Toelichting bij COM(2024)83 - Standpunt EU in de Internationale Raad voor tropisch hout via besluit zonder bijeen te komen in verband met de verlenging van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 2006

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het namens de Unie in te nemen standpunt in de Internationale Raad voor tropisch hout (hierna “de ITTC” genoemd) in verband met de voorgestelde verlenging van de Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout, aangenomen in 2006 (hierna “de ITTA 2006” of “de overeenkomst” genoemd).

2. Achtergrond van het voorstel

2.1. De Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 2006

De Internationale Overeenkomst inzake tropisch hout van 2006 heeft ten doel de uitbreiding en diversificatie van de internationale handel in tropisch hout uit duurzaam beheerde en legaal geëxploiteerde bossen, alsmede het duurzame beheer van houtproducerende tropische bossen te bevorderen. De Europese Unie is partij bij de ITTA 20061.

De ITTA 2006 (aangenomen in 2006) verving de ITTA 1994; de eerste ITTA dateert van 1983 (ITTA 1983).

De ITTA 2006 is op 7 december 2011 in werking getreden voor een tijdvak van tien jaar. De overeenkomst is bij besluit 4 van de ITTC (LVII) en het respectieve EU-standpunt vastgesteld bij Besluit (EU) 2021/837 van de Raad van 6 mei 20212verlengd voor een periode van vijf jaar met ingang van 7 december 2021 tot en met 6 december 2026. Zij verstrijkt dus op 6 december 2026, tenzij er wordt besloten om krachtens artikel 44, lid 1, van de ITTA 2006 de overeenkomst te verlengen, nieuwe onderhandelingen erover te voeren of haar te beëindigen. Na de initiële verlenging met een periode van vijf jaar kan de ITTA 2006 overeenkomstig artikel 44, lid 2, met drie jaar worden verlengd met ingang van 7 december 2026 tot en met 6 december 2029. Na die datum is geen verlenging mogelijk. Voor de voortzetting van de Internationale Organisatie voor tropisch hout (ITTO) in welke vorm dan ook, moet een nieuwe overeenkomst in werking treden.

Het besluit tot verlenging van de overeenkomst is een prerogatief van de ITTC, de hoogste autoriteit van de ITTO, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de ITTA 2006. De ITTO-leden vertegenwoordigen ongeveer 80 % van de tropische bossen in de wereld en meer dan 90 % van de handel in hout en houtproducten. De ITTC bestaat uit alle leden van de ITTO. De ITTO heeft twee categorieën leden: producerende en verbruikende leden. Krachtens artikel 12, lid 1, van de ITTA 2006 streeft de ITTC ernaar dat al zijn besluiten en aanbevelingen bij consensus tot stand komen. Indien geen consensus kan worden bereikt, neemt de ITTC overeenkomstig artikel 44, lid 1, bij bijzondere stemming een besluit over de ITTA 2006. Krachtens artikel 2, lid 8, wordt onder een “bijzondere stemming” verstaan: een stemming waarvoor is vereist ten minste twee derde van de stemmen uitgebracht door de aanwezige en hun stem uitbrengende producerende leden en ten minste 60 procent van de stemmen uitgebracht door de aanwezige en hun stem uitbrengende verbruikende leden – welke stemmen afzonderlijk worden geteld – op voorwaarde dat deze stemmen zijn uitgebracht door ten minste de helft van de aanwezige en hun stem uitbrengende producerende leden en ten minste de helft van de aanwezige en hun stem uitbrengende verbruikende leden.

De leden van de ITTC hebben in totaal 2 000 stemmen (de producerende en de verbruikende leden hebben elk 1 000 stemmen). De jaarlijkse bijdragen en stemmen worden gelijkelijk over deze twee groepen verdeeld. Binnen elke groep worden de bijdragen en stemmen van de individuele leden berekend op basis van de handel in tropisch hout en, in het geval van producenten, op basis van de omvang van de tropische bossen in het land. De EU betaalt het grootste berekende aandeel van de bijdragen (betaald door de Commissie voor alle lidstaten) aan de administratieve begroting van de ITTO, heeft het hoogste aantal stemmen (alsook het grootste aantal verbruikende leden) en kan bij een bijzondere stemming een blokkerende minderheid hebben.

Krachtens artikel 7, punt a), kan de ITTC ook besluiten nemen zonder bijeen te komen.

Tijdens de 59e vergadering van de ITTC in november 2023 (ITTC59) heeft de ITTC besloten om uiterlijk op 1 juni 2024 een besluit te nemen zonder bijeen te komen over de vraag of de ITTA 2006 met een periode van drie jaar wordt verlengd met ingang van 7 december 2026 tot en met 6 december 2029, waarbij dit besluit voldoet aan de vereisten van het reglement van orde 35 en artikel 36, punt d), i), en heeft zij de leden verzocht te verwijzen naar het besluit zonder bijeen te komen, zoals bedoeld in de bovenstaande paragraaf, dat zo spoedig mogelijk onder de leden moet worden verspreid, en uiterlijk op 27 mei 2024 hun stem uit te brengen.


2.2. De beoogde verlenging van de ITTA 2006

Er zijn belangrijke vragen die moeten worden beantwoord over de toekomst van de ITTO, met inbegrip van de financieringsstructuur, de programmatische aanpak en de daarmee samenhangende mobilisatie van middelen. Tegelijkertijd moet de organisatie reageren op nieuwe horizontale beleidsmaatregelen en nieuwe bosgerelateerde internationale overeenkomsten, zoals het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal. Daarom moet de ITTO oplossingen vinden voor structurele en constitutionele kwesties. Deze kwesties moeten door de leden worden aangepakt, wat zou kunnen leiden tot een grondigere herziening van de overeenkomst. Verwacht wordt dat een dergelijke grondige bespreking niet binnen de huidige periode van de ITTA 2006 zal worden afgerond. Een verdere verlenging van de ITTA 2006 is derhalve noodzakelijk voor de voorbereiding van eventuele latere overeenkomsten.

Daartoe heeft de ITTC59 een open voorbereidende werkgroep (VWG) opgericht en de VWG verzocht het vaststellen van elementen die in aanmerking moeten worden genomen voor toekomstige heronderhandelingen, te bespoedigen. De ITTC59 heeft de VWG voorts verzocht om in 2024 bij de ITTC60 een verslag in te dienen over de modaliteiten voor de herziening van de ITTA 2006.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

De beoogde handeling is een besluit van de Raad betreffende het namens de Unie in te nemen standpunt op basis van artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Het doel van dit voorstel is de Raad te verzoeken de Commissie te machtigen om binnen de ITTC namens de Unie in te stemmen met of te stemmen voor de verlenging van de ITTA 2006 met een aanvullende periode van drie jaar via een besluit zonder bijeen te komen.

4. Rechtsgrondslag

4.1. Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1. Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt3.

4.1.2. Toepassing op het onderhavige geval

De door de ITTC vast te stellen handeling via besluit zonder bijeen te komen is een handeling met rechtsgevolgen.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2. Materiële rechtsgrondslag

4.2.1. Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

4.2.2. Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3. Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.