Toelichting bij COM(2024)213 -

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2024)213 - .
bron COM(2024)213
datum 22-05-2024
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Bij Verordening (EU) 2024/257 van de Raad1 worden voor 2024, 2025 en 2026 voor bepaalde visbestanden de vangstmogelijkheden vastgesteld die in de wateren van de EU en, voor vissersvaartuigen van de EU, in bepaalde wateren buiten de EU van toepassing zijn. Het voorstel wijzigt die vangstmogelijkheden om rekening te houden met de meest recente wetenschappelijke adviezen en andere ontwikkelingen. Daarnaast worden in het voorstel bepaalde fouten in Verordening (EU) 2023/1942 en 2024/257 van de Raad gerectificeerd.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De voorgestelde maatregelen stroken met de doelstellingen en regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de andere beleidsterreinen van de Unie, en met name met het milieubeleid.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit

Het voorstel valt onder de exclusieve EU-bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is dus niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel betreft de toewijzing van vangstmogelijkheden aan de lidstaten conform de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid3. Op grond van de artikelen 16 en 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 moeten de lidstaten beslissen hoe de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden op basis van bepaalde criteria voor de toewijzing van vangstmogelijkheden kunnen worden toegewezen aan vaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten beschikken derhalve over de nodige speelruimte om in het kader van de benutting van de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden, de toegewezen totale toegestane vangsten (TAC’s) te verdelen volgens het sociale/economische model van hun keuze.

Keuze van het instrument

Aangezien het voorstel een bestaande verordening wijzigt, is een verordening het meest geschikte rechtsinstrument.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft de belanghebbenden geraadpleegd, met name via de adviesraden, op basis van haar jaarlijkse mededeling “Duurzame visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2024” (COM(2023) 303).

In hun reactie op die jaarlijkse mededeling hebben de belanghebbenden hun mening gegeven over de door de Commissie verrichte evaluatie van de situatie van de bestanden en over de vraag welke beheersmatige reactie passend is. De Commissie heeft met die reacties rekening gehouden bij de uitwerking van het voorstel.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het wetenschappelijk advies van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) is gebaseerd op een kader dat door zijn deskundigengroepen en besluitvormingsorganen is ontwikkeld, en wordt uitgebracht in lijn met zijn kader-partnerschapsovereenkomst met de Commissie.

Effectbeoordeling

De werkingssfeer van het voorstel is omschreven in artikel 43, lid 3, VWEU.

Het is de bedoeling om met het voorstel een kortetermijnaanpak te vermijden en te streven naar duurzaamheid op de lange termijn. Er is rekening gehouden met initiatieven van belanghebbenden en adviesraden indien deze door de ICES positief werden beoordeeld. Het GVB-hervormingsvoorstel van de Commissie was gebaseerd op een effectbeoordeling (SEC(2011) 891), waarin werd geoordeeld dat de verwezenlijking van de MDO-doelstelling een noodzakelijke voorwaarde was om tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid te komen en dat deze drie doelstellingen niet los van elkaar kunnen worden verwezenlijkt.

Wat de ROVB-vangstmogelijkheden en de met niet-EU-landen gezamenlijk beheerde bestanden betreft, worden met het voorstel internationaal overeengekomen maatregelen geïmplementeerd. Bij het voorbereiden en voeren van de internationale onderhandelingen waarin vangstmogelijkheden van de EU worden overeengekomen met niet-EU-landen, worden alle aspecten die van belang zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden in aanmerking genomen.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Het voorstel eerbiedigt de grondrechten, en met name die welke in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde maatregelen hebben geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Artikelsgewijze toelichting

Voorgesteld wordt Verordening (EU) 2024/257 van de Raad te wijzigen zoals hieronder uiteengezet.


Ansjovis in de Iberische wateren

In Verordening (EU) 2024/257 is de TAC voor ansjovis (Engraulis encrasicolus) in de ICES-deelgebieden 9 en 10 (Iberische wateren en wateren grenzend aan de Azoren) en in de wateren van de EU van sector 34.1.1 (oosten van Madeira en van de Canarische Eilanden) van de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Cecaf) voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025 voorlopig vastgesteld op nul, in afwachting van de bekendmaking door de ICES van zijn wetenschappelijk advies voor ansjovis in ICES-sector 9a (Iberische wateren) voor die periode.

De ICES zal dat advies naar verwachting op 14 juni 2024 bekendmaken. In afwachting van de bekendmaking van dat ICES-advies wordt de TAC voor ansjovis in de ICES-deelgebieden 9 en 10 en de EU-wateren van Cecaf-sector 34.1.1 voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025 als “p.m.” (pro memorie) aangegeven. Zodra dat ICES-advies beschikbaar is, zullen de diensten van de Commissie het voorstel actualiseren door middel van een non-paper waarin die TAC op basis van dat advies wordt voorgesteld.

Witte koolvis in de Golf van Biskaje

Bij Verordening (EU) 2024/257 is de TAC voor witte koolvis (Pollachius pollachius) in de ICES-sectoren 8a, 8b, 8d en 8e (“Golf van Biskaje”) voor de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2024 voorlopig vastgesteld op 500 ton. Die voorlopige TAC werd vastgesteld omdat er meer tijd nodig was ter beoordeling van de sociaal-economische impact van de vaststelling van de definitieve TAC voor 2024 op het door de ICES in zijn wetenschappelijk advies4 voor witte koolvis in ICES-deelgebied 8 en ICES-sector 9a (Golf van Biskaje en de Iberische wateren) aanbevolen niveau5, i.e. 698 ton.

De Commissie heeft het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) verzocht een dergelijke impact te beoordelen. De Commissie heeft het WTECV ook verzocht aan te geven welk niveau van de definitieve TAC voor witte koolvis in de Golf van Biskaje nodig zou zijn om het verschijnsel van “choke species”6 (knelsoorten of verstikkingssoorten) in de gerichte visserij op tong (Solea solea) en langoustine (Nephrops norvegicus) te voorkomen. De Commissie heeft het WTECV een ad-hoccontractverslag verstrekt met een beoordeling van de sociaal-economische impact van de vaststelling van de definitieve TAC voor witte koolvis in de Golf van Biskaje op het door de ICES aanbevolen niveau in vergelijking met de vaststelling van die TAC op andere niveaus, alsook andere door Frankrijk ingediende documenten, waaronder een studie van het Franse onderzoeksinstituut voor de exploratie van de zee (Ifremer)7.

Op 28 maart 2024 heeft het WTECV zijn beoordeling8 bekendgemaakt van de sociaal-economische impact van de vaststelling van de definitieve TAC voor 2024 op het door de ICES in zijn wetenschappelijk advies voor witte koolvis aanbevolen niveau. In die beoordeling heeft het WTECV onder meer het volgende opgemerkt.

Ten eerste concludeert het WTECV dat “de studies [d.w.z. het ad-hoccontractverslag en de studie van Ifremer] over het algemeen consistent zijn om potentiële verstikkingssituaties en sociaal-economische effecten aan te wijzen indien de TAC-verlaging met 53 % zou worden toegepast op de TAC voor witte koolvis, uitgaande van de volledige uitvoering van de aanlandingsverplichting en de sluiting van de visserij na uitputting van de TAC”.

Ten tweede verwijst het WTECV met betrekking tot de studie van Ifremer naar de bevinding van de studie dat stopzetting van de visserij na uitputting van de door de ICES voor witte koolvis aanbevolen [TAC] zou leiden tot een vangst van 43 % van de TAC voor langoustine en 50 % van de TAC voor tong in 2024. Er zou ook een impact zijn op de vangsten van toonhaai … en zeebaars, met 41 % en 51 % van hun respectieve TAC’s.” Het WTECV is ook van mening dat uit de studie blijkt dat indien de definitieve TAC voor witte koolvis in de Golf van Biskaje op hogere niveaus zou worden vastgesteld dan door de ICES wordt aanbevolen, dit nog steeds een beperkend effect zou hebben op de visserij op tong (Solea solea) en langoustine (Nephrops norvegicus) en dat “de TAC voor witte koolvis de vloten die op tong en langoustine vissen potentieel zou verstikken met enige verlaging van de TAC”. Dit strookt met de overwegingen inzake gemengde visserij van de ICES9, volgens welke witte koolvis de meest beperkende soort is voor de demersale visserij in de Golf van Biskaje is.

Ten derde verwijst het WTECV met betrekking tot het ad-hoccontractverslag naar de bevinding in het verslag dat, indien de definitieve TAC voor witte koolvis in de Golf van Biskaje zou worden vastgesteld op het door de ICES aanbevolen niveau, “het verstikkingseffect, dat wordt gesimuleerd in de scenario’s waarbij gebruik wordt gemaakt van het minimumniveau van de visserijinspanning, zeer aanzienlijk kan zijn. De activiteit van deze vloten was in de eerste twee kwartalen van het jaar intensiever en daarom zal volgens de simulatie in Q2 (TAC = 500 t), Q3 (TAC = 698 t) of Q4 verstikking optreden op basis van de in 2022 waargenomen lagere vangstcapaciteit en uitgaande van swaps van Spanje naar Frankrijk.” Het WTECV verwijst ook naar de conclusie van het verslag dat “de minimale jaarlijkse TAC die nodig is om de gesimuleerde totale inspanning in te zetten, […]varieert van 1 209 ton, ([uitgaande van] geen swaps en gemiddelde vangstcapaciteit) tot 824 ton ([uitgaande van] swaps en de vangstcapaciteit van 2022).”

Naast de beoordeling van het WTECV merkt de Commissie op dat in het ad-hoccontractverslag, zoals beoordeeld door het WTECV, wordt geoordeeld dat indien de definitieve TAC voor witte koolvis in de Golf van Biskaje zou worden vastgesteld op het door de ICES aanbevolen niveau, dit zou leiden tot een vermindering van het totale inkomen van de betrokken Franse vloten met 48 miljoen EUR (- 37 %) ten opzichte van het gemiddelde inkomen in de periode 2020-2022 (uitgaande van de laagste vangbaarheid, 2022). De Commissie merkt voorts op dat in het ad-hoccontractverslag wordt aangegeven dat, om de huidige visserijinspanning tot eind 2024 te handhaven, de definitieve TAC voor witte koolvis in de Golf van Biskaje moet worden vastgesteld op 985 ton, en dat een dergelijk niveau zou leiden tot een geringe daling van het totale inkomen van 1,6 %. Tot slot merkt de Commissie op dat Frankrijk onevenredig zwaar zou worden getroffen door een verlaging van die TAC, aangezien het momenteel afhankelijk is van swaps en jaarflexibiliteit. Het gebruik van deze flexibiliteit zou daardoor moeilijker worden.

Op basis van de resultaten van de beoordeling van het WTECV, de in de vorige alinea samengevatte aanvullende elementen en de moeilijkheid om alle bestanden tegelijkertijd op MDO-niveau te bevissen, met name in situaties waarin dat zou leiden tot een voortijdige sluiting van een of meer visserijen, wordt overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) 2019/47210 voorgesteld om:

- de definitieve TAC voor witte koolvis in de ICES-sectoren 8a, 8b, 8d en 8e voor 2024 vast te stellen op 959 ton. Volgens het ICES-advies komt dit niveau overeen met de aanlandingen van dat bestand in 2022, i.e. het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn. De vaststelling van de definitieve TAC op 959 ton zal ervoor zorgen dat de huidige visserijdruk op witte koolvis in ICES-deelgebied 8 en ICES-sector 9a niet toeneemt. Volgens wetenschappelijk advies van de ICES11 ligt de visserijsterfte voor dat bestand momenteel onder het niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) oplevert. Daarnaast zal de vaststelling van de definitieve TAC van 959 ton volgens de studie van Ifremer het mogelijk maken de TAC’s voor zeebaars (Dicentrarchus labrax), langoustine en tong te bevissen op respectievelijk 56 %, 47 % en 55 %. Terwijl dit niveau het totale inkomen van de vloten, met name van de Franse vloten, zal doen dalen, zullen vissers bovendien de TAC’s voor zeebaars, langoustine en tong kunnen blijven bevissen tot het vierde kwartaal van 2024, en

- de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor witte koolvis in de ICES-sectoren 8a, 8b, 8d en 8e voor 2024 te verhogen van 30 cm tot 42 cm. Volgens de ICES-benchmark van 2023 voor dat bestand en het desbetreffende verslag van de ICES-werkgroep12 komt 42 cm overeen met de lengte bij geslachtsrijpheid voor dat bestand. Bijgevolg zal deze maatregel ervoor zorgen dat onvolwassen exemplaren beter worden beschermd en aldus bijdragen tot het herstel van de biomassa van dat bestand, die volgens het wetenschappelijk advies van de ICES momenteel onder de biomassa-index ligt (Itrigger). Voorts zou zonder deze maatregel het niveau van de definitieve TAC voor witte koolvis in de ICES-sectoren 8a, 8b, 8d en 8e voor 2024 verder moeten worden verlaagd om het herstel van witte koolvis in ICES-deelgebied 8 en ICES-sector 9a mogelijk te maken. Deze maatregel mag alleen van toepassing zijn tot de vaststelling van een overeenkomstig artikel 15, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad13 vastgestelde gedelegeerde handeling tot wijziging van deel A van bijlage VII bij die verordening door de invoering van een overeenkomstige technische maatregel.

Daarnaast wordt overeenkomstig artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) 2019/472 een verbod voorgesteld op de visserij op witte koolvis in de ICES-sectoren 8a, 8b, 8d en 8e door vissersvaartuigen die met bodemtrawls14, zegens15 en vaste kieuwnetten16 op zeebaars, langoustine en tong vissen.

Noordse garnaal in het Skagerrak-Kattegat

Bij Verordening (EU) 2024/257 is de TAC voor Noordse garnaal (Pandalus borealis) in de EU- en Noorse wateren van ICES-sector 3a (Skagerrak-Kattegat) voorlopig vastgesteld op nul voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025, in afwachting van de bekendmaking door de ICES van zijn wetenschappelijk advies voor Noordse garnaal in de ICES-sectoren 3a en 4a oost (Skagerrak-Kattegat en noordelijke Noordzee in de Noorse trog).

De ICES zal dat advies naar verwachting op 7 juni 2024 bekendmaken. Na de bekendmaking van dat ICES-advies zal de EU bilateraal overleg plegen met Noorwegen over: i) het niveau van de totale vangstmogelijkheden voor dat bestand voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025; ii) het niveau van de TAC voor Noordse garnaal in ICES-sector 3a voor die periode; en iii) extra uitwisselingen tussen Noorwegen en de EU van vangstmogelijkheden voor Noordse garnaal in de Noorse wateren ten zuiden van 62° NB voor 2024, die de EU en Noorwegen tijdens bilateraal overleg over de uitwisseling van quota en toegangsregelingen voor 2024 zijn overeengekomen te overwegen. In afwachting van de formele uitkomst van dat bilaterale overleg is de tekst van de desbetreffende overweging van Verordening (EU) 2023/19417 tussen vierkante haken opgenomen, met relevante aanpassingen, en wordt de TAC voor Noordse garnaal in de EU- en Noorse wateren van ICES-sector 3a voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025 als “p.m.” (pro memorie) aangegeven. Zodra de formele uitkomst van dat bilaterale overleg bekend is, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij door middel van een non-paper waarin de TAC voor die periode wordt voorgesteld op het met Noorwegen overeengekomen niveau.

Sprot in de Noordzee en in het Skagerrak-Kattegat

Bij Verordening (EU) 2024/257 zijn de TAC’s voor sprot (Sprattus sprattus) en geassocieerde bijvangsten voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2 025 voorlopig op nul vastgesteld in: i) de wateren van de EU en het VK van ICES-deelgebied 4 en ICES-sector 2a; en ii) EU-wateren en Noorse wateren van ICES-sector 3a (Skagerrak-Kattegat), in afwachting van de bekendmaking door de ICES van zijn wetenschappelijk advies voor sprot in ICES-deelgebied 4 en ICES-sector 3a voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025.

De ICES zal dat advies naar verwachting op 18 april 2024 bekendmaken. Na de bekendmaking van dat ICES-advies zal de EU trilateraal overleg plegen met het VK en Noorwegen over: i) het niveau van de totale vangstmogelijkheden voor dat bestand voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025; en ii) het niveau van de TAC voor sprot in ICES-deelgebied 4 en ICES-sector 2a en de TAC voor sprot in ICES-sector 3a voor die periode. In afwachting van de formele uitkomst van dat trilaterale overleg is de tekst van de desbetreffende overweging van Verordening (EU) 2023/194 tussen vierkante haken opgenomen, met relevante aanpassingen, en worden de TAC’s voor sprot en geassocieerde bijvangsten voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025 in: i) de wateren van de EU en het VK van ICES-deelgebied 4 en ICES-sector 2a; en ii) de EU- en Noorse wateren van ICES-sector 3a (Skagerrak en Kattegat) als “p.m.” (pro memorie) aangegeven. Zodra de formele uitkomst van dat bilaterale overleg bekend is, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij door middel van een non-paper waarin die TAC’s voor die periode worden voorgesteld op het met het VK en Noorwegen overeengekomen niveau.

Sprot in het Kanaal

Bij Verordening (EU) 2024/257 is de TAC voor sprot en geassocieerde bijvangsten in de wateren van de EU en het VK van de ICES-sectoren 7d en 7e (Kanaal) voorlopig op nul vastgesteld voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025, in afwachting van de bekendmaking door de ICES van zijn wetenschappelijk advies voor sprot in dat gebied voor die periode.

De ICES zal dat advies naar verwachting op 18 april 2024 bekendmaken. Na de bekendmaking van dat ICES-advies zal de EU bilateraal overleg plegen met het VK over het niveau van de TAC voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025, overeenkomstig de artikelen 498, leden 2, 4 en 6, van de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds18 (de “handels- en samenwerkingsovereenkomst”). In afwachting van de formele uitkomst van dat bilaterale overleg is de tekst van de desbetreffende overweging van Verordening (EU) 2023/194 tussen vierkante haken opgenomen, met relevante aanpassingen, en wordt de TAC voor sprot en geassocieerde bijvangsten in de ICES-sectoren 7d en 7e voor de periode van 1 juli 2024 tot en met 30 juni 2025 als “p.m.” (pro memorie) aangegeven. Zodra de formele uitkomst van dat bilaterale overleg bekend is, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij door middel van een non-paper waarin de TAC voor die periode wordt voorgesteld op het met het VK overeengekomen niveau.

Roodbaars in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan

Bij Verordening (EU) 2024/257 is het EU-quotum voor roodbaarzen (Sebastes spp.) in de internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1 en 2 (noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan) als “nog vast te stellen” aangegeven.

Om het mogelijk te maken dat de visserij op 1 juli 2024 aanvangt, wordt voorgesteld dat EU-quotum voor roodbaarzen in de internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1 en 2 voor 2024 vast te stellen. Voorgesteld wordt dit EU-quotum vast te stellen op 6 000 ton, i.e. op hetzelfde niveau als voor 2023, in afwachting van de beschikbaarheid van wetenschappelijk advies, en om het mogelijk te maken de visserijactiviteiten van de EU voor het bestand in internationale wateren op het historische niveau te handhaven.

Iccat

Op 13 maart 2024 hebben het Europees Parlement en de Raad Verordening (EU) 2024/89719 houdende omzetting in EU-recht van bepaalde beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) vastgesteld.

Verordening (EU) 2024/897 wijzigt onder meer artikel 33 van Verordening (EU) 2017/210720 door in die verordening een nieuwe bepaling op te nemen die EU-vaartuigen verbiedt schade te berokkenen aan kortvinmakreelhaaien die in de Atlantische Oceaan ten noorden van 5° NB worden gevangen, en op grond waarvan EU-vaartuigen dergelijke kortvinmakreelhaaien onmiddellijk in zee moeten terugzetten, daarbij terdege rekening houdend met de veiligheid van de bemanning. Daarnaast verbieden de artikelen 32, 34, 35 en 36 van Verordening (EU) 2017/2107 EU-vaartuigen reeds om delen of volledige karkassen van grootoogvoshaaien (Alopias superciliosus), oceanische witpunthaaien (Carcharhinus longimanus), hammerkophaaien van de familie Sphyrnidae en zijdehaaien (Carcharhinus falciformis) die in het kader van de Iccat-visserijen zijn gevangen, aan boord te houden, over te laden of aan te landen, en schrijven zij voor dat exemplaren ervan ongedeerd in zee moeten worden teruggezet. Om overlapping tussen bepalingen over hetzelfde onderwerp te voorkomen, is het daarom passend artikel 27, lid 1, en artikel 27, leden 3 tot en met 6, van Verordening (EU) 2024/257 te schrappen.

Bij Verordening (EG) nr. 2024/897 wordt onder meer artikel 8 van Verordening (EU) 2023/2053 van het Europees Parlement en de Raad21 gewijzigd door in laatstgenoemde verordening een nieuwe bepaling op te nemen op grond waarvan de lidstaten kunnen verzoeken om maximaal 5 % van hun jaarlijkse quotum voor blauwvintonijn (Thunnus thynnus) in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee van het voorgaande jaar over te dragen naar een bepaald jaar. Lidstaten die een dergelijk verzoek indienen, moeten bij de Commissie een herzien jaarlijks visserijplan en een herzien jaarlijks beheersplan voor de vangstcapaciteit indienen. Op basis van dergelijke herziene jaarlijkse visserijplannen en herziene jaarlijkse plannen voor het beheer van de vangstcapaciteit zal de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 5, van Verordening (EU) 2023/2053 een herzien EU-jaarplan ter bespreking en goedkeuring voorleggen aan het Iccat-secretariaat. In afwachting van de eventuele indiening en goedkeuring van een dergelijk herzien EU-jaarplan door de Iccat, wordt de TAC voor blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en de Middellandse Zee voor 2024 als“p.m.” (pro memorie) aangegeven. Zodra de Iccat een dergelijk mogelijk herzien EU-jaarplan heeft goedgekeurd, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij met een non-paper waarin wordt voorgesteld de TAC voor blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan ten oosten van 45° WL, en de Middellandse Zee voor 2024 te wijzigen.

Overeenkomstig artikel 15, lid 7, van Verordening (EU) 2023/2053 kunnen de lidstaten bij de Commissie uiterlijk op 15 mei van elk jaar herziene beheersplannen voor de kweek van blauwvintonijn in het Iccat-verdragsgebied indienen. Op basis van dergelijke herziene beheersplannen voor de kweek zal de Commissie een herzien EU-jaarplan indienen bij het Iccat-secretariaat ter bespreking en goedkeuring door de Iccat. In afwachting van de mogelijke indiening en goedkeuring van een dergelijk herzien EU-jaarplan door de Iccat is de tekst van de desbetreffende overweging van Verordening (EU) 2023/194 tussen vierkante haken opgenomen, met relevante aanpassingen, en worden de maximale kweekhoeveelheid en -capaciteit van de EU voor 2024 als “p.m.” (pro memorie) aangegeven. Zodra de Iccat een dergelijk mogelijk herzien EU-jaarplan heeft goedgekeurd, werken de diensten van de Commissie het voorstel bij met een non-paper waarin wordt voorgesteld de relevante maximale kweekhoeveelheid en -capaciteit voor 2024 te wijzigen.

NPFC

Tijdens haar jaarvergadering van 2024 heeft de Commissie voor de visserij in het noordelijke deel van de Stille Oceaan (North Pacific Fisheries Commission — NPFC) maatregelen voor Spaanse makreel (Scomber japonicus) in het NPFC-verdragsgebied gewijzigd en voor het eerst vangstbeperkingen voor dat bestand vastgesteld voor alle verdragsluitende partijen van de NPFC voor respectievelijk trawlers en ringzegenvaartuigen voor de periode van 1 juni 2024 tot en met 31 mei 202522. Daarnaast heeft de NPFC voor diezelfde periode een extra hoeveelheid van dat bestand voor de Unie vastgesteld. Ook heeft zij bijbehorende inspanningsbeperkingen vastgesteld. Voorts heeft de NPFC maatregelen vastgesteld die functioneel verbonden zijn met die vangstbeperkingen en die extra hoeveelheid, zonder welke: i) die vangstbeperkingen voor alle verdragsluitende partijen bij de NPFC niet hadden kunnen worden vastgesteld; en ii) de vangstmogelijkheden voor Spaanse makreel in het NPFC-verdragsgebied zouden moeten worden verlaagd om de niet-doelsoorten te beschermen. Voorgesteld wordt deze vangstmogelijkheden en functioneel verbonden maatregelen in het EU-recht op te nemen. Wat de vangstbeperkingen en de extra hoeveelheid voor de EU betreft, wordt voorgesteld deze op EU-niveau toe te wijzen, aangezien de lidstaten in het verleden niet op dat bestand hebben gevist.

Rectificatie van fouten

In bijlage IA, deel B, bij Verordening (EU) 2024/257, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2024/1015 van de Raad23, moeten de volgende fouten worden gerectificeerd:

- Tabel 103, voetnoot 1: de rapporteringscode “MAC/*3A4-BC” moet worden vervangen door “MAC/*3A4BC”.

- Tabel 123, voetnoot 2: Naast het EU-quotum voor industriële vis in de Noorse wateren van ICES-deelgebied 4 moet de hoeveelheid horsmakrelen (Trachurus spp.) die in het kader van dat EU-quotum mag worden gevangen, ook worden vastgesteld in lijn met het resultaat van het visserijoverleg tussen Noorwegen en de EU, namens Zweden, voor 202424. Die hoeveelheid moet derhalve worden vastgesteld op 400 ton.


1.

In bijlage IK bij Verordening (EU) 2024/257 moeten de volgende fouten worden gerectificeerd:


- Tabel 1, voetnoot 1: omwille van de juridische duidelijkheid moet de verwijzing naar FAO-deelgebied 51.7 worden geschrapt, aangezien het gebied in die voetnoot ook delen van FAO-deelgebied 51.6 bestrijkt.

- Tabel 2, voetnoot 1: overeenkomstig de in tabel 1 gevolgde aanpak moet de verwijzing naar FAO-deelgebied 51.7 worden geschrapt.

- Tabel 3, voetnoot 1: overeenkomstig de in tabel 1 gevolgde aanpak moet de verwijzing naar FAO-deelgebied 57.4 worden geschrapt. Bovendien moeten de coördinaten van de punten 1 en 4 worden gecorrigeerd.


2.

In de Verordeningen (EU) 2023/194 en (EU) 2024/257 moeten de volgende fouten met betrekking tot verboden soorten worden gerectificeerd:


- Artikel 18, lid 1, punt p), en bijlage IA, deel D, bij Verordening (EU) 2023/194: Overeenkomstig NEAFC-aanbevelingen 08:2024 tot en met 10:202425 mogen EU-vissersvaartuigen niet vissen op diepzeehaaien, diepzeeroggen (Rajiformes) en diepzeedraakvissen, die in die aanbevelingen zijn opgenomen in: i) alle internationale wateren van het verdragsgebied van de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC)26 (“gereglementeerd gebied” van de NEAFC); en, in voorkomend geval, ii) de EU-wateren van het NEAFC-verdragsgebied. Daarom moeten de verbodsbepalingen ook van toepassing zijn op EU-vissersvaartuigen in de internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1, 2 en 14. Daarnaast moeten de verbodsbepalingen ook van toepassing zijn op: i) Spaanse hondshaai (Galeus melastomus); ii) de soorten Rajiformes die zijn opgenomen in NEAFC-aanbeveling 10:2024; en iii) de soorten Chimaeras die zijn opgenomen in NEAFC-aanbeveling 08:2024; en

- Artikel 18, lid 1, punt p), en bijlage IA, deel D, bij Verordening (EU) 2023/194, artikel 20, lid 1, punten c) tot en met f), en artikel 55, lid 1, punt d), van Verordening (EU) 2024/257: Omwille van de juridische duidelijkheid moeten de verbodsbepalingen worden geschrapt in Verordening (EU) 2024/257 en worden opgenomen in Verordening (EU) 2023/194.