Toelichting bij COM(2023)516 - Europese grensoverschrijdende verenigingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2023)516 - Europese grensoverschrijdende verenigingen.
bron COM(2023)516
datum 05-09-2023
1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Ten grondslag aan het voorstel ligt de resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2022, die erop gericht is verenigingen en andere organisaties zonder winstoogmerk (hierna “non-profitorganisaties” genoemd) in de EU te stimuleren met het oog op de voltooiing van de interne markt, de bescherming van hun grondrechten en de bevordering een democratische ruimte in de EU. Met name werd de Commissie in de resolutie op grond van artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) verzocht om twee nieuwe wetgevingsvoorstellen in te dienen: een verordening (op grond van artikel 352 VWEU) tot vaststelling van de rechtsvorm van “Europese vereniging”, en een richtlijn tot harmonisatie van gemeenschappelijke minimumnormen voor non-profitorganisaties (op grond van artikel 114 VWEU). De Europese Commissie heeft positief gereageerd op de oproep van het Europees Parlement om een gunstig klimaat te creëren voor de non-profitsector, waar verenigingen de meest voorkomende rechtsvorm zijn.

Het voorstel heeft tot doel de werking van de interne markt voor verenigingen zonder winstoogmerk te verbeteren door maatregelen vast te stellen om de voorwaarden voor het oprichten en exploiteren van Europese grensoverschrijdende verenigingen (European cross-border associations - ECBA’s) te coördineren, teneinde verenigingen zonder winstoogmerk die actief zijn op de interne markt, te helpen hun recht op vrij verkeer uit te oefenen.

Verenigingen zonder winstoogmerk vertegenwoordigen de belangrijkste rechtsvorm van non-profitorganisaties in de Europese Unie en geschat wordt dat er 3,8 miljoen verenigingen zonder winstoogmerk in de EU-lidstaten zijn. Van de vier rechtsvormen die van oudsher deel uitmaken van de sociale economie komen verenigingen zonder winstoogmerk ook het meest voor1. Daarvan zijn er 310 000 actief in meer dan één lidstaat, terwijl er nog eens 185 000 in theorie grensoverschrijdende activiteiten zouden kunnen ontplooien indien de belemmeringen zouden worden weggenomen. Verenigingen zonder winstoogmerk zijn organisaties die worden gedreven door de kernbeginselen van de sociale economie: de voorrang van mensen en sociale en milieudoeleinden op winst, de herinvestering van de meeste winsten en overschotten om activiteiten uit te voeren in het belang van de leden/gebruikers (“collectief belang”) of de ruime samenleving (“algemeen belang”), en de democratische of participatieve governance.

Verenigingen zonder winstoogmerk zijn actief in sectoren met een maatschappelijke impact, zoals gezondheidszorg, sociale diensten, sociale inclusie, cultuur, sport, onderzoek en ontwikkeling, onderwijs en opleiding, en zijn goed voor 2,9 % van het bbp van de EU. Via hun op lidmaatschap gebaseerde structuur hebben zij ook een rechtstreeks hefboomeffect op burgers die lid, donor of begunstigde van hun activiteiten zijn. Wanneer de activiteiten van verenigingen zonder winstoogmerk tegen vergoeding worden verricht, vormen zij een dienst in de zin van artikel 57 VWEU.

Verenigingen zonder winstoogmerk leveren een positief effect bij het waarborgen van sociale rechtvaardigheid en welvaart voor EU-burgers en spelen een belangrijke rol voor de groei binnen de interne markt. Hun sociaaleconomisch potentieel wordt echter niet ten volle benut. Het volledige potentieel van de interne markt kan alleen worden ontsloten als alle deelnemers de rechten genieten waarin deze voorziet. Hiertoe hebben verenigingen zonder winstoogmerk een voorspelbaar rechtskader nodig dat hen in staat stelt hun activiteiten naadloos uit te voeren, ook wanneer zij over de grenzen heen actief zijn op de interne markt.

Momenteel worden verenigingen zonder winstoogmerk en hun activiteiten op verschillende wijzen gereguleerd door specifieke wetgeving in 24 lidstaten2, wat tot rechtsonzekerheid leidt en verschillende administratieve procedures en vereisten met zich meebrengt. De regels inzake oprichting, lidmaatschap en bestuur omvatten verschillende vereisten. Het aantal natuurlijke of rechtspersonen waaruit een vereniging zonder winstoogmerk moet bestaan, varieert bijvoorbeeld van 3 tot 20, afhankelijk van de lidstaat. Er gelden verschillende vereisten om lid te worden van of een uitvoerende rol te vervullen binnen de vereniging zonder winstoogmerk, die in sommige gevallen betrekking hebben op nationaliteit of rechtmatig verblijf. Hoewel alle verenigingen zonder winstoogmerk een uitvoerend en besluitvormingsorgaan hebben, verschillen de regels met betrekking tot hun bestuur van lidstaat tot lidstaat. Bovendien gelden voor de verkrijging van rechtspersoonlijkheid van verenigingen zonder winstoogmerk verschillende regels, waarbij sommige lidstaten rechtspersoonlijkheid verlenen bij registratie en andere bij erkenning door de nationale instanties of eenvoudigweg door middel van oprichting. Ook de mogelijkheden om economische activiteiten uit te oefenen variëren. Bovendien erkent een zeer grote meerderheid van de lidstaten geen verenigingen uit andere lidstaten die grensoverschrijdende activiteiten willen ontplooien. Hierdoor zijn verenigingen zonder winstoogmerk die economische activiteiten willen uitoefenen in een andere lidstaat gedwongen om in die lidstaat een nieuwe vereniging zonder winstoogmerk op te richten en te registreren, hetgeen leidt tot verdere administratieve kosten en formaliteiten. Dit heeft ook gevolgen voor het kanaliseren van kapitaal tussen verenigingen zonder winstoogmerk, waardoor een naadloze kapitaalstroom wordt belemmerd en het vermogen van verenigingen zonder winstoogmerk om hun activiteiten in een andere lidstaat uit te oefenen, wordt ondermijnd. De regels lopen tevens uiteen wat betreft de toegang tot kapitaal en er bestaan moeilijkheden bij het verkrijgen van financiële leningen, kredieten en garanties binnen kredietinstellingen. Het feit dat deze verenigingen geen winstoogmerk hebben, maakt deze belemmeringen bijzonder scherp en verhoogt de financiële last die zij moeten dragen wanneer zij in de Unie over de grenzen heen actief zijn.

Zoals in het kader van de effectbeoordeling ter ondersteuning van dit voorstel is vastgesteld, brengen deze verschillen ongerechtvaardigde nalevingskosten met zich mee voor verenigingen zonder winstoogmerk die in meerdere lidstaten activiteiten willen uitoefenen, leiden zij tot onzekerheid omtrent de toepasselijke verplichtingen en kunnen zij de verlening en verdere ontwikkeling van diensten met een maatschappelijke impact op de interne markt ontmoedigen. Deze heterogeniteit ondermijnt niet alleen de goede werking van de interne markt, maar heeft ook negatieve gevolgen voor de vrijheid van vereniging, evenals voor de vrijheid van meningsuiting en van informatie, en belemmert uiteindelijk verenigingen zonder winstoogmerk om hun volledige potentieel te benutten om in de EU economische en maatschappelijke waarde te genereren.


Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel is opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2023 als onderdeel van het kader voor de sociale economie met betrekking tot de kernambitie van de Commissie “Een economie die werkt voor de mensen”3, waarmee wordt bijgedragen aan het streven naar een economie die volledig kan inspelen op de behoeften van de EU-burgers en zo sociale rechtvaardigheid en welvaart waarborgt. In die zin hangt het samen met in het actieplan voor de sociale economie4 aangekondigde maatregelen en vormt het samen daarmee het “kader voor de sociale economie”, namelijk: het voorstel voor een aanbeveling van de Raad over “de ontwikkeling van voorwaarden voor een kader voor de sociale economie in de lidstaten”5; en twee werkdocumenten van de diensten van de Commissie waarin toepasselijke fiscale kaders voor entiteiten van de sociale economie (“relevant taxation frameworks for social economy entities”)6 en aan de jurisprudentie van de EU ontleende beginselen inzake niet-discriminerende belasting van liefdadigheidsorganisaties en hun donoren (“non-discriminatory taxation of charitable organisations and their donors: principles drawn from EU case-law”)7 worden vastgesteld. De aanbeveling van de Raad bevordert met name een gunstig klimaat voor entiteiten van de sociale economie, waaronder verenigingen, en de werkdocumenten van de diensten van de Commissie over belastingaangelegenheden zorgen voor duidelijkheid en een beter begrip van de toepasselijke belastingregels voor entiteiten van de sociale economie en grensoverschrijdende donaties voor non-profitorganisaties. Deze teksten vormen derhalve een aanvulling op dit wetgevingsvoorstel, aangezien zij alomvattende strategieën voor entiteiten van de sociale economie, waaronder verenigingen zonder winstoogmerk, uitstippelen en ingaan op belastingaangelegenheden die niet in het voorstel worden geregeld.

Het voorstel volgt gedeeltelijk een aantal oplossingen die zijn aangenomen in het kader van EU-regels inzake vennootschapsrecht8 en diensten op de interne markt. De EU-regels inzake vennootschapsrecht (Richtlijn EU 2017/1132)9 harmoniseren onder andere de oprichtings-, kapitaal- en openbaarmakingsvereisten en transacties (binnenlandse fusies en splitsingen, grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen voor vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid), waardoor ondernemingen overal in de EU kunnen worden opgericht en activiteiten kunnen ontplooien. De dienstenrichtlijn10 vergemakkelijkt de uitoefening van de vrijheid van vestiging voor dienstverleners en het vrije verkeer van diensten, waarbij een hoge kwaliteit van diensten gewaarborgd blijft. In diezelfde zin beoogt het voorstel de beperkingen aan te pakken die verenigingen zonder winstoogmerk ondervinden bij de uitoefening van de vrijheden van de interne markt, en hen in staat te stellen overal in de EU activiteiten uit te voeren, via de nieuwe rechtsvorm van Europese grensoverschrijdende vereniging (ECBA).

In het licht van het bovenstaande vult de richtlijn een lacune in de wetgeving op, aangezien er op EU-niveau geen specifieke wetgeving bestaat waarin de voorwaarden worden geregeld waaronder verenigingen zonder winstoogmerk grensoverschrijdend actief kunnen zijn op de interne markt11. In die zin verschilt de gerichte aanpak van het voorstel sterk van de brede aanpak die werd gevolgd in het voorstel van de Commissie van 1992 tot invoering van een Europese rechtsvorm voor verenigingen (d.w.z. de Europese vereniging)12, aangezien het niet de bedoeling is een Europees statuut voor verenigingen in te voeren, maar daarentegen een nieuwe nationale rechtsvorm te creëren die de grensoverschrijdende activiteiten van verenigingen zonder winstoogmerk en hun mobiliteit vergemakkelijkt en de nationale tradities in acht neemt.

Voorts houdt het voorstel verband met EU-regels voor andere bestaande Europese rechtsvormen die in het algemeen bedoeld zijn om grensoverschrijdende activiteiten tussen de lidstaten en meer in het algemeen in de hele Unie te vergemakkelijken en te versterken, met name het Europees economisch samenwerkingsverband (EESV)13, de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS)14, het Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC)15 en de Europese consortia voor digitale infrastructuur (EDIC’s)16. Hoewel zij op lidmaatschap zijn gebaseerd, zijn deze rechtsvormen in het kader van dit voorstel niet vergelijkbaar met verenigingen zonder winstoogmerk. Zij zijn ofwel opgezet om zeer specifieke en afgebakende taken uit te voeren17 (ERIC en EDIC), hebben een zeer beperkt soort lidmaatschap18 (EGTS en ERIC), hebben geen beperkte aansprakelijkheid (EESV en EGTS) of hebben geen non-profitdoel en geen beperking inzake de verdeling van de winst (EESV).

Ten slotte wordt met deze richtlijn niet beoogd bepaalde rechtsgebieden te regelen die relevant zijn voor ECBA’s op de interne markt, met name belastingen, arbeidsrecht, mededinging, intellectuele eigendom, bestrijding van witwassen en insolventie.


Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel is ingebed in de bredere politieke doelstellingen van de Europese Green Deal (met inbegrip van het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”) en is relevant voor de uitvoering van ander EU-beleid op gebieden als democratie en grondrechten.

Het voorstel maakt ook deel uit van de prioriteit van de Commissie “een Europa dat klaar is voor het digitale tijdperk”19 en ondersteunt de politieke doelstelling van het digitale decennium 2030 door het gebruik van digitale middelen te verbeteren en aan te moedigen teneinde de administratieve lasten in verband met grensoverschrijdende activiteiten van verenigingen zonder winstoogmerk te verminderen. Dit is uiteindelijk van belang voor het versterken van de vrijheid van meningsuiting en van informatie in het maatschappelijk middenveld en voor het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid.

Wat grensoverschrijdende activiteiten van verenigingen zonder winstoogmerk betreft, is het voorstel in overeenstemming met de bevindingen van het jaarverslag van 2022 over de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de EU20, waarin wordt benadrukt dat maatschappelijke organisaties kunnen pleiten voor beleid en wetgeving buiten de grenzen van de lidstaten en dat hun rol bijzonder relevant is in de context van de huidige uitdagingen waarmee de EU wordt geconfronteerd. In dit verband heeft de Conferentie over de toekomst van Europa21 de belangrijke rol van het maatschappelijk middenveld erkend en erop gewezen dat er een statuut voor Europese grensoverschrijdende verenigingen en non-profitorganisaties moet komen. Het voorstel zou een positief hefboomeffect kunnen hebben op de allianties van Europese universiteiten met als doel een diepere, flexibele grensoverschrijdende samenwerking op lange termijn te bevorderen22. Het voorstel is voorts parallel aan het aangekondigde pakket “Verdediging van de democratie”23 opgesteld.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 50 en 114 VWEU.

Artikel 50, leden 1 en 2, VWEU, dat het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheid verleent om bepalingen vast te stellen ter verwezenlijking van de vrijheid van vestiging, dient als rechtsgrondslag voor maatregelen die de uitoefening van het recht van vestiging van verenigingen met een economische activiteit en hun mobiliteit vergemakkelijken, bijvoorbeeld verplaatsing van de statutaire zetel.

Bij artikel 114 VWEU wordt het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheid verleend om de maatregelen vast te stellen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de instelling en de werking van de interne markt betreffen.

Doel van het voorstel is de uitoefening van het recht van vestiging van verenigingen zonder winstoogmerk en de daadwerkelijke uitoefening van het recht op vrij verkeer te vergemakkelijken door maatregelen vast te stellen om de voorwaarden voor de oprichting en werking van ECBA’s te coördineren, en aldus te voorzien in onder meer de automatische erkenning van hun rechtspersoonlijkheid door de lidstaten, ervoor te zorgen dat zij onderworpen zijn aan één enkele registratieplicht en te voorzien in geharmoniseerde regels inzake mobiliteit (d.w.z. verplaatsing van de statutaire zetel). Door binnen het nationale rechtstelsel van de lidstaten een nieuwe rechtsvorm te creëren voor verenigingen zonder winstoogmerk die zich bezighouden met grensoverschrijdende activiteiten en door de voorwaarden voor hun activiteiten en mobiliteit in de hele Unie vast te stellen, leidt dit voorstel tot een onderlinge aanpassing van het juridisch en administratief optreden in de lidstaten met betrekking tot verenigingen zonder winstoogmerk en draagt het derhalve bij aan de werking van de interne markt.

In het licht hiervan is artikel 50 VWEU de passende rechtsgrondslag voor maatregelen die rechtstreeks beogen het recht van vestiging van verenigingen en hun mobiliteit binnen de interne markt te verbeteren.

Artikel 50 VWEU wordt gecombineerd met artikel 114 VWEU. De voorgestelde richtlijn beoogt namelijk niet alleen de vrijheid van vestiging te vergemakkelijken, maar er ook voor te zorgen dat verenigingen zonder winstoogmerk ten volle gebruik kunnen maken van het vrije verkeer van goederen, een economische activiteit kunnen uitoefenen, diensten kunnen ontvangen en gebruik kunnen maken van de vrijheid om kapitaal te ontvangen. Dit wordt bewerkstelligd door beperkingen weg te nemen, met name die in verband met de regulering van economische activiteiten en het kanaliseren van kapitaal. Artikel 114 VWEU is dus een aanvullende rechtsgrondslag voor een optreden met betrekking tot verenigingen zonder winstoogmerk die economische activiteiten op de interne markt ontplooien, omdat het zorgt voor de harmonisering van de uiteenlopende beperkende bepalingen van de lidstaten inzake de uitoefening van een economische activiteit door deze verenigingen en het recht van deze verenigingen om kapitaal te ontvangen, hetgeen een rechtstreeks effect heeft op de werking van de interne markt.


Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De algemene doelstelling van het voorstel is het wegnemen van belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten en grensoverschrijdende mobiliteit van verenigingen zonder winstoogmerk op de interne markt.

Maatregelen op EU-niveau hebben een duidelijke toegevoegde waarde, omdat de problemen die met dit voorstel worden aangepakt, een sterke grensoverschrijdende dimensie hebben. Momenteel is er weinig coördinatie tussen de lidstaten om grensoverschrijdende economische activiteiten van verenigingen zonder winstoogmerk, hun mobiliteit en hun vermogen om de vrijheden van de interne markt te genieten, te bevorderen. Een dergelijke coördinatie is theoretisch mogelijk, maar lijkt in de nabije toekomst onwaarschijnlijk. Nadat de Commissie in 2005 haar voorstel tot invoering van het statuut voor een Europese vereniging heeft ingetrokken, hebben bijvoorbeeld slechts drie lidstaten wetgeving vastgesteld om grensoverschrijdende activiteiten van verenigingen zonder winstoogmerk te vergemakkelijken door middel van registratierechten. Op enkele lidstaten na, is het individuele optreden of niet-optreden van lidstaten met name gericht op het reguleren van verenigingen zonder winstoogmerk in hun specifieke nationale context en heeft het geen betrekking op de grensoverschrijdende dimensie. De richtlijn heeft een uitsluitend grensoverschrijdende focus, aangezien daarin een rechtsvorm wordt vastgesteld voor verenigingen zonder winstoogmerk die in meer dan één lidstaat actief willen zijn (de Europese grensoverschrijdende vereniging), de voorwaarden voor de werking van deze verenigingen worden bepaald en zij tot doel heeft deze verenigingen zonder winstoogmerk te helpen ten volle gebruik te maken van de vrijheden van de interne markt door te zorgen voor de erkenning van hun rechtspersoonlijkheid in de hele Unie en voor meer duidelijkheid over de administratieve procedures die van toepassing zijn bij grensoverschrijdende activiteiten. Indien alleen een beroep wordt gedaan op de maatregelen van de lidstaten, zullen de juridische en administratieve belemmeringen die verenigingen zonder winstoogmerk ondervinden wanneer zij grensoverschrijdende activiteiten ontplooien, waarschijnlijk blijven bestaan, waardoor de rechtsonzekerheid en administratieve rompslomp zullen aanhouden en er geen gelijk speelveld zal ontstaan voor verenigingen zonder winstoogmerk op de interne markt.

Door maatregelen te nemen, zal de EU een duidelijk en voorspelbaar kader bieden dat verenigingen zonder winstoogmerk in staat stelt ten volle te profiteren van hun vrijheden op de interne markt wanneer zij grensoverschrijdend actief zijn. De doelstelling van dit initiatief kan derhalve niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt en kan beter op het niveau van de Unie worden bereikt.

Evenredigheid

Het voorstel is gericht op verenigingen zonder winstoogmerk die grensoverschrijdend actief zijn of willen zijn, en zal de lidstaten er niet noodzakelijkerwijs toe aanzetten hun bestaande nationale regels inzake verenigingen zonder winstoogmerk te wijzigen, noch zal het directe gevolgen hebben voor verenigingen zonder winstoogmerk die niet geïnteresseerd zijn in grensoverschrijdende activiteiten. De inhoud en de vorm van het voorstel zijn derhalve evenredig met de omvang en reikwijdte van de geconstateerde problemen waarmee verenigingen zonder winstoogmerk te maken hebben bij grensoverschrijdende activiteiten of mobiliteit.

De nieuwe rechtsvorm die specifiek is ontworpen en wordt ingevoerd op nationaal niveau, en die het centrale element van dit voorstel is, zal de lidstaten de flexibiliteit bieden om deze aan hun respectieve context aan te passen. De bepalingen van de voorgestelde richtlijn vereisen geen wijziging van de wetgeving van de lidstaten met betrekking tot de bestaande vormen van op hun grondgebied gevestigde verenigingen zonder winstoogmerk.

Uit de analyse van de beleidsopties in de effectbeoordeling, waarbij rekening werd gehouden met de doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang en evenredigheid ervan, is gebleken dat alle opties een positief effect kunnen hebben en dat de optie in het voorgelegde voorstel het hoogst scoorde in dat opzicht.

Keuze van het instrument

Dit voorstel heeft de vorm van een richtlijn en een verordening.

Het gebruik van een richtlijn is vereist op grond van artikel 50 VWEU. Bovendien wordt een richtlijn beschouwd als het meest geschikte en evenredige rechtsinstrument om ruimte te laten voor de aanpassing van de omzettingsmaatregelen aan de nationale context, waardoor verenigingen de nieuwe rechtsvorm ook gemakkelijker kunnen aannemen.

De verordening is van technische aard en wijzigt Verordening (EU) nr. 1024/201224 tot instelling van het Informatiesysteem interne markt (IMI) om ervoor te zorgen dat de bevoegde instanties van de lidstaten via het IMI samenwerken en informatie uitwisselen wanneer zij de overeenkomstig de bepalingen van het voorstel vastgestelde nationale voorschriften toepassen. Zij wijzigt ook Verordening (EU) 2018/172425 tot oprichting van één digitale toegangspoort om ervoor te zorgen dat de lidstaten onlinetoegang verlenen tot informatie die relevant is voor de ECBA’s en verenigingen zonder winstoogmerk, en om de uitwisseling van bewijs tussen bevoegde instanties tijdens de in de voorgestelde richtlijn vastgestelde procedures betreffende ECBA’s te vergemakkelijken. De verordening is het geschikte instrument in het licht van het beginsel van het parallellisme van vorm.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Dit voorstel is het resultaat van uitgebreide raadplegingen van belanghebbenden, met name verenigingen zonder winstoogmerk, non-profitorganisaties, EU-burgers die deelnemen aan activiteiten van verenigingen zonder winstoogmerk en andere non-profitorganisaties, alsook lidstaten en overheidsinstanties, bedrijven, deskundigen en onderzoekers op het gebied van non-profitwetgeving.

Op 5 augustus 2022 werden een openbare raadpleging en een verzoek om input gepubliceerd, die tot 3 november 2022 liepen26. De input en bijdragen van belanghebbenden werden meegenomen in het proces om de omvang van het probleem en de beleidsopties te bepalen.

De Commissie heeft opdracht gegeven tot een externe studie ter ondersteuning van de voorbereiding van dit voorstel. In dit verband werden aanvullende gerichte raadplegingen van belanghebbenden gehouden.

1.

De effectbeoordeling ter ondersteuning van het voorstel van de Commissie bouwt voort op de resultaten van de volgende raadplegingsactiviteiten:


- een verzoek om input, waarop 50 reacties zijn ontvangen;

- een openbare raadpleging, waarop 64 reacties zijn ontvangen;

- in het kader van de externe studie, een gerichte raadpleging via een online-enquête, met reacties van binnenlandse en grensoverschrijdende verenigingen (in totaal 88, met inbegrip van overkoepelende organisaties), dienstverleners (in totaal 12), academische wereld/onderzoeksinstellingen (in totaal 14) en verantwoordelijke instanties (in totaal 11);

- in het kader van de externe studie, 64 interviews met verenigingen en overkoepelende organisaties waarin nationale verenigingen zijn verenigd.

Hoewel het absolute aantal reacties in het kader van de raadplegingsactiviteiten over het algemeen beperkt kan lijken, wordt de representativiteit van de bijdragen versterkt door de bijdragen van 29 overkoepelende organisaties, die de stem van 3 026 verenigingen vertegenwoordigden.

Globaal gezien is uit de raadplegingsactiviteiten gebleken dat belanghebbenden ruim erkennen dat de grensoverschrijdende activiteiten van verenigingen zonder winstoogmerk moeten worden versterkt en dat zij tevens EU-maatregelen steunen om grensoverschrijdende activiteiten van verenigingen zonder winstoogmerk op de interne markt te vergemakkelijken27.

De meeste respondenten maakten melding van terugkerende uitdagingen en belemmeringen bij de uitoefening van grensoverschrijdende activiteiten. In het verzoek om input wezen belanghebbenden op bestaande belemmeringen op gebieden als het aanbieden van diensten in een andere lidstaat zonder registratie, problemen in verband met erkenning in een andere lidstaat, toegang tot financiering en verschillende btw-regelingen en benaderingen in verschillende EU-landen. In de openbare raadpleging kwamen kwesties zoals belastinggerelateerde zaken, registratieprocessen en administratieve formaliteiten het vaakst terug. De antwoorden in het kader van de gerichte raadplegingen van belanghebbenden waren vergelijkbaar: er werd gewezen op kwesties zoals verschillende nationale regelingen voor de oprichting van verenigingen zonder winstoogmerk, moeilijkheden bij het fuseren van verenigingen zonder winstoogmerk in verschillende lidstaten en andere belastingkwesties.

Wat de voorkeursoptie betreft, was 36 % (22 van de 64) van alle respondenten van de openbare raadpleging (waarvan 67 % — dus 43 van de 64 — deel uitmaakt van de non-profitsector) voorstander van “een nieuwe rechtsvorm voor verenigingen”. Ook 16 van de 38 respondenten die aangaven dat zij onder de rechtsvorm van vereniging vielen (d.w.z. 42 % van die respondenten), waren hier voorstander van. De “harmonisatie van gemeenschappelijke minimumnormen” (beleidsoptie 2) was de voorkeursoptie van 42 % (26 van de 64) van alle respondenten en van 32 % (12 van de 38) van de respondenten met de rechtsvorm van vereniging.

In het kader van de gerichte enquête (waarop 140 reacties zijn ontvangen) waren de verenigingen zonder winstoogmerk die reageerden, voorstander van EU-optreden, waarbij zij mogelijk de voorkeur gaven aan de invoering van een nieuwe rechtsvorm omdat dit de activiteiten van verenigingen in een andere lidstaat zou vergemakkelijken, terwijl er ook brede steun was voor andere beleidsopties.

Gedetailleerde informatie over de raadplegingsstrategie, de resultaten en de conclusies van de raadplegingen van belanghebbenden is te vinden in bijlage 2 bij het effectbeoordelingsverslag en op Geef uw mening (europa.eu).

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Ter ondersteuning van de analyse die aan de effectbeoordeling ten grondslag ligt, heeft de Commissie gebruikgemaakt van de resultaten van een externe studie waartoe zij opdracht heeft gegeven om verder bewijs inzake grensoverschrijdende activiteiten van verenigingen te verzamelen. Hiertoe behoorden een vergelijkende juridische analyse van de verenigingswetten en -regelingen in de EU, gerichte enquêtes en de kwalitatieve en kwantitatieve beoordeling van de effecten van potentiële maatregelen.

Daarnaast werd de effectbeoordeling ondersteund met bewijs dat afkomstig was uit de studie inzake een vergelijkende juridische analyse van de verenigingswetten en -regelingen in de EU, die in september 2022 werd gepubliceerd, en uit de studie inzake een vergelijkende juridische analyse van fusieregels met betrekking tot verenigingen in de EU (die in juli 2023 werd gepubliceerd).

Naast deze ondersteunende studies is er gebruikgemaakt van aanvullende deskundigheid in de vorm van literatuuronderzoek en de reacties naar aanleiding van de raadpleging van belanghebbenden.

In dit verband heeft de Commissie in juni en november 2022 informatie verstrekt aan en gesproken met de deskundigengroep van de Commissie inzake sociale economie en sociale ondernemingen (Geces) over het initiatief inzake grensoverschrijdende activiteiten van verenigingen zonder winstoogmerk.

Naast de ondersteunende studies en raadplegingen van belanghebbenden heeft de Commissie bijzondere aandacht besteed aan de resolutie van het Europees Parlement van 17 februari 2022, waarin aanbevelingen werden gedaan aan de Commissie over een statuut voor Europese grensoverschrijdende verenigingen en non-profitorganisaties, alsook aan de studie van het Europees Parlement die aan zijn resolutie ten grondslag ligt28.

Effectbeoordeling

De effectbeoordeling voor dit voorstel is op 2 maart 2023 door de Raad voor regelgevingstoetsing onderzocht. Na het negatieve advies van 31 maart werd op 8 mei 2023 een herziene effectbeoordeling bij de Raad ingediend. Naar aanleiding van het positieve advies met punten van voorbehoud van de Raad voor regelgevingstoetsing van 8 juni 2023 werd de effectbeoordeling bij dit voorstel herzien om naar behoren rekening te houden met de aanbevelingen van de Raad, bijvoorbeeld om de keuze van de rechtsgrondslag nader toe te lichten, de verschillende effecten van de beleidsopties te verduidelijken, ook wat subsidiariteit en evenredigheid betreft, en de beoordelingsmethode van de beleidsopties op meer gedetailleerde wijze te presenteren.

In de effectbeoordeling zijn beleidsopties geanalyseerd op basis van de analyse van de belemmeringen die zijn vastgesteld op vier belangrijke gebieden van de interne markt: met betrekking tot het recht van vestiging van verenigingen zonder winstoogmerk wanneer zij grensoverschrijdend actief zijn, hun vermogen om diensten te verlenen en goederen te leveren, en kapitaal te verzenden en te ontvangen; de mogelijkheden voor grensoverschrijdend lidmaatschap van en grensoverschrijdende deelname aan bestuursorganen van verenigingen zonder winstoogmerk wanneer deze grensoverschrijdend actief zijn; grensoverschrijdende mobiliteit van verenigingen zonder winstoogmerk.

In het scenario zonder beleidsinterventie op EU-niveau zullen verenigingen zonder winstoogmerk uitsluitend door het nationale recht gereguleerd blijven. In dit basisscenario is uit de effectbeoordeling gebleken dat bestaande belemmeringen hoogstwaarschijnlijk zullen blijven bestaan of in sommige gevallen zullen verergeren in het licht van maatschappelijke uitdagingen en marktontwikkelingen. Op een paar landen na beschikken de lidstaten momenteel niet over wetgeving die specifiek betrekking heeft op grensoverschrijdende activiteiten en mobiliteit van verenigingen zonder winstoogmerk. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat de lidstaten plannen maken voor wetgeving op dit gebied. Zonder passende manier om erkenning te verkrijgen en mobiliteit te vergemakkelijken, zouden maatregelen op het niveau van de lidstaten beperkte voordelen hebben.

Daarom werd een beoordeling verricht van drie beleidsopties ter vermindering van de vastgestelde belemmeringen waarmee verenigingen zonder winstoogmerk te maken hebben wanneer zij grensoverschrijdend actief zijn op de interne markt.

De eerste beleidsoptie werd geanalyseerd aan de hand van twee subopties waarin het volgende werd voorgesteld: a) de invoering van een Europese rechtsvorm, de “Europese vereniging” genaamd, die alle aspecten van de werking van deze nieuwe rechtsvorm zou regelen en naast nationale rechtsvormen zou bestaan zonder deze te vervangen. De rechtsvorm van Europese vereniging zou gunstig zijn voor verenigingen zonder winstoogmerk die in meerdere lidstaten actief willen zijn, maar zou mogelijk minder geschikt zijn voor kleine verenigingen zonder winstoogmerk met incidentele grensoverschrijdende activiteiten; b) de invoering van een rechtsvorm op EU-niveau, de “Europese grensoverschrijdende vereniging” genaamd, die specifiek betrekking heeft op grensoverschrijdende aspecten. In tegenstelling tot de suboptie onder punt a) schrijft deze suboptie niet volledig de rechtsvorm voor, maar worden alleen de grensoverschrijdende aspecten uitputtend voorgeschreven. Beide subopties zouden gebaseerd zijn op artikel 352 VWEU, waardoor de nieuwe rechtsvorm tot stand zou komen door middel van een verordening.

In de tweede beleidsoptie wordt de harmonisatie van gemeenschappelijke minimumnormen voor grensoverschrijdende activiteiten en mobiliteit van verenigingen zonder winstoogmerk tussen de lidstaten voorgesteld. Voor deze optie zouden bestaande bepalingen moeten worden geschrapt of gewijzigd en nieuwe bepalingen in de wetgeving van de lidstaten moeten worden ingevoerd om deze doelstellingen te verwezenlijken. Deze optie zou een volledig online af te wikkelen registratie, digitale registers en gestandaardiseerde procedures aanmoedigen om de registratie van verenigingen zonder winstoogmerk die grensoverschrijdend actief zijn en de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en op EU-niveau te vergemakkelijken. Verenigingen zonder winstoogmerk zouden automatisch baat hebben bij deze harmonisatiemaatregelen en, afhankelijk van de reikwijdte van de harmonisatie, zouden de nieuwe regels betrekking kunnen hebben op alle verenigingen zonder winstoogmerk. Een gedeeltelijke harmonisatie van de nationale wetgevingen zou de regels voor verenigingen zonder winstoogmerk die in een grensoverschrijdende context actief zijn, vereenvoudigen en rechten en waarborgen bieden voor hun grensoverschrijdende mobiliteit en activiteiten. Gezien het materiële toepassingsgebied van het initiatief zou het rechtsinstrument voor deze optie een richtlijn zijn en zou artikel 114 of artikel 50 VWEU of een combinatie daarvan de rechtsgrondslag zijn.

Als derde mogelijkheid werd een beleidsoptie beoordeeld waarbij op nationaal niveau een aanvullende rechtsvorm van vereniging zonder winstoogmerk wordt gecreëerd die voor grensoverschrijdende doeleinden is ontworpen en door de lidstaten wordt erkend. Deze beleidsoptie zou elke lidstaat verplichten om in zijn nationaal rechtsstelsel een rechtsvorm van vereniging zonder winstoogmerk in te voeren die is toegespitst op grensoverschrijdende doeleinden. Op EU-niveau zouden alleen vereisten en waarborgen worden voorgeschreven die nodig zijn om de genoemde grensoverschrijdende doeleinden te vergemakkelijken, en zou de rechtsvorm naast de bestaande rechtsvormen voor verenigingen zonder winstoogmerk naar nationaal recht bestaan, met inachtneming van de uiteenlopende nationale tradities op het gebied van het verenigingsrecht. “Grensoverschrijdende verenigingen” zouden zich niet noodzakelijkerwijs in elke lidstaat afzonderlijk hoeven te registreren, aangezien hun rechtspersoonlijkheid en handelingsbevoegdheid automatisch zouden worden erkend, en zelfs wanneer aanvullende formaliteiten gerechtvaardigd zijn, mogen “grensoverschrijdende verenigingen” niet worden verplicht informatie te verstrekken die reeds aan een bevoegde instantie van een lidstaat is verstrekt. In plaats daarvan wordt informatie digitaal uitgewisseld tussen de instanties van de lidstaten.

De derde beleidsoptie biedt een combinatie van aspecten van de eerste en de tweede beleidsoptie, in die zin dat er een aanvullende nieuwe rechtsvorm wordt gecreëerd voor verenigingen zonder winstoogmerk (vergelijkbaar met de eerste beleidsoptie), die echter alleen bepalingen bevat die relevant zijn voor grensoverschrijdende aspecten en die de lidstaten door omzetting kunnen aanpassen aan hun respectieve nationale kader (vergelijkbaar met de tweede beleidsoptie), waarbij wordt vermeden dat de regels inzake bestaande rechtsvormen op nationaal niveau moeten worden gewijzigd.

Hoewel alle beleidsopties zouden bijdragen tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van het initiatief (zij het op verschillende wijze en in verschillende mate), hebben de belangrijkste verschillen tussen de opties betrekking op de mate waarin zij voldoen aan de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit en hun mate van juridische haalbaarheid met betrekking tot het geconstateerde probleem. In dit verband kwam de derde optie als voorkeursoptie naar boven, aangezien zij bijdraagt tot het oplossen van het geconstateerde probleem en de specifieke doelstellingen aanpakt, en tegelijkertijd gericht is en evenwichtig is wat kosten en baten betreft29.

Voorts werden in de studie die aan de effectbeoordeling ten grondslag ligt, ook de economische, sociale en milieueffecten van de voorkeursbeleidsoptie geëvalueerd en werd geconcludeerd dat over het algemeen wordt verwacht dat de derde beleidsoptie op lange termijn een positief effect zal hebben op de bevoegde instanties zonder gepaard te gaan met aanzienlijke aanpassingskosten.

Vanuit economisch oogpunt brengt het voorstel geen kosten met zich mee. De verenigingen zonder winstoogmerk die deze nieuwe rechtsvorm aannemen, kunnen worden geconfronteerd met bepaalde kosten, die zullen afhangen van de mate waarin de geharmoniseerde bepalingen afwijken van de nationale regels, maar deze kosten zullen niet aanzienlijk zijn. Er kunnen niet-aanzienlijke kosten voor overheidsdiensten ontstaan indien een onlineregister moet worden ontwikkeld of aangepast. Er zouden geen aanpassings- en administratieve kosten ontstaan voor verenigingen die deze rechtsvorm niet wensen aan te nemen. Deze beleidsoptie zal zowel de eenmalige kosten voor het opstarten van activiteiten als de terugkerende kosten van grensoverschrijdend actieve verenigingen zonder winstoogmerk verlagen in vergelijking met het basisscenario. Met name wordt de vermindering van extra opstartkosten (bv. informatiekosten en directe kosten) geraamd op 2 150 EUR per geval. Binnen het beoordeelde tijdsbestek van 15 jaar zouden besparingen van extra kosten kunnen oplopen tot 338 miljoen EUR, en zelfs 378 miljoen EUR in het gunstigste scenario (358 miljoen EUR voor de centrale schatting van 166 500 nieuwe grensoverschrijdende verenigingen binnen het beoordeelde tijdsbestek van 15 jaar). De vermindering van extra bedrijfskosten (terugkerende kosten, bv. administratieve en nalevingskosten) voor verenigingen zonder winstoogmerk die momenteel grensoverschrijdend actief zijn, wordt geraamd op 770 miljoen EUR per jaar. Binnen het beoordeelde tijdsbestek van 15 jaar zouden kostenbesparingen kunnen oplopen tot 8,5 miljard EUR, wat zou bijdragen tot een algemene vermindering van de regeldruk. In de effectbeoordeling wordt ook een gunstigste schatting gemaakt van de potentiële indirecte economische voordelen die worden gegenereerd: 157 000–176 000 extra verenigingen die grensoverschrijdend actief zijn en die 64 000–71 000 banen en 3,57 miljard EUR–4 miljard EUR aan toegevoegde waarde creëren, wat overeenkomt met de maximale potentiële benutting over een tijdsbestek van 15 jaar30.

Wat de sociale gevolgen betreft, bleek het moeilijk een causaal verband vast te stellen tussen een richtlijn ter vereenvoudiging van de regelgeving en administratieve voorschriften inzake grensoverschrijdende activiteiten van verenigingen zonder winstoogmerk en de mogelijke sociale gevolgen. Niettemin werden in de effectbeoordeling indirecte, maar niet-meetbare, positieve effecten vastgesteld. Met name wordt ervan uitgegaan dat de richtlijn de toegang voor burgers zal verbeteren in sectoren die sociale diensten in verscheidene lidstaten aanbieden (bv. gezondheidszorg en sociale diensten, gemeenschapsdiensten, maatschappelijk werk, onderwijs en opleiding, diensten voor arbeidsvoorziening enz.). Zij zal de convergentie tussen de verschillende modellen in de lidstaten verder bevorderen, wat zal leiden tot een algemene verbetering van de kwaliteit van dergelijke diensten in de EU. Wat de grondrechten betreft, zou deze richtlijn ook het recht op vrijheid van vergadering en vereniging op niet-discriminerende wijze kunnen versterken, aangezien verenigingen zonder winstoogmerk die gebruikmaken van de nieuwe rechtsvormen op dezelfde wijze zouden worden behandeld als reeds bestaande verenigingen zonder winstoogmerk naar nationaal recht. Op basis van deskresearch en de openbare raadpleging wordt verwacht dat de derde beleidsoptie, die betere voorwaarden voor verenigingen zonder winstoogmerk zal scheppen om actief te zijn op de interne markt, een sterk positief effect zal hebben op de bescherming van het recht op vrijheid van vergadering en vereniging en de vrijheid van meningsuiting en van informatie van verenigingen zonder winstoogmerk en hun leden in de EU.

In beginsel wordt niet verwacht dat de aard en de doelstellingen van het initiatief meetbare directe milieueffecten zullen opleveren. Wat de mogelijke indirecte voordelen betreft, wordt verwacht dat de voorkeursoptie een positief effect zal hebben door de positie en de aanwezigheid te verbeteren van verenigingen zonder winstoogmerk die grensoverschrijdend actief zijn op het gebied van milieu en klimaatverandering, zoals bevordering van biodiversiteit, natuurbehoud en de strijd tegen klimaatverandering.

Het initiatief zou ook een indirect economisch effect hebben op innovatie en concurrentie in kritieke sectoren van groot maatschappelijk belang (bv. gezondheidszorg en sociale diensten, maatschappelijk werk, arbeidsintegratie, opleidings- en onderwijsdiensten, diensten voor arbeidsvoorziening en onderzoek en ontwikkeling). Doordat er minder belemmeringen voor verenigingen zonder winstoogmerk binnen de interne markt zijn, zullen er meer diensten en producten op de nationale markten worden aangeboden, en zal er meer samenwerking en concurrentie zijn. Dit zal de innovatie en de verhouding prijs/kwaliteit van diensten en goederen ten goede komen.

Tot slot draagt het initiatief bij tot de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) en ondersteunt het met name SDG 8 (www.globalgoals.org/goals">Aanhoudende, inclusieve en duurzame economische groei, volledige en productieve werkgelegenheid en waardig werk voor iedereen), door het scheppen van banen te bevorderen en gelijke en inclusieve toegang tot economische kansen te verbeteren. Ook draagt het bij tot SDG 16 (www.un.org/sustainabledevelopment/peace-justice/">Vrede, justitie en inclusieve samenlevingen) door het maatschappelijk middenveld te versterken door onder meer verenigingen te beschermen.

Grondrechten

Hoewel het voorstel gericht is op de werking van de interne markt voor verenigingen zonder winstoogmerk die grensoverschrijdend actief zijn, zal het ook een positief effect hebben op de bescherming en bevordering van de grondrechten. Zo zal de verbetering van de voorwaarden waaronder verenigingen zonder winstoogmerk actief kunnen zijn op de interne markt, het genot van de vrijheid van meningsuiting en van informatie (artikel 11 van het Handvest) en de vrijheid van vergadering en vereniging (artikel 12 van het Handvest) in de EU versterken. Hierdoor zullen verenigingen zonder winstoogmerk met grensoverschrijdende ambities doeltreffend kunnen uitbreiden, wat ertoe zal bijdragen dat ook de hun toekomende grondrechten op grotere schaal worden uitgeoefend, dankzij een meer geharmoniseerd rechtskader dat de specifieke nationale kenmerken niet veronachtzaamt.

Vanuit dit oogpunt zal dit initiatief positieve overloopeffecten hebben op de versterking van het maatschappelijk middenveld in de EU en de afzwakking van de waargenomen algemene trend van krimpende burgerruimten in Europa, doordat grensoverschrijdende activiteiten en de mobiliteit van verenigingen zonder winstoogmerk worden vergemakkelijkt en deze verenigingen in staat worden gesteld leden, vrijwilligers en belangengroepen die actief zijn op de interne markt te mobiliseren. Het zou het voor verenigingen zonder winstoogmerk gemakkelijker maken om in alle lidstaten activiteiten te ontplooien en hen in staat stellen om, ten eerste, hun economisch potentieel te ontsluiten en, ten tweede, hun potentieel te gebruiken om de drempel voor burgerbetrokkenheid bij verenigingen zonder winstoogmerk in de hele Unie te verlagen (zoals aangegeven in het effectbeoordelingsverslag, punt 4 inzake algemene doelstellingen). Uiteindelijk zal het initiatief een indirect positief effect hebben op de democratische ruimte van de EU.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

In het bij dit voorstel gevoegde financieel memorandum worden de gevolgen voor de begroting en de benodigde personele en administratieve middelen uiteengezet.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende toezicht, evaluatie en rapportage

De Commissie zal toezicht houden op de uitvoering van de richtlijn en zal om de zeven jaar verslag uitbrengen aan de Raad en het Europees Parlement. Met het oog op toezicht en rapportage zal de Commissie de belangrijkste belanghebbenden vragen om feedback over het effect van het voorstel, met inbegrip van de voor- en nadelen en eventuele praktische uitvoeringsproblemen voor de lidstaten en verenigingen zonder winstoogmerk. Een regelmatige terugkoppeling maakt het ook mogelijk bij de lidstaten gegevens te verzamelen over op hun grondgebied geregistreerde ECBA’s.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Om de correcte uitvoering van dit voorstel te waarborgen, zijn toelichtende stukken nodig waarin het verband tussen de onderdelen ervan en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.

Artikelsgewijze toelichting

Bij de voorgestelde richtlijn worden maatregelen vastgesteld om de voorwaarden voor het oprichten en exploiteren van ECBA’s te coördineren, teneinde verenigingen zonder winstoogmerk te helpen hun rechten met betrekking tot de vrijheid van vestiging, het vrije verkeer van kapitaal, de vrijheid om diensten te verrichten en te ontvangen, en het vrije verkeer van goederen op de interne markt uit te oefenen.

2.

Zij omvat de volgende bepalingen:


Hoofdstuk 1 bevat in de eerste plaats de algemene bepalingen zoals het onderwerp en het toepassingsgebied (artikel 1) en de definities (artikel 2). In de tweede plaats worden de kenmerken van een ECBA (artikel 3) en de daarop toepasselijke regels (artikel 4) nader omschreven. In de derde plaats worden aan ECBA’s rechtspersoonlijkheid en handelingsbevoegdheid verleend en wordt voorzien in de automatische erkenning daarvan in alle lidstaten (artikel 5). In de vierde plaats worden gemeenschappelijke regels voor ECBA’s vastgesteld met betrekking tot hun statuten (artikel 6), bestuur (artikel 7) en lidmaatschap (artikel 8).

Hoofdstuk 2 bevat een opsomming van de rechten van ECBA’s en de verboden beperkingen ten aanzien van ECBA’s. Voor een ECBA gelden de beginselen van gelijke behandeling (artikel 9) en non-discriminatie (artikel 10). Alle besluiten die administratieve instanties in de lidstaten met betrekking tot een ECBA nemen, moeten aan rechterlijke toetsing kunnen worden onderworpen (artikel 11). Een ECBA moet zich slechts in één lidstaat registreren om rechtspersoonlijkheid en handelingsbevoegdheid te verkrijgen, en uitsluitend om dwingende redenen van algemeen belang mag zowel de lidstaat van herkomst als de lidstaat van ontvangst om aanvullende formaliteiten vragen (artikel 12). Een ECBA moet een aanvraag voor financiering kunnen indienen in de lidstaat (lidstaten) waarin zij actief is en mag niet worden beperkt in haar vermogen om financiering te verstrekken of te ontvangen, behalve voor zover dergelijke beperkingen bij wet zijn voorgeschreven, gerechtvaardigd zijn door een dwingende reden van algemeen belang, geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaan dan nodig is om dat doel te verwezenlijken (artikel 13). Voorts moet een ECBA diensten kunnen verlenen en ontvangen en goederen kunnen verhandelen (artikel 14). Bovendien mag een ECBA niet worden onderworpen aan bepaalde beperkingen, bijvoorbeeld op grond van de nationaliteit van haar leden (artikel 15).

Hoofdstuk 3 heeft betrekking op de regels voor de oprichting en registratie van een ECBA en bestaat uit twee afdelingen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat een ECBA wordt opgericht door middel van registratie en ten minste drie stichtende leden heeft (artikel 16). Dit hoofdstuk bevat ook de regels voor de binnenlandse omzetting van een vereniging zonder winstoogmerk in een ECBA (artikel 17). Het bevat de regels voor de aanvraag tot registratie (artikel 18) en voor de registratieprocedure (artikel 19). Het bepaalt dat de lidstaten een register moeten opzetten voor de registratie van ECBA’s (artikel 20) en specificeert de inhoud van het ECBA-certificaat (artikel 21).

Hoofdstuk 4 bevat de regels inzake de mobiliteitsrechten van ECBA’s. Dit betreft met name de mogelijkheid voor een ECBA om haar statutaire zetel te verplaatsen zonder dat deze verplaatsing leidt tot de ontbinding van de betrokken ECBA (artikel 22) en de procedure voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een ECBA (artikel 23).

Hoofdstuk 5 bevat bepalingen over de ontbinding van een ECBA. Meer bepaald worden hierin de regels vastgesteld betreffende de vrijwillige ontbinding (artikel 24) en de onvrijwillige ontbinding (artikel 27). Bovendien wordt in dit hoofdstuk vastgesteld dat de ontbinding van een ECBA leidt tot haar liquidatie, die in overeenstemming moet zijn met de aan het non-profitdoel gekoppelde beperking inzake de verdeling van de activa (artikel 25).

Hoofdstuk 6 bevat bepalingen over handhaving, samenwerking en toezicht op de regels in het voorstel. Dit betreft de aanwijzing van de bevoegde instantie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de uit dit voorstel voortvloeiende verplichtingen (artikel 27); de administratieve samenwerking tussen de bevoegde instanties van de lidstaten en het toezicht door de Commissie op het gebruik van het Informatiesysteem interne markt (IMI) in het kader van deze samenwerking (artikel 28); de regels voor toezicht op en verslaglegging betreffende deze voorgestelde richtlijn (artikel 29).

Hoofdstuk 7 bevat de slotbepalingen op grond waarvan de Commissie uitvoeringshandelingen kan vaststellen (artikel 30), betreffende de omzetting van dit voorstel (artikel 31) en de inwerkingtreding (artikel 32), alsook de adressaten van het voorstel (artikel 33).

De richtlijn gaat vergezeld van een verordening van technische aard tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 tot instelling van het Informatiesysteem interne markt (IMI) om ervoor te zorgen dat de bevoegde instanties van de lidstaten samenwerken en informatie via het IMI uitwisselen wanneer zij de overeenkomstig de bepalingen van het voorstel vastgestelde nationale voorschriften toepassen (artikel 1). Zij wijzigt ook Verordening (EU) 2018/172431 tot oprichting van één digitale toegangspoort om ervoor te zorgen dat de lidstaten onlinetoegang verlenen tot informatie over ECBA’s en verenigingen zonder winstoogmerk en om de uitwisseling van bewijsstukken tussen bevoegde instanties in het kader van de in de voorgestelde richtlijn vastgestelde procedures betreffende ECBA’s te vergemakkelijken (artikel 2).