Toelichting bij COM(2023)11 - Uitvoering van bijenteeltprogramma’s - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2023)11 - Uitvoering van bijenteeltprogramma’s. |
---|---|
bron | COM(2023)11 |
datum | 13-01-2023 |
COM(2023) 11 final
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
over de uitvoering van bijenteeltprogramma’s
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
- Inleiding
- Brussel, 13.1.2023
- 2. METHODE
- 3. OVERZICHT VAN DE BIJENTEELTSECTOR VAN DE EU
- 3.1Productie en prijzen
- 3.2Handel
- 4.2Doelstellingen en maatregelen
- 4.4Toewijzing van de EU-bijdrage per lidstaat
- 4.5Uitgaven per soort maatregel
- 5. METHODEN VOOR DE VASTSTELLING VAN HET AANTAL BIJENKASTEN
- 6. BIJENTEELT IN DE STRATEGISCHE GLB-PLANNEN NA 2022
- 7. CONCLUSIE
- Productie
- Prijzen
- Invoer
- Uitvoer
- Figuur 1: Gemiddelde prijzen voor honing die in de EU werd ingevoerd en uit de EU werd uitgevoerd
- Figuur 2: Toewijzing van de EU-bijdrage per lidstaat voor de bijenteeltjaren 2020-2022
- Figuur 3: Expenditure in percentage per measure during apiculture year 2021
- Figuur 4: Uitgaven per maatregel in het bijenteeltjaar 2020, uitgedrukt in percentage
- Figuur 5: Ontwikkeling van het aantal bijenkasten in de EU, in duizendtallen
4. UITVOERING VAN DE NATIONALE BIJENTEELTPROGRAMMA’S
Rechtsgrondslag
4.3Begroting van de EU voor nationale bijenteeltprogramma’s en benuttingsgraad
1. INLEIDING
De bijenteeltsector is belangrijker dan de geringe omvang ervan ten opzichte van de andere landbouwsectoren doet vermoeden. De sector levert niet alleen honing en andere producten van de bijenteelt, maar is ook van onschatbare waarde voor de bestuiving van gewassen, fruit en andere planten. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van de EU biedt verschillende instrumenten om de bijenteeltsector te ondersteunen, onder meer de bijenteeltprogramma’s zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1308/2013 1 (de GMO).
Op grond van artikel 225, punt a), van de GMO moet de Commissie om de drie jaar bij het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de uitvoering van de in de artikelen 55, 56 en 57 van de GMO bedoelde maatregelen in de bijenteeltsector. In het verslag moeten ook de meest recente ontwikkelingen op het gebied van identificatiesystemen voor bijenkasten worden verwerkt. Met het onderhavige verslag wordt voldaan aan de eis van artikel 225, punt a).
Dit verslag heeft betrekking op de uitvoering van de nationale bijenteeltprogramma’s voor 2020-2022 die zijn opgesteld voor de bijenteeltjaren 2020-2022, waarmee de periode van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2022 wordt bedoeld, en die uiterlijk op 15 maart 2019 ter kennis van de Commissie zijn gebracht. Deze programma’s werden daarna in 2021 gewijzigd om ze te verlengen tot en met 31 december 2022 zoals vereist op grond van artikel 55, lid 1, van de GMO en zoals gewijzigd bij de overgangsverordening 2 . Bij de wijziging werd tevens de jaarlijkse begrotingstoewijzing van de EU in 2021 verhoogd van 40 miljoen EUR tot 60 miljoen EUR 3 . De verlenging van de programma’s maakt een naadloze overgang van de huidige naar de toekomstige interventies in de strategische GLB-plannen mogelijk. Het verslag heeft geen betrekking op de uitvoering tijdens het verlengde bijenteeltjaar van 1 augustus 2021 tot en met 31 december 2022. Het volledige verslag over de uitvoering tijdens het verlengde jaar kan pas eind 2023 worden opgesteld, aangezien de betalingen aan de begunstigden doorlopen tot 15 oktober 2023.
Dit is het achtste verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de bijenteeltprogramma’s. In dit verslag komen niet alle aspecten van de bijenteelt aan bod, maar wordt vooral ingegaan op de uitvoering van de bijenteeltprogramma’s. Wel wordt een kort overzicht van de bijenteeltsector in de EU gegeven, alsmede informatie over de EU-steun voor de bijenteeltsector in het kader van de toekomstige strategische GLB-plannen.
De EU verleent sinds 1997 directe steun aan de bijenteeltsector 4 . Zij biedt de lidstaten de mogelijkheid om nationale programma’s voor hun bijenteeltsector op te stellen. Het doel van deze programma’s is het verbeteren van de algemene voorwaarden voor de productie en de afzet van producten van de bijenteelt: honing, koninginnengelei, pollen, propolis en bijenwas.
De bijenteeltprogramma’s worden door de Europese Unie voor 50 % medegefinancierd en hebben een looptijd van drie jaar. De programma’s zijn vrijwillig, maar alle lidstaten hebben ervoor gekozen om programma’s op te stellen, wat zowel de grote belangstelling van de lidstaten als de behoeften van de sector aantoont. Vanaf 2023 zal de sector steun blijven ontvangen in het kader van verplichte interventies in de bijenteeltsector die deel uitmaken van de onlangs goedgekeurde strategische GLB-plannen. De lidstaten kunnen ook het medefinancieringspercentage verhogen van minimaal 50 % tot maximaal 70 %.
2. METHODE
Voor dit verslag is gebruikgemaakt van de volgende informatiebronnen:
-de informatie die de lidstaten hebben verstrekt krachtens Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie wat betreft steun in de bijenteeltsector 5 , met onder meer het aantal bijenkasten op hun grondgebied;
-de informatie die de lidstaten hebben verstrekt krachtens Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie wat betreft steun in de bijenteeltsector 6 , met onder meer de jaarlijkse uitvoeringsverslagen zoals vereist door artikel 10 van die verordening. Die jaarlijkse verslagen omvatten een overzicht van de gedurende het bijenteeltjaar verrichte uitgaven in euro, opgesplitst per maatregel, en de resultaten op basis van de prestatie-indicatoren voor elke uitgevoerde maatregel. Die indicatoren zijn echter niet op EU-niveau geharmoniseerd en zijn niet gebruikt om in het kader van dit verslag conclusies te trekken;
-gegevens over de productie van honing en de internationale handel daarin van Eurostat 7 , UN Comtrade 8 en de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) 9 .
Gedetailleerde cijfers en overzichtstabellen met betrekking tot de honingmarkt en de nationale bijenteeltprogramma’s kunnen worden geraadpleegd op de Europa-website van de Commissie 10 .
3. OVERZICHT VAN DE BIJENTEELTSECTOR VAN DE EU
3.1 Productie en prijzen
De meest recente beschikbare gegevens over de productie en prijzen in de EU hebben betrekking op 2017 en 2018 en zijn in 2019 door de lidstaten gerapporteerd in het kader van hun nationale bijenteeltprogramma’s voor 2020-2022. In 2023 dienen de lidstaten soortgelijke marktgegevens voor 2021 en 2022 te rapporteren 11 .
Uit de gegevens voor 2018 die in 2019 in het kader van de programma’s voor 2020-2022 zijn meegedeeld, blijkt dat er in de EU ongeveer 17,3 miljoen bijenkasten zijn, beheerd door 615 058 bijenhouders. Sindsdien is het aantal bijenkasten gestegen tot 18,9 miljoen in 2020 en 20 miljoen in 2021. De meest recente gegevens voor 2018 over het aantal bijenhouders wijzen ook op een aanzienlijke stijging sinds 2016, toen er 568 194 bijenhouders werden gemeld voor de programma’s voor 2017-2019. Er is echter geen geharmoniseerde methode voor het definiëren van “bijenhouder”, noch voor het schatten van het aantal bijenhouders, zodat een wijziging in dat aantal niet noodzakelijk een algemene trend in de sector weergeeft.
Bij gebrek aan productiecijfers van de lidstaten sinds 2018, die in het vorige verslag van 17 december 2019 12 zijn verstrekt, is dit verslag gebaseerd op gegevens van de FAO. Volgens die gegevens produceerde de Europese Unie in 2020 217 864 ton honing, waardoor de EU de op een na grootste honingproducent ter wereld was, na China met 458 100 ton. Sinds 2018 is de productie in de EU met ongeveer 16 % afgenomen, vanaf een totaal van 258 610 ton. De EU produceert onvoldoende honing om aan de vraag te voldoen. In 2020 was de EU voor ongeveer 60 % zelfvoorzienend 13 , ruwweg hetzelfde niveau als in 2018. In 2020 was de belangrijkste leverancier voor ingevoerde honing Oekraïne (31 % van de invoer), gevolgd door China (21 % van de invoer).
Volgens de meest recente gegevens van de lidstaten voor 2018 bedroeg de gemiddelde EU-prijs voor multiflorale honing 6,46 EUR per kg op de plaats van productie en 3,79 EUR per kg bij verkoop in bulk door groothandelaren. Honingprijzen verschillen sterk van lidstaat tot lidstaat, afhankelijk van de kwaliteit en het verkooppunt. Vergeleken met de eerdere cijfers voor 2015 is de gemiddelde prijs nauwelijks veranderd. De gemiddelde productiekosten zijn echter gestegen van 3,21 EUR per kilo in 2015 tot 3,90 EUR per kilo in 2018, waardoor wellicht een kleinere marge per geproduceerde kg honing overblijft. Aangezien de lidstaten niet rapporteren hoeveel honing er in bulk wordt verkocht en hoeveel op de plaats van productie, is het moeilijk om de daaruit voortvloeiende winstmarge voor de producenten te berekenen.
3.2 Handel 14
De EU is op het gebied van honing slechts voor 60 % zelfvoorzienend. In 2021 voerde de EU 173 403 ton honing in, voor een totale waarde van 406,1 miljoen EUR. De EU is de op een na grootste importeur van honing ter wereld, na Noord-Amerika, met Oekraïne als belangrijkste leverancier. Sinds 2019 is de EU-invoer uit Oekraïne gestegen van 44 523 ton in 2019 tot 53 777 ton in 2021. In dezelfde periode steeg ook de invoer uit China, de op een na belangrijkste leverancier van de EU, van 45 108 tot 48 109 ton, terwijl de invoer uit Argentinië, de derde leverancier, en Mexico, de vierde leverancier, daalde van respectievelijk 21 269 ton en 18 205 ton in 2019 tot 14 396 ton en 15 486 ton in 2021.
Honing die uit derde landen wordt ingevoerd is doorgaans goedkoper dan in de EU geproduceerde honing, en voor 2021 bedroeg de gemiddelde invoerprijs 2,34 EUR per kg.
Het volume van de EU-uitvoer is veel kleiner dan de invoer. In 2021 voerde de EU 25 421 ton honing uit, voor een totale waarde van 146,4 miljoen EUR, wat in volume overeenkomt met ongeveer 15 % van de EU-invoer. De belangrijkste markten voor EU-honing zijn het Verenigd Koninkrijk, Zwitserland, Saudi-Arabië, de Verenigde Staten en Japan. In 2021 bedroeg de gemiddelde uitvoerprijs 5,76 EUR per kg.
Figuur 1: Gemiddelde prijzen voor honing die in de EU werd ingevoerd en uit de EU werd uitgevoerd
4. UITVOERING VAN DE NATIONALE BIJENTEELTPROGRAMMA’S
4.1 Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag voor de nationale bijenteeltprogramma’s voor 2020-2022 wordt gevormd door de artikelen 55 tot en met 57 van de GMO, aangevuld met:
-Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie, zoals gewijzigd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/580 15 van de Commissie, en
-Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2021/166 van de Commissie 16 .
De programma’s voor de bijenteeltjaren 2020-2022 en de financiering ervan zijn goedgekeurd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/974 van de Commissie van 12 juni 2019 17 . Deze programma’s zijn in 2021 gewijzigd om ze te verlengen tot eind 2022 en om de jaarlijkse begroting te verhogen van 40 miljoen EUR tot 60 miljoen EUR (oftewel de bijdrage van de EU). De gewijzigde programma’s zijn goedgekeurd bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/974 van de Commissie van 9 juni 2021 18 .
4.2 Doelstellingen en maatregelen
De programma’s zijn voornamelijk gericht op het verbeteren van de algemene voorwaarden voor de productie en de afzet van producten van de bijenteelt in de EU. Met de hervorming van het GLB in 2013 zijn wijzigingen in de programma’s aangebracht om de subsidiabele maatregelen aan te passen aan de behoeften van de sector en te zorgen voor een betere toewijzing van de EU-begrotingsmiddelen door het verbeteren van de methoden die de lidstaten gebruiken om het aantal bijenkasten op hun grondgebied te schatten. De subsidiabele maatregelen in het kader van de programma’s voor 2020-2022 liggen in het verlengde van dezelfde maatregelen in de programma’s voor 2017-2019 en worden hieronder beschreven.
a) Technische bijstand voor bijenhouders en bijenhoudersorganisaties. De lidstaten gebruiken deze maatregel voor het financieren van opleidingen, het organiseren van cursussen en het drukken van educatieve brochures, alsook voor de aankoop van technische uitrusting voor de productie en de primaire verwerking van honing en voor het verlenen van specifieke steun aan jonge bijenhouders.
b) Bestrijding van vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt, in het bijzonder de varroamijtziekte. Het toepassingsgebied van deze maatregel is in het vorige programma al uitgebreid tot de bestrijding van andere vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt, naast de varroamijtziekte, zoals de Aziatische hoornaar (Vespa velutina) en de kleine bijenkastkever (Aethina tumida). De meeste programma’s zijn echter nog steeds gericht op de bestrijding van de varroamijtziekte door middel van ondersteunende methoden om de parasitaire belasting te verminderen en door het informeren van bijenhouders over de noodzaak van en methoden voor de bestrijding van de varroamijt.
c) Rationalisatie van de transhumance. Steun voor acties om bijstand te verlenen bij het beheer van de transhumance, zoals werkzaamheden op het gebied van de identificatie van kasten en ramen, het beheer van een transhumanceregister, investeringen in materialen en uitrusting die de transhumance vergemakkelijken, en het in kaart brengen van bloemensoorten.
d) Ondersteuning van laboratoria voor de analyse van producten van de bijenteelt om bijenhouders te helpen hun producten af te zetten en de waarde van hun producten te verhogen. Het toepassingsgebied van deze maatregel (die overigens hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de financiering van analyses van de fysisch-chemische eigenschappen van honing) omvat ook andere producten van de bijenteelt 19 , zoals koninginnengelei, pollen, propolis of bijenwas. Deze informatie stelt bijenhouders in staat hun producten beter af te zetten en de waarde ervan te verhogen.
e) Ondersteuning van het herstel van het bijenbestand. Deze maatregel biedt ondersteuning om het verlies van bijen te compenseren en daarmee productieverlies te voorkomen. De financiering wordt voornamelijk gebruikt voor de aankoop van bijenkolonies, koninginnen of nieuwe bijenkasten en voor het bevorderen van de koninginnenteelt, met name inheemse rassen.
f) Samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van programma’s inzake toegepast onderzoek op het gebied van de bijenteelt en de producten van de bijenteelt. Deze maatregel stelt de lidstaten in staat om specifieke onderzoeksprojecten te financieren die gericht zijn op het verbeteren van de bijenteelt, de productie of de kwaliteit van de honing, en om de resultaten van dergelijke projecten te verspreiden.
g) Marktmonitoring. Deze steun voorziet in de financiering van de marktmonitoring van de producten van de bijenteelt en de prijzen ervan om de productieomstandigheden te helpen verbeteren en de nationale strategieën voor de monitoring van de markt te ondersteunen.
h) Verbetering van de productkwaliteit teneinde de producten beter in de markt te kunnen zetten. Dit voorziet in de financiering van ondersteuningsacties om het marktpotentieel van honing en van andere producten van de bijenteelt te benutten.
4.3 Begroting van de EU voor nationale bijenteeltprogramma’s en benuttingsgraad
De aan de bijenteeltsector toegewezen EU-middelen zijn gestegen van 36 miljoen EUR per jaar voor de bijenteeltprogramma’s voor 2017-2019 naar 40 miljoen EUR 20 per jaar in het kader van de programma’s voor 2020-2022. Deze programma’s zijn in 2021 gewijzigd om de looptijd ervan te verlengen en de begrotingstoewijzing met ingang van 2021 te verhogen tot 60 miljoen EUR.
De bijdrage van de EU voor de bijenteeltprogramma’s komt overeen met 50 % van de door de lidstaten gedragen uitgaven. Voor de bijenteeltjaren 2020-2022 was 318,9 miljoen EUR 21 per jaar beschikbaar voor de nationale bijenteeltprogramma’s in de EU, 48 % meer dan de beschikbare middelen voor de periode 2017-2019. De helft hiervan vertegenwoordigt de bijdrage van de EU, en de andere helft de medefinanciering van de lidstaten.
Hoewel de financiële middelen niet volledig zijn opgebruikt, was de benuttingsgraad in zowel 2019 als 2020 nog steeds relatief hoog, maar is deze in 2021 aanzienlijk gedaald. Deze daling van de benuttingsgraad in 2021 kan worden verklaard door de aanzienlijke verhoging van de begrotingstoewijzing en de ietwat late wijziging van de programma’s om deze middelen te benutten, aangezien zij in maart 2021 werden aangemeld en in juni 2021 werden goedgekeurd. Hoewel de lidstaten in 2020 op de hoogte waren gesteld van de komende veranderingen en werden aangemoedigd om in 2021 het gebruik van de middelen te maximaliseren, ondervonden verschillende lidstaten problemen bij de absorptie van de toegenomen hoeveelheid middelen, met name de lidstaten die aanzienlijk meer middelen ontvingen dan in 2019. Terwijl de absorptiegraad in 2020 in 21 lidstaten 80 % of meer was en slechts 6 lidstaten onder de 80 % uitkwamen, bedroeg de absorptiegraad in 2021 in slechts 11 lidstaten 80 % of meer en kwamen 16 lidstaten onder de 80 % uit. Tabel 1 bevat een overzicht van de EU-financiering en de uitvoeringsgraad voor de bijenteeltprogramma’s in 2020-2022 en in het bijenteeltjaar 2019 (waarvoor geen gegevens beschikbaar waren ten tijde van de publicatie van het vorige verslag op 17 december 2019).
Tabel 1: Financiering van de EU en uitvoeringsgraad voor de bijenteeltprogramma’s
EU-middelen beschikbaar voor | Bijenteeltjaar 2019 Programma’s voor 2017-2019 | Bijenteeltjaar 2020 Programma’s voor 2020-2022 | Bijenteeltjaar 2021 Programma’s voor 2020-2022 | Bijenteeltjaar 2022 Programma’s voor 2020-2022 | Begrotingsjaar 2023 voor interventies in de bijenteeltsector in het kader van de strategische GLB-plannen jan.-okt. 2023 |
in EUR | 36 000 000 | 39 441 410 22 | 60 000 000 | 60 000 000 | 60 000 000 23 |
Bedrag van de EU-middelen dat door de lidstaten is gebruikt, in EUR* | 33 757 308 | 35 947 262 | 46 772 973 | Wordt uiterlijk op 31 december 2023 meegedeeld | Wordt uiterlijk op 15 juni 2024 meegedeeld |
Uitvoeringsgraad | 94 % | 91 % | 78 % |
*Bron: Jaarlijkse uitvoeringsverslagen van de lidstaten, ingediend overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) 2015/1368.
4.4 Toewijzing van de EU-bijdrage per lidstaat
De regels voor het berekenen van de toewijzing van de EU-bijdragen aan de bijenteeltprogramma’s zoals vastgesteld in artikel 4 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie zijn gebaseerd op het aandeel bijenkasten waarvan elke aan het programma deelnemende lidstaat heeft kennisgegeven, samen met een vaste minimumbijdrage van de EU van 25 000 EUR per programma. Als het bedrag waarom een lidstaat verzoekt evenwel lager is dan het bedrag waarop hij recht heeft op basis van zijn aandeel bijenkasten, kan de resterende EU-financiering worden verdeeld onder de andere lidstaten die meer dan hun theoretische aandeel in de financiering hebben gevraagd.
Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) 2015/1366 was de toewijzing van de EU-middelen voor de in 2019 aangemelde bijenteeltprogramma’s voor 2020-2022 gebaseerd op het aantal bijenkasten waarvan de lidstaten in 2017 en 2018 hadden kennisgegeven. Vanaf 2021 zijn de verhoogde EU-bijdragen toegewezen zoals uiteengezet in bijlage 10 bij de verordening inzake de strategische GLB-plannen (Verordening (EU) 2021/2115) 24 . Deze toewijzingen zijn berekend op basis van het aantal bijenkasten dat de lidstaten in 2013 in hun bijenteeltprogramma’s voor 2014-2016 hadden meegedeeld, aangepast voor de financieringsaanvragen in de programmeringsperiode 2017-2019 25 .
Bron: Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/974 van de Commissie (voor 2020) en Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/974 van de Commissie (voor 2021 en 2022).
4.5 Uitgaven per soort maatregel
Op grond van artikel 10 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 moeten de lidstaten elk jaar uiterlijk op 15 maart een jaarlijks uitvoeringsverslag over het voorbije bijenteeltjaar indienen. Van de eerste twee jaarverslagen, die betrekking hadden op de bijenteeltjaren 2020 26 en 2021 27 , is kennisgegeven in respectievelijk 2021 en 2022. De uitsplitsing van de uitgaven per soort maatregel voor het bijenteeltjaar 2021 wordt weergegeven in onderstaand cirkeldiagram (figuur 3). Ter vergelijking staat in figuur 4 een soortgelijke uitsplitsing per soort maatregel voor het bijenteeltjaar 2020, waaruit blijkt dat de algemene verdeling, gemeten als percentage, vergelijkbaar was.
In 2021 waren twee maatregelen (technische bijstand en bestrijding van vijanden van de bijenvolken) goed voor 54 % van de beschikbare financiering. In 2020 bedroeg het gecombineerde percentage voor deze maatregelen net als in de voorgaande jaren bijna 60 %. Hieruit blijkt dat er nog steeds behoefte is aan bijscholing van de bijenhouders en investeringen in bijenteeltuitrusting met steun via maatregel A (technische bijstand), en bijenteeltpraktijken voor de bestrijding van ziekten en vijanden van de bijenvolken met steun in het kader van maatregel B (bestrijding van vijanden van de bijenvolken).
Evenals in de voorgaande jaren, waren de volgende twee meest populaire maatregelen rationalisatie van de transhumance en herstel van het bijenbestand, samen goed voor 40 % van de totale uitgaven in de lidstaten in 2021 en 34 % in 2020. In verscheidene lidstaten is transhumance een essentiële bijenteeltpraktijk om gedurende het hele bijenteeltseizoen te voorzien in de voedingsbehoeften van de honingbijen en bestuivingsdiensten aan te bieden.
Maatregelen voor het uitvoeren van toegepast onderzoek en analyse van honing stonden wat steun betreft op de vijfde en de zesde plaats en kregen in 2021 respectievelijk 2,7 % en 2,4 % van de beschikbare financiering.
De maatregelen ter ondersteuning van productverbetering en marktmonitoring, die voor het eerst werden ingevoerd in het programma voor 2017-2019, kregen zowel in 2020 als in 2021 samen minder dan 2 % van de financiering.
Bron: Jaarlijks uitvoeringsverslag van de lidstaten voor 2021.
Bron: Jaarlijks uitvoeringsverslag van de lidstaten voor 2020.
5. METHODEN VOOR DE VASTSTELLING VAN HET AANTAL BIJENKASTEN
Op grond van artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie moeten de lidstaten die bijenteeltprogramma’s indienen, de Commissie vanaf 2017 elk jaar in kennis stellen van het aantal bijenkasten op hun grondgebied dat klaar is om te overwinteren. Voorts zijn de lidstaten op grond van artikel 2 van die verordening verplicht te beschikken over een betrouwbare methode om dat aantal vast te stellen. Deze methode moet in hun bijenteeltprogramma’s worden beschreven. Deze gedelegeerde verordening is in 2015 vastgesteld, op basis van de krachtens artikel 56, lid 1, punt b), van de GMO verleende bevoegdheid, en vormt de grondslag voor de toewijzing van de financiële bijdrage van de EU aan de bijenteeltprogramma’s van de lidstaten, gebaseerd op het aantal bijenkasten.
De gedelegeerde verordening bevat tevens de volgende definitie van “bijenkast”: “… de eenheid die een honingbijenkolonie bevat die voor de productie van honing, andere producten van de bijenteelt of kweekmateriaal voor honingbijen wordt gebruikt, en alle elementen die voor het overleven van die kolonie nodig zijn.”
Hoewel de jaarlijkse financiering van de lidstaten in de strategische GLB-plannen niet langer wordt gebaseerd op het aantal bijenkasten waarvan is kennisgegeven, is het nog steeds belangrijk om het aantal bijenkasten in de lidstaten te kennen. Die informatie is noodzakelijk om de ontwikkelingen in de sector te kunnen volgen, de gevolgen van de steun te evalueren en de Europese burgers te informeren. In het kader van de toekomstige GLB-plannen overeenkomstig de artikelen 36 tot en met 38 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/126 28 zijn de lidstaten verplicht om in hun strategisch plan een beschrijving te geven van een betrouwbare methode voor het berekenen van het aantal bijenkasten dat klaar is om te overwinteren, en om elk jaar uiterlijk op 15 juni kennisgeving van het aantal bijenkasten te doen. Deze berekeningsmethoden, die door de lidstaten in het kader van zowel de programma’s voor 2020-2022 als de strategische plannen zijn gerapporteerd, blijven tamelijk ongewijzigd ten opzichte van de eerste gerapporteerde methoden in het kader van de bijenteeltprogramma’s voor 2017-2019, die zijn beschreven in het vorige verslag van 17 december 2019.
Aangezien er vóór de toepassing van die gedelegeerde handeling geen geharmoniseerde regels inzake deze aspecten waren, mag het aantal bijenkasten waarvan is kennisgegeven vóór de toepassing van die handeling in 2017 niet rechtstreeks worden vergeleken met het aantal bijenkasten waarvan na 15 maart 2017 is kennisgegeven. Toch wijst de historische langetermijntrend erop dat het aantal bijenkasten in de Europese Unie jaar na jaar toeneemt, zoals weergegeven in figuur 5. Die positieve tendens kan in bijna alle lidstaten worden waargenomen.
Bron: De jaarlijkse kennisgeving door de lidstaten van het aantal bijenkasten dat op hun grondgebied klaar is om te overwinteren.
6. BIJENTEELT IN DE STRATEGISCHE GLB-PLANNEN NA 2022
Vanaf 2023 zal de steun aan de bijenteeltsector worden verleend via interventies in de bijenteeltsector die zijn opgenomen in de nationale strategische GLB-plannen. Terwijl de lidstaten krachtens de GMO op vrijwillige basis bijenteeltprogramma’s konden uitvoeren, worden bijenteeltprogramma’s met ingang van 2023 verplicht. De opname van de bijenteelt in de GLB-plannen zal de zichtbaarheid van de sector vergroten en ervoor zorgen dat rekening wordt gehouden met de bijdrage ervan aan de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
De financiering van interventies in de bijenteeltsector, zoals vastgesteld in bijlage X bij de verordening inzake de strategische GLB-plannen, blijft van 2023 tot en met 2025 constant 60 miljoen EUR per begrotingsjaar. De middelen voor 2023 zijn bedoeld voor zowel de interventies in de bijenteeltsector die worden uitgevoerd in het kader van de strategische plannen (en die worden betaald in de periode van 1 januari 2023 tot en met 15 oktober 2023) als de maatregelen voor de bijenteelt die worden uitgevoerd van 1 augustus 2022 tot en met 31 december 2022 in het kader van de huidige bijenteeltprogramma’s (en die worden betaald in de periode van 16 oktober 2022 tot en met 15 oktober 2023). Evenzo dienen de financiële middelen voor de latere begrotingsjaren ter dekking van de uitgaven voor de interventies in de bijenteeltsector die worden uitgevoerd in het kader van de strategische plannen, alsook van eventuele restuitgaven voor de maatregelen voor de bijenteelt die worden uitgevoerd in het kader van de huidige bijenteeltprogramma’s. Een aantal lidstaten zal de financiële toewijzing voor 2023 inderdaad inzetten voor de betaling van maatregelen die zijn uitgevoerd in de laatste vijf maanden van 2022, zoals in hun strategische plannen is aangegeven. Een andere wijziging in de strategische plannen stelt de lidstaten in staat hun medefinancieringspercentage te verhogen van de minimaal verplichte 50 % tot maximaal 70 % om hun budget verder te vergroten. Drie lidstaten (BG, IT en LU) hebben ervoor gekozen om dit te doen; de overige lidstaten gaan verder met het verplichte minimale medefinancieringspercentage van 50 %.
Bij het opzetten van hun interventies in de bijenteeltsector voor 2023-2027 in het kader van het strategisch plan moeten de lidstaten ten minste een van de specifieke doelstellingen van het GLB (artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2115) nastreven.
Net als bij de huidige programma’s zal de steun voor de bijenteelt worden verleend via een aantal interventies die worden ontwikkeld door de lidstaten in samenwerking met vertegenwoordigers van organisaties op het gebied van de bijenhouderij. De lidstaten kunnen kiezen uit de hieronder vermelde zeven interventietypes van artikel 55 van Verordening (EU) 2021/2115, die voortvloeien uit de eerdere maatregelen uit hoofde van de GMO en waardoor de omvang van de verleende steun verder wordt uitgebreid. Dit zijn:
a) adviesdiensten, technische bijstand, opleiding, voorlichting en uitwisseling van beste praktijken, onder meer via netwerkvorming, voor bijenhouders en bijenhoudersorganisaties;
b) investeringen in materiële en immateriële activa, alsook andere acties, waaronder acties met het oog op:
I)bestrijding van vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt, in het bijzonder de varroamijtziekte;
II)voorkoming van schade veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden en stimulering van de ontwikkeling en het gebruik van beheerpraktijken die aan de veranderende klimaatomstandigheden zijn aangepast;
III)herstel van het bijenbestand in de Unie, waaronder de bijenteelt;
IV)rationaliseren van de transhumance;
c) acties om laboratoria te ondersteunen bij de analyse van producten van de bijenteelt, verliezen van bijenkolonies of afnemende productiviteit en stoffen die mogelijk toxisch zijn voor bijen;
d) acties om het bestaande aantal bijenbestanden in de Unie in stand te houden of te vergroten, waaronder de bijenteelt;
e) samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van onderzoeksprogramma’s op het gebied van de bijenteelt en de producten van de bijenteelt;
f) afzetbevordering, communicatie en marketing, waaronder acties op het gebied van marktmonitoring en activiteiten die in het bijzonder zijn gericht op het vergroten van het consumentenbewustzijn over de kwaliteit van bijenteeltproducten;
g) acties om de kwaliteit van de producten te verbeteren.
7. CONCLUSIE
Het belang van de ondersteuning van de bijenteeltsector wordt door iedereen in de EU erkend, van EU-instellingen, nationale en regionale autoriteiten tot het algemene publiek. Ondanks het vrijwillige karakter ervan hebben alle lidstaten in de afgelopen jaren bijenteeltprogramma’s uitgevoerd, in nauwe samenwerking met de sector en vertegenwoordigers van de sector. Door de steun voor de bijenteeltsector als een voor alle lidstaten verplicht element op te nemen in de strategische GLB-plannen, wordt het belang van de sector verder onderstreept en wordt erkend dat de sector bijdraagt tot de specifieke doelstellingen van het GLB, met name tot het verbeteren van de biodiversiteit en de instandhouding van habitats. Daarnaast wordt erkend dat via deze programma’s waardevolle steun wordt verleend bij het aanpakken van de steeds grotere uitdagingen op het gebied van de bijenteelt, die nog worden versterkt door de klimaatverandering.
De reeks maatregelen is in de loop der jaren uitgebreid, met name met de nieuwste interventietypes die zijn opgenomen in de verordening inzake de strategische GLB-plannen. Deze interventies vormen een uitbreiding en een verbetering van de eerdere maatregelen en bieden een breder scala aan mogelijke acties om tegemoet te komen aan de behoeften van de sector in alle lidstaten. Daaraan gekoppeld moeten de aanzienlijke verhoging van de financiële middelen sinds 2021 en de ruimte voor de lidstaten om hun nationale medefinanciering op te voeren, de middelen verschaffen die de sector nodig heeft om de productie en afzet van producten van de bijenteelt te verbeteren en tegelijkertijd te voorzien in de diverse behoeften van de bijenhouders in de EU. Dit biedt goede vooruitzichten voor een gecontinueerde hoge benutting van de beschikbare middelen in alle lidstaten.
Een goede indicator van de gunstige gevolgen van deze programma’s voor de sector is het aantal bijenkasten, dat jaar na jaar blijft stijgen. Dit gaat evenwel niet altijd gepaard met een stijging van de productie, die onder meer sterk afhankelijk is van de klimatologische omstandigheden. Voor de totale winstgevendheid van de sector is het ook van belang dat de bijenhouders een eerlijke prijs voor hun producten krijgen. In de EU zijn de gemiddelde prijzen voor honing in de loop van de jaren niet veel gestegen, terwijl de productiekosten blijven stijgen en de invoerprijzen dalen. De vele uitdagingen kunnen alleen het hoofd worden geboden door middel van gezamenlijk inspanningen van iedereen. Aldus wordt onderstreept dat de ondersteuning van de sector moet worden voortgezet, met name omdat bijen onmisbaar zijn voor de landbouw en het milieu.
(1) Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).
(2)
Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 1).
(3) Council Regulation (EU, Euratom) 2020/2093 of 17 December 2020 laying down the multiannual financial framework for the years 2021 to 2027, OJ L 433 I, 22.12.2020, p. 11 . Het totale bedrag dat in het meerjarig financieel kader is gepland voor het Europees Landbouwgarantiefonds omvat een verhoging tot 60 miljoen EUR per jaar voor de bijenteeltprogramma’s.
(4) Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad van 25 juni 1997 houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing (PB L 173 van 1.7.1997, blz. 1).
(5)
Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 van de Commissie van 11 mei 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft steun in de bijenteeltsector (PB L 211 van 8.8.2015, blz. 3).
(6) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 van de Commissie van 6 augustus 2015 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft steun in de bijenteeltsector (PB L 211 van 8.8.2015, blz. 9).
(7) https://ec.europa.eu/eurostat
(8) https://comtrade.un.org/
(9) www.fao.org/home/en/">www.fao.org/home/en/
(10)
https://ec.europa.eu/info/food-farming-fisheries/animals-and-animal-products/animal-products/honey_nl
(11) Overeenkomstig de eisen van artikel 15, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/1475 van 6 september 2022 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de evaluatie van de strategische GLB-plannen en wat betreft de verstrekking van informatie voor monitoring- en evaluatiedoeleinden (PB L 232 van 7.9.2022, blz. 8).
(12) COM_COM(2019)0635_EN.pdf (europa.eu)
(13) Zelfvoorzieningsgraad = EU-productie/(productie + invoer – uitvoer).
(14) Bron van de handelsgegevens: Eurostat Comext, https://trade.ec.europa.eu/tradehelp/statistics
(15)
Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/580 van de Commissie van 1 februari 2021 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/1366 wat betreft de grondslag voor de toewijzing van de financiële bijdrage in de bijenteeltsector (PB L 124 van 12.4.2021, blz. 1).
(16)
Uitvoeringsverordening (EU) 2021/166 van de Commissie van 10 februari 2021 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1368 wat betreft de verlenging van de nationale programma’s in de bijenteeltsector (PB L 48 van 11.2.2021, blz. 1).
(17)
Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/974 van de Commissie van 12 juni 2019 tot goedkeuring van de door de lidstaten op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad ingediende nationale programma’s ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt (Kennisgeving geschied onder nummer C(2019) 4177) (PB L 157 van 14.6.2019, blz. 28).
(18)
Uitvoeringsbesluit (EU) 2021/974 van de Commissie van 9 juni 2021 tot goedkeuring van de door de lidstaten op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad ingediende gewijzigde nationale programma’s ter verbetering van de productie en afzet van producten van de bijenteelt (Kennisgeving geschied onder nummer C(2021) 4021) (PB L 215 van 17.6.2021, blz. 37).
(19) De onder de bijenteeltprogramma’s vallende producten van de bijenteelt worden opgesomd in deel XXII van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1308/2013. Het betreft honing, koninginnengelei, propolis, pollen en bijenwas.
(20) De totale EU-bijdrage voor de EU-28, met inbegrip van het Verenigd Koninkrijk.
(21) Totaalbedrag voor de EU-27, exclusief het Verenigd Koninkrijk.
(22) EU-bijdrage voor de EU-27, exclusief het Verenigd Koninkrijk.
(23) De middelen voor het begrotingsjaar 2023 kunnen ook worden gebruikt voor de betaling van maatregelen die worden uitgevoerd van 1 augustus 2022 tot en met 31 december 2022, zoals toegelicht in punt 6.
(24) Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).
(25) Artikel 1 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/580 van de Commissie.
(26) Tijdvak van 1 augustus 2019 tot en met 31 juli 2020.
(27) Tijdvak van 1 augustus 2020 tot en met 31 juli 2021.
(28)
Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/126 van de Commissie van 7 december 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad met aanvullende eisen voor bepaalde interventietypes die de lidstaten in het kader van die verordening in hun strategisch GLB-plan voor de periode 2023-2027 uitwerken, alsmede regels voor het aandeel in het kader van norm 1 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) (PB L 20 van 31.1.2022, blz. 52).