Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (de GVB-basisverordening) 1 moet ervoor zorgen dat de levende aquatische hulpbronnen vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzaam worden geëxploiteerd. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden. Alle verordeningen inzake de vangstmogelijkheden moeten de vangsten beperken tot niveaus die in overeenstemming zijn met de algemene GVB-doelstellingen.
Het doel van dit voorstel is de vangstmogelijkheden vast te stellen voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.
Overeenkomstig het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee 2 wordt in dit voorstel voorgesteld vangstmogelijkheden vast te stellen voor de betrokken lidstaten (Spanje, Frankrijk en Italië) in de vorm van een maximaal toegestane visserijinspanning en maximale vangstbeperkingen voor garnalen.
Voorts wordt voorgesteld vangstmogelijkheden vast te stellen uit hoofde van overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), een regionale organisatie voor visserijbeheer die verantwoordelijk is voor de instandhouding en het beheer van de levende mariene rijkdommen in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De Europese Unie is lid van de GFCM, samen met Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta, Roemenië, Slovenië en Spanje. De maatregelen die in het kader van de GFCM worden aangenomen, zijn bindend voor de leden ervan.
Tot slot wordt voorgesteld een autonoom quotum vast te stellen voor sprot uit de Zwarte Zee dat bedoeld is om het huidige niveau van visserijsterfte niet te laten stijgen. Ook worden de door de GFCM vastgestelde totale toegestane vangst (TAC) en de quota voor tarbot geïmplementeerd in het recht van de Unie.
Het uiteindelijke doel van het voorstel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan worden gehaald. Met het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee wordt beoogd om de visserijsterfte op een niveau te brengen waarmee de MDO in steeds verdere mate en waar mogelijk in 2020, doch uiterlijk op 1 januari 2025 kan worden gehaald.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het GVB.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de andere beleidsgebieden van de Unie, en met name met het milieubeleid.
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.
•
Evenredigheid
Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het GVB een gemeenschappelijk beleid is, in die zin dat voor elk regionaal zeebekken van de EU (bijvoorbeeld de Oostzee of de Middellandse Zee) een verordening inzake vangstmogelijkheden wordt vastgesteld, waardoor een gelijk speelveld bij de uitvoering van het GVB wordt gewaarborgd. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU moet de Raad maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden aannemen.
Met het voorstel worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Krachtens artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van de GVB-basisverordening zijn de lidstaten vrij om te beslissen hoe de hun toegewezen vangstmogelijkheden volgens bepaalde in die artikelen vastgestelde criteria kunnen worden toegewezen aan vissersvaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten beschikken dan ook over de nodige beoordelingsmarge om de hun toegewezen vangstmogelijkheden te verdelen volgens hun sociale en economische modellen.
•
Keuze van het instrument
Een verordening wordt als het meest geschikte instrument beschouwd omdat hiermee voorschriften kunnen worden vastgesteld die rechtstreeks van toepassing zijn op de lidstaten en de betrokken marktdeelnemers. Zo kan ervoor worden gezorgd dat de voorschriften tijdig en op geharmoniseerde wijze worden uitgevoerd, wat tot grotere rechtszekerheid leidt.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Niet van toepassing.
•
Raadpleging van belanghebbenden
Belanghebbende partijen zijn geraadpleegd via de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad “Duurzamere visserij in de EU: stand van zaken en oriëntaties voor 2024” (COM(2023) 303 final).
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
De beoordeling van de toestand van de bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee is gebaseerd op de recentste werkzaamheden van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij en het wetenschappelijk adviescomité van de GFCM.
•
Effectbeoordeling
De werkingssfeer van verordeningen inzake vangstmogelijkheden is omschreven in artikel 43, lid 3, VWEU.
Met het meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee is een visserijinspanningsregeling ingevoerd om het probleem van overbevissing in de demersale visserijen in het desbetreffende gebied aan te pakken. Op grond van artikel 7, lid 3, punt b), van het meerjarenplan kan de verlaging van de visserijinspanning ook nog worden aangevuld met relevante technische of andere instandhoudingsmaatregelen die overeenkomstig het recht van de Unie worden genomen om de waarde van de geraamde visserijsterfte die, bij een bepaald visserijpatroon en bij de heersende gemiddelde milieuomstandigheden, een maximale opbrengst op de lange termijn (Fmdo) oplevert, uiterlijk op 1 januari 2025 te verwezenlijken. Bij Verordening (EU) 2022/110 van de Raad (verordening inzake vangstmogelijkheden 2022) 3 zijn op basis van wetenschappelijke advies een visserijinspanningsregeling voor beugvisserijvaartuigen en vangstbeperkingen voor garnalen ingevoerd. Die regeling is bij Verordening (EU) 2023/195 van de Raad (verordening inzake vangstmogelijkheden 2023) 4 gehandhaafd.
Wat de door de GFCM ingevoerde vangstmogelijkheden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee betreft, wordt in dit voorstel voorgesteld uitvoering te geven aan internationaal overeengekomen maatregelen. Alle elementen die van belang zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen bij het voorbereiden en voeren van internationale onderhandelingen in het kader waarvan vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.
Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar maakt ook deel uit van een langeretermijnaanpak om de visserijinspanning geleidelijk op een niveau te brengen dat op lange termijn duurzaam is.
•Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Niet van toepassing.
•Grondrechten
Het voorstel eerbiedigt de grondrechten, en met name die welke in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.
2.
Gevolgen voor de begroting
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De monitoring en de naleving van de voorschriften worden gewaarborgd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad 5 .
•
Artikelsgewijze toelichting
In het voorstel wordt voorgesteld de vangstmogelijkheden voor 2024 voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee vast te stellen, en met name:
A. Uitvoering van het meerjarig beheersplan voor het westelijke deel van de Middellandse Zee
In het kader van het meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee moet de Raad voor trawlers die demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee exploiteren, een maximaal toegestane visserijinspanning per lidstaat vaststellen voor elke visserijinspanningsgroep en voor de bestandsgroepen in bijlage I bij het plan.
Om de MDO-doelen voor de demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee te halen, werd in 2022 in wetenschappelijk advies van zowel het WTECV als het wetenschappelijk adviescomité van de GFCM aanbevolen om snel actie te ondernemen en de visserijsterfte daadwerkelijk te doen dalen. De heekbestanden en één diepzeegarnaalbestand waren zodanig overbevist dat het WTECV oordeelde dat ze zich op een niveau onder Blim bevonden, d.i. het grensreferentiepunt, uitgedrukt in paaibiomassa, als weergegeven in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van het WTECV of van een vergelijkbare onafhankelijke wetenschappelijke instantie die op het niveau van de Unie of op internationaal niveau wordt erkend, onder hetwelk de reproductiecapaciteit verminderd kan zijn.
Volgens het advies van het WTECV (STECF-22-11 en PLEN-22-03) was een holistische benadering, waarbij inspanningsmaatregelen voor zowel trawlers als beugvisserijvaartuigen worden gecombineerd met vangstbeperkingen voor diepzeegarnalen, noodzakelijk om de visserijsterfte, met name voor heek en diepzeegarnalen, dringend te doen dalen. Deze benadering werd geïmplementeerd met de verordeningen inzake vangstmogelijkheden 2022 en 2023 en de Commissie stelt voor deze benadering in 2024 te blijven toepassen.
In dit voorstel wordt het niveau van de visserijinspanning en van de vangsten in een aantal gevallen met “p.m.” (pro memorie) weergegeven; deze niveaus zullen worden aangevuld in een later stadium, wanneer het advies van het WTECV beschikbaar is.
Om het gebruik van selectief vistuig te bevorderen en efficiënte sluitingen van gebieden vast te stellen voor de bescherming van jonge vissen en paaiende vissen, is voorts in de verordening inzake vangstmogelijkheden 2023 het compensatiemechanisme gehandhaafd dat bij de verordening inzake vangstmogelijkheden 2022 was ingesteld met betrekking tot de inspanningsregeling voor trawlers. De Commissie stelt voor dit mechanisme in 2024 te behouden.
B. GFCM-maatregelen die van toepassing zijn in de Middellandse Zee
–Oogstbeperkingen en bovengrenzen voor het aantal vismachtigingen voor rood koraal in de hele Middellandse Zee (GDG’s 1 tot en met 27).
–Maximale vangstbeperkingen voor roze diepzeegarnaal en maximaal toegestane visserijinspanning en vlootcapaciteitsmaximum voor heek in het Kanaal van Sicilië (GDG’s 12 tot en met 16).
–Vlootcapaciteitsmaximum en vangstbeperkingen voor rode diepzeegarnaal en blauwrode diepzeegarnaal in het Kanaal van Sicilië (GDG’s 12 tot en met 16), de Ionische Zee (GDG’s 19 tot en met 21) en de Levantijnse Zee (GDG’s 24 tot en met 27).
–Maximumniveau van de vangsten en maximumaantal beuglijnen en handlijnen voor zeebrasem in de Zee van Alborán (GDG’s 1 tot en met 3).
–Maatregelen voor kleine pelagische soorten in het kader van het meerjarig beheersplan 2021 van de GFCM voor kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee (GDG’s 17 en 18).
De Commissie stelt voor, de uitvoering van dat plan, waarbij een tweestapsbenadering wordt gevolgd met eerst een overgangsperiode van drie jaar en daarna langetermijnmaatregelen voor een periode van vijf jaar, in 2024 voort te zetten.
2024 is het derde jaar van de overgangsperiode en de Commissie stelt de voortzetting voor van de toepassing van de vangstbeperkingen, met een over Italië en Kroatië verdeeld intern aandeel voor de overgangsperiode en een overgangsreserve voor Slovenië. Ook stelt zij de voortzetting voor van het vlootcapaciteitsmaximum voor ringzegenvaartuigen en pelagische trawlers die op kleine pelagische soorten vissen. Dit capaciteitsmaximum moet hetzelfde zijn als in de verordening inzake vangstmogelijkheden 2023 en moet gebaseerd zijn op de in 2014 aan de GFCM gerapporteerde capaciteit.
–Maatregelen voor demersale bestanden in het kader van het meerjarige beheersplan 2019 van de GFCM voor demersale soorten in de Adriatische Zee (GDG’s 17 en 18).
Tijdens haar 46e jaarvergadering in november 2023 moet de GFCM een nieuwe aanbeveling aannemen waarbij de visserijinspanning voor bodemottertrawlers (OTB) en boomkortrawlers (TBB) voor 2024 wordt verlaagd. Het voorstel zal na de jaarvergadering van de GFCM door middel van een non-paper worden bijgewerkt met de niveaus van de verlaging.
Het in de verordening inzake vangstmogelijkheden 2023 vastgestelde vlootcapaciteitsmaximum moet in 2024 worden gehandhaafd.
Dit voorstel bevat een aantal placeholders voor bestanden waarvoor de overgangsmaatregelen van de GFCM eind 2023 aflopen en waarvoor de GFCM tijdens haar 46e jaarvergadering in november 2023 nieuwe maatregelen moet aannemen, zoals voor goudmakreel. Het voorstel zal na de jaarvergadering van de GFCM door middel van een non-paper worden bijgewerkt met de nieuwe maatregelen.
C. GFCM-maatregelen die van toepassing zijn in de Zwarte Zee
–Een autonoom quotum voor sprot op basis van wetenschappelijk advies.
–De TAC en de toewijzing van quota voor tarbot in het kader van het meerjarig beheersplan 2017 van de GFCM voor de tarbotvisserij, ter uitvoering van Aanbeveling GFCM/43/2019/3 (GDG 29).
Wat betreft het niveau van de TAC en de quota voor tarbot zal het voorstel na de 46e jaarvergadering van de GFCM in november 2023 worden bijgewerkt.
De GFCM-aanbevelingen tot en met 2017 zijn in het recht van de Unie geïmplementeerd bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 (zoals gewijzigd) 6 en de Commissie heeft een voorstel ingediend om uitvoering te geven aan de GFCM-aanbevelingen van 2018 en 2019 (COM/2021/434 final). Over dat voorstel hebben de medewetgevers in juli 2023 een politiek akkoord bereikt 7 .
Maatregelen die functioneel verbonden zijn met de vangstmogelijkheden, zoals sluitingen van paaigebieden, maken deel uit van dit voorstel omdat de vangstmogelijkheden zonder dergelijke sluitingsperioden (zoals voor tarbot in de Zwarte Zee) niet op hetzelfde niveau zouden kunnen worden vastgesteld. De duur van de sluitingsperiode kan variëren naargelang van de toestand van het bestand zoals beoordeeld in het wetenschappelijk advies.
Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad 8 bevat aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de vangstmogelijkheden en onder meer, in de artikelen 3 en 4, flexibiliteitsbepalingen voor bestanden waarvoor respectievelijk voorzorgs- en analytische TAC’s gelden. Krachtens artikel 2 van die verordening moet de Raad bij de vaststelling van de TAC’s bepalen op welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn, met name op basis van de biologische toestand van de bestanden. Daarnaast is in artikel 15, lid 9, van de GVB-basisverordening een jaarflexibiliteitsmechanisme ingesteld voor alle bestanden die onder de aanlandingsverplichting vallen. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende mariene biologische rijkdommen ondergraaft en de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen bemoeilijkt, moet worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn wanneer de lidstaten geen gebruik maken van de jaarflexibiliteit die is vastgesteld in artikel 15, lid 9, van de GVB-basisverordening.