Toelichting bij COM(2023)56 - Standpunt EU vis-a-vis het VK mbt vaststelling van een standaardformulier voor verzoeken om wederzijdse rechtshulp - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)56 - Standpunt EU vis-a-vis het VK mbt vaststelling van een standaardformulier voor verzoeken om wederzijdse rechtshulp. |
---|---|
bron | COM(2023)56 |
datum | 06-02-2023 |
Dit voorstel betreft het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in verband met artikel 635, lid 1, van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (hierna “de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst” genoemd).
Krachtens artikel 633 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst vormt deze overeenkomst een aanvulling op de bepalingen en vergemakkelijkt zij de toepassing tussen de lidstaten, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk, anderzijds, van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, ondertekend te Straatsburg op 20 april 1959 (hierna “Europees Rechtshulpverdrag” genoemd), het Aanvullend Protocol bij het Europees Rechtshulpverdrag, ondertekend te Straatsburg op 17 maart 1978, en het tweede aanvullend protocol bij het Europees Rechtshulpverdrag, ondertekend te Straatsburg op 8 november 2001.
De Handels- en Samenwerkingsovereenkomst bevat geen formulier voor verzoeken om wederzijdse rechtshulp in strafzaken, maar geeft het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in artikel 635, lid 1, de opdracht een dergelijk standaardformulier vast te stellen. Wanneer het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie overeenkomstig die bepaling een besluit heeft genomen, moeten verzoeken om wederzijdse rechtshulp worden ingediend met gebruikmaking van het standaardformulier.
2. Achtergrond van het voorstel
2.1.De Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk
De Handels- en Samenwerkingsovereenkomst legt de grondslag voor uitgebreide betrekkingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk, binnen een ruimte van welvaart en goed nabuurschap die wordt gekenmerkt door nauwe en vreedzame betrekkingen op basis van samenwerking, met eerbiediging van de autonomie en soevereiniteit van de partijen. De Handels- en Samenwerkingsovereenkomst was sinds 1 januari 2021 voorlopig van toepassing en is op 1 mei 2021 in werking getreden.
2.2.Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie
Bij de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst is een aantal gezamenlijke organen opgericht, waaronder het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie, een “krachtens een overeenkomst opgericht lichaam” in de zin van artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie is opgericht voor aangelegenheden die vallen onder deel drie van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst, met het opschrift “Samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie in strafzaken”.
Met betrekking tot aangelegenheden die binnen zijn bevoegdheidsgebied vallen, is het Gespecialiseerd Comité onder meer bevoegd om toezicht te houden op de uitvoering van deel drie van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst en die uitvoering te evalueren, om de Partnerschapsraad bij te staan bij de uitvoering van zijn taken, en om besluiten vast te stellen, met inbegrip van wijzigingen, en aanbevelingen te doen over alle aangelegenheden ten aanzien waarvan de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst of eventuele aanvullende overeenkomsten zulks bepalen.
2.3.De beoogde handeling van het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie
In artikel 635, lid 1, van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst is bepaald dat het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie verplicht is een standaardformulier voor verzoeken om wederzijdse rechtshulp vast te stellen door een bijlage bij de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst aan te nemen.
3. Namens de Unie in te nemen standpunt
3.1.Achtergrond
De Handels- en Samenwerkingsovereenkomst vormt een aanvulling op de bepalingen en vergemakkelijkt de toepassing tussen de lidstaten, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk, anderzijds, van het Europees Rechtshulpverdrag, ondertekend te Straatsburg op 20 april 1959, het Aanvullend Protocol bij het Europees Rechtshulpverdrag, ondertekend te Straatsburg op 17 maart 1978, en het tweede aanvullend protocol bij het Europees Rechtshulpverdrag, ondertekend te Straatsburg op 8 november 2001.
3.2.Voorgesteld standpunt
Wanneer de bevoegde autoriteiten voor verzoeken om wederzijdse rechtshulp gebruik zouden maken van een standaardformulier, zou dit de wederzijdse rechtshulp tussen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk, anderzijds, vergemakkelijken doordat het vermeldt welke informatie een verzoek noodzakelijkerwijs moet bevatten. Het formulier in de bijlage bij dit voorstel voor een besluit van de Raad is gezamenlijk opgesteld door deskundigen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk, rekening houdend met relevante ervaring met bestaande formulieren, zoals het formulier voor het Europees onderzoeksbevel, en de standpunten van praktijkdeskundigen van de lidstaten, van instellingen, organen en instanties van de Unie, en van het Verenigd Koninkrijk.
Gezien de verplichting uit hoofde van artikel 635, lid 1, van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst om een standaardformulier voor verzoeken om wederzijdse rechtshulp vast te stellen door het aannemen van een bijlage bij die overeenkomst, moet het standpunt worden vastgesteld dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie.
4. Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
Inhoudsopgave
Artikel 218, lid 9, VWEU voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 1 .
Het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst.
Artikel 635, lid 1, van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst verplicht het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie ertoe om in te staan voor het vaststellen van een standaardformulier voor verzoeken om wederzijdse rechtshulp, door een bijlage bij de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst aan te nemen. De vaststelling van dat standaardformulier in een nieuwe bijlage bij de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst vormt derhalve geen aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst. Wanneer het voorstel eenmaal is goedgekeurd, moeten verzoeken om wederzijdse rechtshulp worden ingediend door middel van het standaardformulier. Daaruit volgt dat de vaststelling van een standpunt van de Unie met betrekking tot een dergelijk besluit binnen de werkingssfeer van artikel 218, lid 9, VWEU valt.
De rechtsgevolgen van de vaststelling zijn volledig voor de Unie, als partij bij de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst. Dat houdt in dat de Unie overeenkomstig artikel 3, lid 2, VWEU exclusieve bevoegdheid heeft in deze aangelegenheid.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.
Wanneer een beoogde handeling tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslag hebben.
De vaststelling van een standaardformulier voor verzoeken om wederzijdse rechtshulp als bedoeld in artikel 635, lid 1, van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst heeft doelstellingen en componenten op het gebied van justitiële samenwerking. Een dergelijk standaardformulier zal de samenwerking tussen justitiële of daaraan gelijk te stellen autoriteiten in de lidstaten, enerzijds, en in het Verenigd Koninkrijk, anderzijds, met betrekking tot strafprocedures vergemakkelijken.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 82, lid 1, VWEU.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 82, lid 1, VWEU, juncto artikel 218, lid 9, VWEU.
5. Bekendmaking van de beoogde handeling
Aangezien de handeling van het Gespecialiseerd Comité voor samenwerking inzake rechtshandhaving en justitie de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst zal aanvullen met een bijlage, is het passend deze handeling na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.