Toelichting bij COM(2024)365 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)365 - .
bron COM(2024)365
datum 31-05-2024
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De Republiek Vanuatu staat op de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten van de visumplicht zijn vrijgesteld voor een verblijf van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, die is opgenomen in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/18061.

De vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van Vanuatu is van toepassing sinds 28 mei 2015, de datum waarop de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Vanuatu inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf (hierna “de overeenkomst” genoemd)2 werd ondertekend en voorlopig van toepassing werd overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de overeenkomst. De overeenkomst is op 1 april 2017 in werking getreden.

Vanuatu past sinds 25 mei 2015 burgerschapsregelingen voor investeerders toe. Dankzij die regelingen kunnen visumplichtige onderdanen van derde landen gemakkelijk de nationaliteit van een visumvrij land verkrijgen, waardoor zij de Schengenvisumprocedure kunnen omzeilen en visumvrije toegang tot de EU kunnen krijgen.

Op basis van concrete informatie en gegevens, verslagen en statistieken, alsmede haar contacten met de autoriteiten van Vanuatu heeft de Commissie geconcludeerd dat de Vanuatuaanse burgerschapsregelingen voor investeerders, zoals deze momenteel zijn vormgegeven en functioneren, een ondermijnend effect hebben op de doelstellingen van het visumbeleid van de Unie, op grond waarvan onderdanen van visumplichtige derde landen moeten worden getoetst aan de criteria die zijn vastgelegd in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 810/20093 en, wanneer het lidstaten betreft waar Verordening (EG) nr. 810/2009 nog niet volledig van toepassing is, aan de criteria die zijn vastgelegd in gelijkwaardige nationale wetgeving. Door de wijze waarop deze regelingen worden uitgevoerd, is het risico aanwezig dat zowel de procedure van de Unie inzake visa voor kort verblijf als de daarmee verbonden beoordeling van de veiligheids- en migratierisico’s wordt omzeild.

Uit hoofde van artikel 8, lid 4, van de overeenkomst kunnen de partijen de overeenkomst geheel of gedeeltelijk opschorten, met name in verband met de openbare orde of de bescherming van de nationale veiligheid. Op grond daarvan heeft de Commissie op 12 januari 2022 een voorstel voor een besluit van de Raad4 aangenomen betreffende de gedeeltelijke opschorting van de toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Vanuatu inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf. Het besluit is op 3 maart 2022 door de Raad vastgesteld5. De opschorting van de overeenkomst werd beperkt tot gewone paspoorten die zijn afgegeven vanaf 25 mei 2015, toen het aantal succesvolle aanvragers in het kader van de Vanuatuaanse burgerschapsregelingen voor investeerders sterk begon te stijgen.

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Vanuatu inzake de vrijstelling van de visumplicht voor kort verblijf werd bij Besluit (EU) 2022/366 van de Raad opgeschort, maar daarnaast moest de Commissie ook het in artikel 8 van Verordening (EU) 2018/1806 opgenomen opschortingsmechanisme activeren.

Daarom stelde de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 2, punt d), artikel 8, lid 3, en artikel 8, lid 6, punt a), van Verordening (EU) 2018/1806, op basis van de conclusie dat de toekenning van burgerschap door Vanuatu in het kader van zijn burgerschapsregelingen voor investeerders een toegenomen risico vormt voor de openbare orde en de binnenlandse veiligheid van de lidstaten, Uitvoeringsverordening (EU) 2022/6936 betreffende de tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor onderdanen van Vanuatu vast, waarbij voor houders van een gewoon paspoort dat vanaf 25 mei 2015 was afgegeven, de vrijstelling van de visumplicht tijdelijk werd opgeschort voor een periode van negen maanden, van 4 mei 2022 tot en met 3 februari 2023.

Na de inwerkingtreding van de opschorting en overeenkomstig artikel 8, lid 6, punt a), laatste alinea, van Verordening (EU) 2018/1806 is de Commissie een intensievere dialoog met Vanuatu aangegaan om de omstandigheden die leidden tot de tijdelijke opschorting van de vrijstelling te verhelpen.

Tijdens de eerste opschortingsperiode van negen maanden kwamen de partijen slechts één keer bijeen, op 12 mei 2022. De Commissie stelde Vanuatu voor om een gesprekspartner aan te wijzen en maandelijks een technische vergadering te houden. Gedurende die periode heeft Vanuatu geen contact meer met de Commissie opgenomen en haar evenmin informatie verstrekt.

Aangezien het toegenomen risico voor de binnenlandse veiligheid en de openbare orde van de lidstaten niet was verholpen tijdens de bij Uitvoeringsverordening (EU) 2022/693 vastgestelde periode van negen maanden, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 6, punt b), van Verordening (EU) 2018/1806 op 1 december 2022 Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/2227 vastgesteld, waarbij de tijdelijke opschorting van de vrijstelling van de visumplicht met 18 maanden werd verlengd en werd uitgebreid tot alle onderdanen van Vanuatu.

Bij deze gedelegeerde verordening werd bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806 dienovereenkomstig gewijzigd, door invoeging van een voetnoot naast de vermelding van Vanuatu, waarin staat dat de vrijstelling van de visumplicht voor alle onderdanen van Vanuatu wordt opgeschort van 4 februari 2023 tot en met 3 augustus 2024.

Tegelijkertijd heeft de Raad op voorstel van de Commissie8 een besluit vastgesteld betreffende de algehele opschorting van de toepassing van de overeenkomst9.

Tijdens deze tweede opschortingsfase heeft de Commissie de dialoog met Vanuatu voortgezet, waarbij tussen februari 2023 en april 2024 vier bijeenkomsten zijn gehouden en vele schriftelijke informatie-uitwisselingen hebben plaatsgevonden. De meeste punten van zorg die de Commissie in Uitvoeringsverordening (EU) 2022/693 naar voren had gebracht in verband met de door Vanuatu toegepaste burgerschapsregelingen voor investeerders, bestaan echter nog steeds. Hoewel Vanuatu in 2023 een aantal wetswijzigingen heeft goedgekeurd om deze problemen aan te pakken, heeft het niet afdoende aangetoond dat deze wijzigingen naar behoren worden uitgevoerd en dat zij volstaan ter beperking van de veiligheidsrisico’s die voortvloeien uit de toepassing van zijn burgerschapsregelingen voor investeerders.

Overeenkomstig artikel 8, lid 7, van Verordening (EU) 2018/1806 heeft de Commissie een verslag ingediend bij het Europees Parlement en de Raad10, waarin de dialoog met Vanuatu nader wordt beschreven en waarin wordt geconcludeerd dat Vanuatu de omstandigheden die hebben geleid tot de opschorting, niet heeft verholpen. Bijgevolg is de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 7, van Verordening (EU) 2018/1806 van mening dat Verordening (EU) 2018/1806 moet worden gewijzigd om de verwijzing naar Vanuatu over te hevelen van bijlage II naar bijlage I en derhalve de visumplicht voor onderdanen van Vanuatu weer vast in te voeren.

Overeenkomstig artikel 8, lid 6, tweede alinea, van Verordening (EU) 2018/1806 moet, indien de Commissie een dergelijk wetgevingsvoorstel heeft ingediend, de periode van opschorting van de vrijstelling van de visumplicht voor Vanuatu met zes maanden worden verlengd en moet de voetnoot dienovereenkomstig worden gewijzigd door de vaststelling van een gedelegeerde verordening van de Commissie. Deze verlenging is nodig om de opschorting te handhaven en tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad de nodige tijd te geven om het voorstel van de Commissie te onderzoeken en aan te nemen11.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Verordening (EU) 2018/1806 bevat de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld. Verordening (EU) 2018/1806 wordt toegepast door alle lidstaten, met uitzondering van Ierland. De verordening geldt ook voor IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland. De verordening maakt deel uit van het gemeenschappelijk visumbeleid van de EU voor kort verblijf van in totaal ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit initiatief is verenigbaar met het grensbeheer- en veiligheidsbeleid van de EU, aangezien het hoofddoel is om veiligheidsrisico’s voor het Schengengebied aan te pakken.

Het voorstel is met name bedoeld ter voorkoming van mogelijk misbruik van visumvrij reizen door onderdanen van een land met burgerschapsregelingen voor investeerders die risico’s voor de lidstaten vormen ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid.

In dit voorstel wordt rekening gehouden met de externe betrekkingen van de Unie en haar lidstaten met het betrokken derde land.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor het voorstel is artikel 77, lid 2, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat de Unie machtigt om maatregelen te ontwikkelen betreffende het gemeenschappelijk beleid inzake visa en andere verblijfstitels voor kort verblijf. De voorgestelde verordening tot wijziging houdt een ontwikkeling van het Schengenacquis in.

Subsidiariteit, evenredigheid en keuze van het instrument

De noodzakelijke wijziging van Verordening (EU) 2018/1806 vereist een verordening. De lidstaten kunnen de beleidsdoelstelling niet verwezenlijken door elk afzonderlijk op te treden. Er zijn geen andere (niet-wetgevende) opties beschikbaar om de beleidsdoelstelling te verwezenlijken.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft de lidstaten in de Werkgroep visa sinds de inwerkingtreding van de opschorting van de visumvrijstelling regelmatig geïnformeerd en geraadpleegd over de dialoog met Vanuatu. In het kader van de intensievere dialoog tijdens de opschortingsperiode heeft de Commissie talrijke bijeenkomsten gehouden en schriftelijk informatie uitgewisseld met de autoriteiten van Vanuatu.

Effectbeoordeling

De analyse en het ondersteunend bewijs voor de beleidskeuze om de visumplicht voor onderdanen van Vanuatu opnieuw in te voeren, worden gepresenteerd in het verslag aan het Europees Parlement en de Raad bij dit voorstel. Zoals hierboven is toegelicht, is de Commissie, gezien het risico dat de burgerschapsregelingen voor investeerders van Vanuatu vormen voor de binnenlandse veiligheid en de openbare orde van de lidstaten, van mening dat het overeenkomstig artikel 8, lid 7, van Verordening (EU) 2018/1806 noodzakelijk is een voorstel in te dienen om Vanuatu over te hevelen naar de lijst van derde landen waarvan de onderdanen in het bezit moeten zijn van een Schengenvisum. Aangezien er geen keuze is tussen alternatieve beleidsopties en het voorstel en het onwaarschijnlijk is dat het voorstel significante economische, maatschappelijke of milieueffecten zal hebben en geen significante uitgaven met zich meebrengt, is een effectbeoordeling niet vereist.

Grondrechten

Dit voorstel heeft geen negatieve gevolgen voor de bescherming van de grondrechten in de Europese Unie.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De gewijzigde verordening zal rechtstreeks toepasselijk zijn vanaf de inwerkingtreding ervan en zal onmiddellijk door de lidstaten worden uitgevoerd. Er is geen uitvoeringsplan nodig.

Artikelsgewijze toelichting

Voorgesteld wordt Verordening (EU) 2018/1806 te wijzigen door de verwijzing naar Vanuatu over te hevelen van bijlage II (lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten van de visumplicht zijn vrijgesteld voor een verblijf van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen) naar bijlage I (lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum).