2.3. De beoogde handeling van het gezamenlijk comité

Tijdens de eerste vergadering van het gezamenlijk comité, die staat gepland voor 2024, moet het gezamenlijk comité overeenkomstig artikel 14, lid 3, van de Overeenkomst een besluit over de vaststelling van zijn reglement van orde nemen. Het doel van het reglement van orde is de organisatie en de werking van het gezamenlijk comité te faciliteren, zodat de Overeenkomst naar op passende wijze kan worden uitgevoerd.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Het namens de Unie in te nemen standpunt moet erin bestaan steun te verlenen aan het ontwerpbesluit van het gezamenlijk comité tot vaststelling van het reglement van orde van het bij artikel 14, lid 1, van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland betreffende de deelname van Nieuw-Zeeland aan programma’s van de Unie opgerichte gezamenlijk comité, als gehecht aan het ontwerpbesluit van het gezamenlijk comité.

Met het oog op de goede werking van het gezamenlijk comité is het van cruciaal belang dat het volgens het overeengekomen reglement van orde functioneert.

Hoewel in de Overeenkomst geen specifieke datum is vastgesteld voor de vaststelling van het reglement van orde, is het raadzaam dit vast te stellen tijdens de eerste vergadering van het gezamenlijk comité van de Europese Unie en Nieuw-Zeeland onder de voorwaarden van Horizon Europa, die voor de tweede helft van 2024 op de planning staat.

Op grond van de Overeenkomst heeft het gezamenlijk comité vooralsnog alleen betrekking op het Horizon Europa-programma. Indien Nieuw-Zeeland zich in de toekomst met andere programma’s van de Unie associeert door middel van nieuwe protocollen die overeenkomstig artikel 14, lid 1, punt f), van de Overeenkomst door het gezamenlijk comité worden vastgesteld, moet het gezamenlijk comité ook voor de associatie met die programma’s als adviesforum fungeren.

Dit reglement van orde zal ook van toepassing zijn op dergelijke toekomstige associaties.

Met de vaststelling van het reglement van orde van het gezamenlijk comité wordt de werking van het gezamenlijk comité in het huidige meerjarig financieel kader (MFK) en toekomstige MFK’s gewaarborgd.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt”3.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

Het gezamenlijk comité is een bij de Overeenkomst opgericht orgaan. De door het gezamenlijk comité vast te stellen handeling heeft rechtsgevolgen, aangezien het reglement van orde van het gezamenlijk comité overeenkomstig artikel 14, leden 1, 2, 3 en 5, van de Overeenkomst volkenrechtelijk bindend is.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de Overeenkomst. Bijgevolg vormt artikel 218, lid 9, VWEU de procedurele rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component4.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De voorgestelde handeling heeft doelstellingen en componenten op het gebied van het externe optreden van de Unie (artikel 212 VWEU — economische, financiële en technische samenwerking met derde landen) die betrekking hebben op mogelijke samenwerking met Nieuw‑Zeeland onder verschillende programma’s van de Unie binnen het blijvende kader van de Overeenkomst en in het extern optreden van de Unie voor het onderzoeksbeleid.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 212 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Het is passend het besluit van het gezamenlijk comité na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.