Toelichting bij COM(2022)540 - Amendment of Directive 2000/60/EC on water policy, Directive 2006/118/EC on pollution of groundwater and Directive 2008/105/EC on quality standards in water policy - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2022)540 - Amendment of Directive 2000/60/EC on water policy, Directive 2006/118/EC on pollution of groundwater and Directive ... |
---|---|
bron | COM(2022)540 |
datum | 26-10-2022 |
• Motivering en doel van het voorstel
De EU-waterwetgeving heeft als overkoepelende doelstelling de gezondheid van de mens en het milieu te beschermen tegen de gecombineerde effecten van toxische en/of persistente verontreinigende stoffen. Dit initiatief heeft betrekking op Richtlijn 2000/60/EG 1 (de kaderrichtlijn water) en de twee bijbehorende “dochterrichtlijnen”, Richtlijn 2006/118/EG 2 (de grondwaterrichtlijn) en Richtlijn 2008/105/EG 3 (de richtlijn milieukwaliteitsnormen), die samen gericht zijn op de bescherming van grondwater en oppervlaktewateren 4 . Zij vormen een aanvulling op andere relevante waterwetgeving, zoals Richtlijn (EU) 2020/2184 (de drinkwaterrichtlijn) 5 , Richtlijn 91/271/EEG van de Raad 6 (de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater), Richtlijn 2008/56/EG 7 (de kaderrichtlijn mariene strategie), Richtlijn 2006/7/EG 8 (de zwemwaterrichtlijn), Richtlijn 2007/60/EG 9 (de overstromingsrichtlijn) en Richtlijn 91/676/EEG van de Raad 10 (de nitratenrichtlijn).
De wetgeving bevat naast lijsten van verontreinigende stoffen en kwaliteitsnormen ook voorschriften voor de regelmatige herziening ervan 11 . Op grond van artikel 16, lid 4, van de kaderrichtlijn water moet de Commissie regelmatig, op gezette tijden en ten minste om de vier jaar, de lijst van prioritaire stoffen die een risico vormen voor het aquatisch milieu, d.w.z. zowel oppervlakte- als grondwateren, herzien. In het bijzonder bepaalt artikel 8 van de richtlijn milieukwaliteitsnormen, met betrekking tot oppervlaktewater, dat de Commissie bijlage X bij de kaderrichtlijn water (de lijst van prioritaire stoffen) moet herzien, terwijl de Commissie op grond van artikel 10 van de grondwaterrichtlijn om de zes jaar de bijlagen I en II bij deze richtlijn moet herzien. Deze herziening en de effectbeoordeling dienen ook om verslag uit te brengen aan het Europees Parlement en de Raad, als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn milieukwaliteitsnormen.
De noodzaak om de lijsten bij te werken werd bevestigd in de geschiktheidscontrole van 2019 12 , waarin ook werd geconcludeerd dat andere verbeteringen van de wetgeving de doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang ervan zouden verbeteren. Rekening houdend met de overkoepelende doelstelling van het waterbeleid van de EU zijn de algemene doelstellingen van dit initiatief:
1) de bescherming van EU-burgers en natuurlijke ecosystemen verbeteren in overeenstemming met de biodiversiteitsstrategie 13 en het actieplan Verontreiniging naar nul 14 , beide verankerd in de Europese Green Deal 15 ;
2) de wetgeving doeltreffender maken en de administratieve last ervan verminderen, zodat de EU sneller kan reageren op nieuwe risico’s.
Blootstelling aan chemische stoffen via drinkwater kan leiden tot uiteenlopende gezondheidseffecten op korte en lange termijn. Chemische stoffen brengen ook het aquatisch milieu in gevaar, wat leidt tot veranderingen bij dominante soorten en een afname of verlies van biodiversiteit. Het vaststellen en controleren van milieukwaliteitsnormen voor chemische stoffen in waterlichamen vormt een aanvulling op de wetgeving inzake bronnen en verspreidingsroutes, door waar nodig aan te dringen op strengere productie-, emissie- of gebruiksnormen en de kosten van de behandeling van drinkwater te verlagen.
De specifieke doelstellingen van dit initiatief zijn:
1.de lijsten van verontreinigende stoffen die van invloed zijn op oppervlakte- en grondwater bijwerken door stoffen toe te voegen en te schrappen en bestaande kwaliteitsnormen te actualiseren;
2.de monitoring van chemische mengsels verbeteren om gecombineerde effecten beter te kunnen beoordelen en rekening te houden met seizoensgebonden verschillen in de concentraties van verontreinigende stoffen;
3.waar nodig de aanpak van verontreinigende stoffen in het oppervlakte- en grondwater in de hele EU harmoniseren;
4.ervoor zorgen dat het rechtskader sneller in overeenstemming kan worden gebracht met wetenschappelijke bevindingen om sneller te kunnen reageren op opkomende verontreinigingen;
5.de toegang tot, en de transparantie en het hergebruik van gegevens verbeteren, teneinde de naleving te verbeteren, de administratieve last te verminderen en de samenhang met het bredere EU-rechtskader voor chemische stoffen te verbeteren.
Het uiteindelijke doel van het initiatief is nieuwe normen voor een reeks zorgwekkende chemische stoffen vast te stellen om chemische verontreiniging in water aan te pakken, de handhaving te vergemakkelijken op basis van een vereenvoudigd en coherenter rechtskader, te zorgen voor dynamische en actuele informatie over de watertoestand, gefaciliteerd door het Europees Milieuagentschap (“EEA”), en een flexibeler kader te creëren voor de aanpak van opkomende verontreinigende stoffen. Hierbij zou worden uitgegaan van brede betrokkenheid van belanghebbenden en degelijke wetenschappelijke ondersteuning van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (“ECHA”) om maximale synergieën en samenhang tussen de EU-wetgeving inzake chemische stoffen te waarborgen.
• Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Het voorstel is volledig in overeenstemming met andere waterwetgeving. Wat betreft de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater, waarvoor tegelijk met dit voorstel een voorstel tot herziening wordt ingediend, vormen micro-verontreinigende stoffen een groot probleem. De noodzaak om ze in afvalwaterzuiveringsinstallaties te verwijderen leidt tot hogere kosten voor de behandeling, en verwijdering is niet altijd mogelijk. Dit voorstel is dan ook bedoeld om meer maatregelen in een vroeg stadium te stimuleren door de emissies aan de bron te verminderen. De behandeling van afvalwater zal voor bepaalde categorieën verontreinigende stoffen bijzonder belangrijk zijn: geneesmiddelen en stoffen in producten voor persoonlijke verzorging die voornamelijk in een stedelijke omgeving worden geloosd.
Door waterverontreiniging te voorkomen, zal het voorstel ook het potentieel voor hergebruik van water ten goede komen, onder meer voor irrigatiedoeleinden overeenkomstig de nieuwe verordening inzake minimumeisen voor hergebruik van water (Verordening (EU) 2020/741) 16 .
Dit voorstel is ook in overeenstemming met de onlangs herziene drinkwaterrichtlijn, die uiterlijk in januari 2023 in alle EU-lidstaten moet zijn omgezet. Door de verontreiniging van oppervlakte- en grondwater aan te pakken, leidt dit voorstel tot bescherming van vitale drinkwaterbronnen en verlaging van de behandelingskosten. De drinkwaterrichtlijn en dit voorstel hebben betrekking op een breed scala aan verontreinigende stoffen, met name bestrijdingsmiddelen, geneesmiddelen en de groep poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS). Met betrekking tot PFAS moet worden opgemerkt dat dit voorstel, in tegenstelling tot de herziene drinkwaterrichtlijn, is gebaseerd op het meest recente advies van de EFSA over PFAS, dat op 9 juli 2020 is aangenomen. Net als de drinkwaterrichtlijn is dit voorstel niet meteen gericht op microplastics, maar nadat een monitoringmethode is ontwikkeld. Dit voorstel zal in aanmerking worden genomen bij de lopende evaluatie van de zwemwaterrichtlijn en zal, indien de zwemwaterrichtlijn wordt herzien, deel uitmaken van de grondslag die wordt samengesteld voor de effectbeoordeling van de zwemwaterrichtlijn.
Het voorstel is ook in overeenstemming met de recente voorstellen van de Commissie 17 tot herziening van EU-maatregelen om verontreiniging door grote industriële installaties aan te pakken waarmee niet alleen het toepassingsgebied van de richtlijn industriële emissies wordt uitgebreid, maar ook wordt getracht de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren en ervoor te zorgen dat vergunningsvoorschriften beter worden gecontroleerd en meer worden geïntegreerd, onder meer door de regels te verduidelijken die van toepassing zijn op de indirecte lozing van verontreinigende stoffen in water via stedelijke waterzuiveringsinstallaties. De voorstellen zijn verder gericht op het bevorderen van innovatie om persistente chemische stoffen en stoffen die recentelijk als zorgwekkend zijn aangemerkt, zoals PFAS, microplastics en geneesmiddelen, aan te pakken. Bij het proces van “informatie-uitwisseling” in het kader van de herziene richtlijn industriële emissies voor de opstelling en evaluatie van referentiedocumenten over de beste beschikbare technieken zal rekening worden gehouden met de aanwijzing van stoffen die aanleiding geven tot bezorgdheid in het kader van de EU-waterwetgeving, met inbegrip van stoffen op de “aandachtstoffenlijsten” voor grond- en oppervlaktewater, alsook stoffen die op EU-niveau een aanzienlijk risico vormen voor of via het aquatisch milieu.
• Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Dit initiatief maakt deel uit van het werkprogramma van de Commissie voor 2022 en is een belangrijke actie in het actieplan Verontreiniging naar nul. Net als alle initiatieven in het kader van de Europese Green Deal heeft het tot doel ervoor te zorgen dat de doelstellingen op de meest doeltreffende en minst belastende wijze worden verwezenlijkt en in overeenstemming zijn met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. Met het initiatief wordt de bestaande wetgeving in het kader van de Green Deal verfijnd, geactualiseerd en aangepast. Centraal daarin staat de vaststelling van de ambitie om alle verontreiniging door waterverontreinigende stoffen tot nul terug te dringen, en daarmee het niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en van natuurlijke ecosystemen. Veel maatregelen die nodig zijn om dit te bereiken, worden behandeld in andere, nauw verwante initiatieven in het kader van de Europese Green Deal. Hierbij gaat het onder meer om:
·de biodiversiteitsstrategie en de “van boer tot bord”-strategie 18 , die tot doel hebben het gebruik van bestrijdingsmiddelen, het gebruik van meststoffen, nutriëntenverliezen en de verkoop van antimicrobiële stoffen tegen 2030 te verminderen. De vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen moet voor een groot deel worden bereikt via het voorstel van de Commissie 19 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2115. Ook een toekomstige herziening van Verordening (EG) nr. 1107/2009 20 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen zou een rol kunnen spelen;
·de EU-strategie inzake kunststoffen 21 en het komende EU-initiatief voor microplastics, die gericht zijn op de verwezenlijking van de doelstellingen van het actieplan Verontreiniging naar nul, namelijk om tegen 2030 afval, plastic zwerfafval op zee en microplastics die in het milieu terechtkomen te verminderen;
·Richtlijn (EU) 2019/904 22 (de richtlijn kunststoffen voor eenmalig gebruik), die tot doel heeft het gebruik van kunststofproducten voor eenmalig gebruik te beperken, bijvoorbeeld door verplichtingen inzake afvalbeheer en opruimen voor producenten in te voeren (met inbegrip van regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid);
·het actieplan voor de circulaire economie 23 , waarin met name maatregelen worden aangekondigd om microplastics terug te dringen, alsook een evaluatie van Richtlijn 86/278/EEG van de Raad 24 (de richtlijn zuiveringsslib), waarin de kwaliteit van in de landbouw gebruikt slib wordt geregeld;
·de strategie voor duurzame chemische stoffen 25 , waarin weliswaar wordt erkend dat chemische stoffen essentieel zijn voor het welzijn van de moderne samenleving, maar die is gericht op een betere bescherming van burgers en het milieu tegen de mogelijke gevaarlijke eigenschappen ervan. De strategie heeft ook tot doel stappen te nemen in de richting van een “één stof, één beoordeling”-benadering door de efficiëntie, doeltreffendheid, samenhang en transparantie van de veiligheidsbeoordelingen van chemische stoffen in alle relevante wetgeving te verbeteren. Daarom krijgt het ECHA in dit voorstel een centrale rol toebedeeld om wetenschappelijke ondersteuning te bieden bij de toekomstige aanwijzing van waterverontreinigende stoffen en om relevante kwaliteitsnormen voor te stellen; de strategische aanpak van geneesmiddelen in het milieu van 2019 26 (die rechtstreeks voortvloeit uit de herziening van 2013 van de richtlijn milieukwaliteitsnormen) en de farmaceutische strategie voor Europa 27 , waarin de nadruk wordt gelegd op de milieu- en potentiële gezondheidseffecten van verontreiniging door farmaceutische residuen en waarin een reeks maatregelen wordt opgesomd om deze uitdagingen aan te pakken. De komende herziening van de wetgeving inzake geneesmiddelen voor menselijk gebruik zal naar verwachting een passende follow-up bieden. Evenzo is dit voorstel in overeenstemming met de EU-strategie op het gebied van resistentie tegen antimicrobiële middelen, aangezien verschillende antimicrobiële geneesmiddelen alsook het metaal zilver worden vermeld;
·de Europese datastrategie 28 , waarin wordt benadrukt dat door de overheid gegenereerde data de gemeenschap ten goede moeten komen, zodat zij op passende wijze kunnen worden gebruikt, bijvoorbeeld door onderzoekers, andere overheidsinstellingen en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s).
·Dit voorstel is ook in overeenstemming met het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa en de daarin opgenomen uitdrukkelijke aanbevelingen van burgers over verontreiniging naar nul in het algemeen, en met de voorstellen om verontreiniging aan te pakken in het bijzonder. In dit verband zijn met name de volgende definitieve voorstellen van belang:
ovoorstel 1.4 om: “het gebruik van chemische pesticiden en meststoffen in overeenstemming met de bestaande doelstellingen aanzienlijk te verminderen terwijl de voedselzekerheid gewaarborgd moet blijven en onderzoek naar de ontwikkeling van duurzamere en op de natuur gebaseerde alternatieven zou moeten worden ondersteund”;
ovoorstel 2.7 om: “waterbronnen te beschermen en de verontreiniging van rivieren en oceanen tegen te gaan, onder meer door verontreiniging door microplastics te onderzoeken en te bestrijden”.
2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
• Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Overeenkomstig artikel 191 en artikel 192, lid 1, VWEU moet de EU bijdragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu; op internationaal vlak maatregelen bevorderen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen; en de klimaatverandering bestrijden.
• Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Oppervlakte- en grondwaterlichamen in de EU worden door verschillende verontreinigende stoffen vervuild. Verontreiniging verplaatst zich stroomafwaarts en ondergronds en 60 % van de Europese stroomgebiedsdistricten reikt over de landsgrenzen (hetzij tussen de lidstaten, hetzij tussen een lidstaat en een niet-EU-land). Derhalve is samenwerking tussen de lidstaten van essentieel belang en zijn maatregelen op EU-niveau noodzakelijk om verontreiniging en andere grensoverschrijdende effecten aan te pakken door geharmoniseerde normen vast te stellen en geharmoniseerde systemen voor gegevensverzameling en -uitwisseling op te zetten. Zonder maatregelen op EU-niveau zou het met name voor stroomafwaarts gelegen lidstaten buitensporig kostbaar worden om verontreiniging aan te pakken.
In de geschiktheidscontrole van de EU-waterwetgeving van 2019 werd bevestigd dat de kaderrichtlijn water en de twee dochterrichtlijnen ervan maatregelen hebben geïnitieerd of versterkt om de grensoverschrijdende druk op de watervoorraden in stroomgebieden aan te pakken, zowel op nationaal als internationaal niveau.
Specifiek met betrekking tot verontreinigende stoffen wordt in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen stoffen waarvan wordt aangenomen dat zij een risico vormen op EU-niveau en stoffen die relevant zijn op regionaal of nationaal niveau, en worden zij anders behandeld. Met dit initiatief wordt beoogd te verbeteren hoe de lidstaten omgaan met stoffen die relevant zijn op regionaal of nationaal niveau.
Wanneer de milieukwaliteitsnormen van de EU worden vastgesteld, voert de EU gemeenschappelijke doelstellingen in om de ambitie om alle verontreiniging tot nul terug te dringen te verwezenlijken op basis van wetenschappelijke gegevens, maar biedt zij de lidstaten voldoende speelruimte om zelf te bepalen wat de meest kosteneffectieve wijze is om deze doelstellingen te verwezenlijken, rekening houdend met de relevante brongerelateerde EU-wetgeving. Daarbij (gemeenschappelijke doelstellingen met speelruimte om ze te bereiken) legt zij een verband met de brongerelateerde wetgeving op EU-niveau (zoals het duurzame gebruik van bestrijdingsmiddelen) en draagt zij bij tot een doeltreffende verwezenlijking van de doelstellingen van die wetgeving.
• Evenredigheid
In het voorstel worden de bestaande lijsten van stoffen die oppervlakte- en grondwater verontreinigen, herzien en worden milieukwaliteitsnormen vastgesteld of geactualiseerd die de lidstaten moeten naleven, waarbij voor een groot deel wordt uitgegaan van andere EU-wetgeving waarin de bron van verontreiniging wordt aangepakt of de emissies ervan tijdens de productie en het gebruik worden geregeld (zoals beperkingen op het gebruik van bepaalde stoffen in het kader van Reach 29 of emissiegrenswaarden die zijn vastgesteld in vergunningen van industriële installaties in het kader van de richtlijn industriële emissies) en waarin de keuze van specifieke maatregelen aan de lidstaten wordt overgelaten. Aangezien elk waterlichaam in de EU zijn eigen specifieke kenmerken heeft (klimaat, stroming, geologische omstandigheden enz.) en niet noodzakelijkerwijs aan dezelfde druk wordt blootgesteld als andere waterlichamen, is het vanuit het oogpunt van evenredigheid juist om de keuze van de maatregelen aan de waterschappen van de lidstaten over te laten.
In de geschiktheidscontrole van de EU-waterwetgeving van 2019 is de toegevoegde waarde van de kaderrichtlijn water, de richtlijn milieukwaliteitsnormen en de grondwaterrichtlijn bevestigd. In de effectbeoordeling voor dit voorstel wordt bevestigd dat de stoffen die in aanmerking worden genomen om aan de lijsten van verontreinigende stoffen met EU-brede kwaliteitsnormen te worden toegevoegd een risico op EU-niveau vormen. Er is een klein aantal reeds in de lijst opgenomen stoffen aangewezen die niet langer worden beschouwd als stoffen die in de EU aanleiding geven tot bezorgdheid, maar die wellicht op nationaal niveau nog wel moeten worden aangepakt. Dit voorstel voorziet in een procedure die de Europese Commissie in staat stelt de inconsistenties weg te werken in de wijze waarop de lidstaten beslissen over stoffen die op nationaal niveau moeten worden gereguleerd en over de kwaliteitsnormen die daarvoor moeten worden vastgesteld.
• Keuze van het instrument
Het initiatief neemt de vorm aan van een richtlijn omdat dit het meest geschikte rechtsinstrument is om wijzigingen aan te brengen in de bestaande relevante richtlijnen.
Een richtlijn verplicht de lidstaten ertoe de bepalingen om te zetten in hun nationale materiële en procedurele rechtsstelsels en maatregelen ter verwezenlijking van de doelstellingen uit te voeren. Deze aanpak biedt de lidstaten meer vrijheid dan een verordening, aangezien de lidstaten de meest geschikte maatregelen kunnen kiezen om de overeengekomen resultaatverplichtingen na te komen.
3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
• Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
In 2019 werd een geschiktheidscontrole van de waterwetgeving van de EU afgerond die betrekking had op de kaderrichtlijn water, de richtlijn milieukwaliteitsnormen, de grondwaterrichtlijn en de overstromingsrichtlijn. Uit de geschiktheidscontrole is gebleken dat, hoewel de wetgeving grotendeels geschikt is voor het beoogde doel, er ruimte voor verbetering is met betrekking tot de aanpak van chemische verontreiniging. In de geschiktheidscontrole werd vastgesteld dat er in het algemeen drie redenen zijn waarom slechts beperkte vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van de wetgeving:
ontoereikende integratie van waterdoelstellingen in ander relevant beleid;
ontoereikende investeringen in de lidstaten in watergerelateerde projecten en programma’s;
ontoereikende uitvoeringsinspanningen.
Wat de uitvoering betreft, werden verschillende tekortkomingen met betrekking tot chemische verontreiniging benadrukt: de grote verscheidenheid aan kwaliteitsnormen voor nationaal relevante verontreinigende stoffen, de administratieve lasten in verband met verslaglegging, het gebrek aan specificiteit en te late indiening van gerapporteerde informatie, en het hulpbronnenintensieve, tijdrovende proces voor het bijwerken van de lijsten van verontreinigende stoffen. Deze tekortkomingen worden in dit voorstel aangepakt. Daarnaast wordt rekening gehouden met de relevante bevindingen van de geschiktheidscontrole van de meest relevante wetgeving inzake chemische stoffen van 2019 30 en met de toezeggingen die zijn gedaan in de strategie voor duurzame chemische stoffen. In het voorstel wordt met name een stap gezet in de richting van meer holistische monitoring (mix) door het gebruik van effectgerichte methoden in te voeren, en het bevat bepalingen om gevaar- en risicobeoordelingen sneller, efficiënter en op samenhangende wijze uit te voeren (bijvoorbeeld door het delen van gegevens en de toepassing van de “één stof, één beoordeling”-benadering te vergemakkelijken).
Inhoudsopgave
In de effectbeoordeling zijn opties voor vereenvoudiging en lastenvermindering onderzocht. De schrapping van stoffen van de lijst van oppervlaktewaterverontreinigende stoffen vormt een beperkte lastenvermindering, evenals de wijziging van de herziening van de aandachtstoffenlijst van elke drie jaar naar elke twee jaar, en de herziening van de lijsten van oppervlaktewater- en grondwaterverontreinigende stoffen door middel van gedelegeerde handelingen in plaats van door middel van medebeslissing. De oprichting van een automatisch mechanisme voor gegevensverstrekking in het kader van de kaderrichtlijn water en de richtlijn milieukwaliteitsnormen zal de rapportagelast voor de lidstaten verminderen, evenals de afschaffing van het tussentijds verslag over het maatregelenprogramma uit hoofde van artikel 15, lid 3, van de kaderrichtlijn water. De verbetering van de bestaande richtsnoeren voor effectgerichte methoden en de ontwikkeling van een geharmoniseerde methode voor het toezicht op microplastics zullen de werkzaamheden van de lidstaten op deze gebieden vereenvoudigen.
Bij het opstellen van de effectbeoordeling zijn de basiskenmerken van de kmo-toets toegepast en zijn de resultaten met name in punt 6 vermeld. Kmo’s zijn actief in de productie en het gebruik van de desbetreffende verontreinigende stoffen. Er moet worden opgemerkt dat een nauwkeurige vaststelling en kwantificering van de effecten over het algemeen niet mogelijk is omdat de impact zal afhangen van de maatregelen die de lidstaten nemen om de doelstellingen van de wetgeving te verwezenlijken.
De Raad voor regelgevingstoetsing heeft op 24 juni 2022 een positief advies met voorbehoud uitgebracht. Zij verzocht om wijzigingen om met name drie aspecten te corrigeren: 1) de opzet van de opties, die als te complex werd beschouwd en waarin de belangrijkste beleidskeuzes niet duidelijk naar voren kwamen; 2) de gevolgen voor kmo’s en burgers, die als niet voldoende geanalyseerd werden beschouwd, waarbij in het verslag niet wordt beoordeeld hoe individuele lidstaten kunnen worden beïnvloed; 3) het verslag werd niet duidelijk geacht over de orde van grootte van de verwachte effecten, bevatte geen kritische beoordeling van de validiteit van de illustratieve ramingen van de kosten en de baten en de relevantie ervan voor het initiatief, en de vergelijking van opties werd niet geacht te zijn gebaseerd op de doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang ervan.
Als reactie hierop zijn de beleidsopties vereenvoudigd door het aantal opties te verminderen en opties samen te voegen. De gevolgen voor kmo’s zijn in de hele tekst verder uitgewerkt, evenals informatie over de gevolgen voor consumenten en de lidstaten. De interpretatie van de kosten/baten-cijfers is verduidelijkt om de indruk weg te nemen dat deze kunnen worden geïnterpreteerd als uitsluitend verband houdend met dit initiatief. De tekst over “one in, one out” is voltooid. Ten slotte is de beoordeling van de doeltreffendheid, efficiëntie en samenhang van de opties aan de tekst toegevoegd.
• Raadpleging van belanghebbenden
Ter ondersteuning van de voorbereiding van dit voorstel heeft een uitgebreide raadpleging van belanghebbenden plaatsgevonden. Op basis van de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie zijn in 2021 een openbare raadpleging en een enquête onder deskundigen uitgevoerd, waarvan de resultaten hebben gediend als input voor de effectbeoordeling voor dit voorstel. Het permanente netwerk van lidstaten en belanghebbenden ter ondersteuning van de uitvoering van de kaderrichtlijn water en de dochterrichtlijnen ervan werd op de hoogte gehouden, en met name de werkgroepen chemische stoffen en grondwater werden uitvoerig geraadpleegd.
Voor de afzonderlijke stoffen en groepen stoffen die zijn aangemerkt om als oppervlaktewaterverontreinigende stoffen in de lijst te worden opgenomen, zijn uitgebreide technische dossiers samengesteld door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) van de Commissie, ondersteund door subgroepen van belanghebbenden en deskundigen uit de lidstaten. Ten slotte werden in het kader van de beoordeling door het Wetenschappelijk Comité voor gezondheids-, milieu- en opkomende risico’s (SCHEER) voorlopige adviezen gepubliceerd (met inachtneming van een termijn van vier weken voor het maken van opmerkingen), waarvan de resultaten als input voor het advies van SCHEER zijn gebruikt. Voor enkele stoffen is de beoordeling niet afgerond. De voorgestelde waarden zijn daarom gemarkeerd als “onder voorbehoud van bevestiging in het licht van het aan SCHEER gevraagde advies”. Alle definitieve voorgestelde waarden moeten volledig in overeenstemming zijn met het wetenschappelijk advies.
• Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Het JRC heeft interne expertise verstrekt, met name voor het selecteren van oppervlaktewaterverontreinigende stoffen en het opstellen van milieukwaliteitsnormen. Externe technische expertise, onder meer op het gebied van grondwaterverontreinigende stoffen, werd verstrekt door deskundigen van de werkgroepen chemische stoffen en grondwater. De effectbeoordeling van de Commissie werd ondersteund door een studie van externe consultants, waarin de economische, sociale en milieueffecten van een reeks mogelijke beleidsopties werden beoordeeld, waarbij rekening werd gehouden met de verwachte effecten van bestaande en geplande beleidsmaatregelen op EU-niveau en de input van belanghebbenden. De stoffendossiers van het JRC, de verslagen van de werkgroep grondwater, het onderzoeksverslag van de consultants en de verslagen van workshops met belanghebbenden zijn beschikbaar in CIRCABC 31 .
• Effectbeoordeling
In de effectbeoordeling werden de drie groepen opties onderzocht, d.w.z. opties met betrekking tot oppervlaktewateren, opties met betrekking tot grondwateren, en horizontale opties. Voor oppervlaktewateren werden de gevolgen beoordeeld van de toevoeging van een reeks stoffen (van beoordeelde geneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen, industriële chemische stoffen en metalen) aan de lijst van prioritaire stoffen, en dus van de vaststelling van EU-brede milieukwaliteitsnormen voor deze stoffen. Voor verschillende bestaande prioritaire stoffen werd het effect van de wijziging van hun milieukwaliteitsnormen beoordeeld (op basis van nieuwe wetenschappelijke gegevens). Voor sommige andere bestaande prioritaire stoffen werd het effect van de schrapping van deze stoffen van de lijst beoordeeld. Voor grondwater is in de effectbeoordeling het effect beoordeeld van de toevoeging van specifieke (groepen) stoffen aan de lijst, namelijk PFAS, niet-relevante metabolieten van bestrijdingsmiddelen, en geneesmiddelen. Tot slot werd in de effectbeoordeling een aantal opties onderzocht om de digitalisering, de administratieve stroomlijning en het risicobeheer op het gebied van waterverontreiniging te verbeteren.
De belangrijkste bronnen van verontreiniging voor de aangewezen stoffen zijn chemische productieprocessen (directe emissie als gevolg van de productie van hout, pulp, staal, verbranding, textiel, kunststoffen enz.); lozingen van afvalwater, met inbegrip van geneesmiddelen en chemische stoffen bij het uitwassen van weefsels, consumptiegoederen, schoonmaakproducten, producten voor persoonlijke verzorging; indirecte lozingen als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, biociden en geneesmiddelen in de landbouw; chemische stoffen die bij de aanleg van wegen worden gebruikt; de depositie van kwik uit met fossiele brandstoffen gestookte verbrandingsinstallaties en van PFAS uit blusschuim. Al deze bronnen en verspreidingsroutes zijn onderworpen aan wetgeving, zoals Richtlijn 2010/75/EG inzake industriële emissies (wordt herzien), Richtlijn 91/271/EEG inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (wordt herzien), Richtlijn 2009/128/EG betreffende het duurzaam gebruik van pesticiden (wordt herzien), Richtlijn 2001/83/EG betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik, Verordening (EU) 2019/6 betreffende diergeneesmiddelen, de Reach-verordening (Verordening nr. 1907/2006), Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende gewasbeschermingsmiddelen, Verordening (EU) nr. 528/2012 betreffende biociden; en Verordening (EG) nr. 1223/2009 betreffende cosmetische producten. Door maximale concentratiegrenswaarden voor deze stoffen vast te stellen, wordt met dit voorstel beoogd het effect en de uitvoering van de EU-wetgeving inzake bronnen en verspreidingsroutes te versterken en, indien dit nodig is voor de bescherming van de gezondheid of van het milieu, aan te dringen op de vaststelling van strengere maatregelen voor bronnen en verspreidingsroutes op het niveau van de lidstaten.
De opties werden getoetst aan hun ecologische, sociale en economische kosten en baten, wat resulteerde in het volgende pakket voorkeursopties:
Oppervlaktewater | ||
Optie 1: Toevoeging aan de lijst van prioritaire stoffen (PS) als een afzonderlijke stof met milieukwaliteitsnormen die voor elke afzonderlijke stof zijn vastgesteld | 23 afzonderlijke stoffen: 17β-estradiol (E2); acetamiprid; azitromycine; bifentrin; bisfenol A; carbamazepine; claritromycine; clothianidine; deltamethrin; diclofenac; erytromycine; esfenvaleraat; estron (E1); ethinylestradiol (EE2); glyfosaat; ibuprofen; imidacloprid; nicosulfuron; permethrin; thiacloprid; thiamethoxam; triclosan, zilver. | |
Optie 2: Toevoeging aan de lijst van prioritaire stoffen (PS) als een groep met milieukwaliteitsnormen die voor de som van de stoffen zijn vastgesteld | PFAS (som van de 24 genoemde stoffen) | |
Optie 3: Wijziging van bestaande milieukwaliteitsnormen | 14 stoffen naar strenger: chloorpyrifos; cypermethrin; dicofol; dioxinen; diuron; fluorantheen; hexabroomcyclododecaan (HBCDD); hexachloorbutadieen; kwik; nikkel; nonylfenol; PAK’s; PBDE’s; tributyltin; 2 stoffen naar minder streng: heptachloor/heptachloor-epoxide; hexachloorbenzeen | |
Optie 4: Schrapping van de lijst | 4 stoffen: alachloor; koolstoftetrachloride; chloorfenvinfos; simazine | |
Grondwater | ||
Optie 1: Toevoeging aan bijlage I met kwaliteitsnormen voor grondwater die voor elke afzonderlijke stof zijn vastgesteld | 2 farmaceutische stoffen: carbamazepine en sulfamethoxazool Alle niet-relevante metabolieten met een individuele kwaliteitsnorm voor grondwater van 0,1 µg/l | |
Optie 2: Toevoeging aan bijlage I met kwaliteitsnormen voor grondwater die voor de som van de stoffen zijn vastgesteld | PFAS (som van de 24 genoemde stoffen) | |
Optie 3: Toevoeging aan bijlage II | 1 stof: primidon | |
Digitalisering, administratieve stroomlijning en beter risicobeheer | ||
Optie 1: Richtsnoeren en advies verstrekken over monitoring | b | De bestaande richtsnoeren inzake effectgerichte methoden verbeteren om de monitoring van groepen/mengsels van verontreinigende stoffen te verbeteren door gebruik te maken van effectgerichte methoden. |
c | Een geharmoniseerde meetstandaard en richtsnoeren voor microplastics in water ontwikkelen als uitgangspunt voor verslaglegging door de lidstaten en een toekomstige lijst in het kader van de richtlijn milieukwaliteitsnormen en de grondwaterrichtlijn. | |
Optie 2: Verplichte monitoringpraktijken vaststellen/wijzigen | a | In de richtlijn milieukwaliteitsnormen een verplichting opnemen om effectgerichte methoden te gebruiken voor de monitoring van oestrogenen. |
b | Een verplichte aandachtstoffenlijst voor grondwater opstellen die vergelijkbaar is met die van oppervlaktewateren en drinkwater, en richtsnoeren verschaffen voor de monitoring van de genoemde stoffen. | |
c | De monitoring- en beoordelingscyclus van de aandachtstoffenlijst voor oppervlaktewater verbeteren, zodat er meer tijd is om de gegevens te verwerken voordat de lijst wordt herzien. | |
Optie 3: Rapportage en classificatie harmoniseren | a | Een geautomatiseerd mechanisme voor gegevensverstrekking in het kader van de richtlijn milieukwaliteitsnormen en de kaderrichtlijn water vaststellen om gemakkelijke toegang met korte tussenpozen tot monitoring- en toestandgegevens te waarborgen teneinde de inspanningen in verband met de huidige verslaglegging te stroomlijnen en te verminderen, en om toegang tot ruwe monitoringgegevens te verlenen. |
b | Een register van milieukwaliteitsnormen voor de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen invoeren als bijlage bij de richtlijn milieukwaliteitsnormen, en stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen meenemen in de beoordeling van de chemische toestand van oppervlaktewateren. | |
Optie 4: Wetgevende en bestuurlijke aspecten | a | In plaats van de kaderrichtlijn water de richtlijn milieukwaliteitsnormen gebruiken voor het opstellen van de lijst van prioritaire stoffen, en de lijsten van oppervlaktewater- en grondwaterverontreinigende stoffen bijwerken door middel van comitéprocedures of gedelegeerde handelingen. |
b | De status van aldrin, dieldrin, endrin, isodrin, DDT, tetrachloorethyleen en trichloorethyleen wijzigen van “andere verontreinigende stoffen” in die van prioritaire stoffen. | |
c | De status van 1,2-dichloorethaan, fluorantheen, lood, octylfenolethoxylaten en pentachloorfenol wijzigen in die van prioritaire gevaarlijke stoffen. |
Dankzij het voorgestelde beleidspakket wordt ervoor gezorgd dat wetswijzigingen evenredig blijven met economische, sociale en milieuvoordelen die groter zijn dan de overeenkomstige kosten, en dat zij gericht zijn op aangelegenheden die het best op EU-niveau kunnen worden aangepakt.
Het is moeilijk de kosten, en met name de voordelen, van dit initiatief in cijfers uit te drukken, gezien de wisselwerking ervan met (en de afhankelijkheid van) andere beleidsinitiatieven voor bepaalde EU-brede maatregelen. Bovendien kunnen de lidstaten grotendeels zelf kiezen welke maatregelen zij uitvoeren om aan de normen te voldoen: deze maatregelen zullen dus variëren naargelang van de nationale/lokale omstandigheden.
Voor oppervlaktewater worden aanzienlijke directe kosten verwacht, bijvoorbeeld van de toevoeging van ibuprofen, glyfosaat, PFAS en bisfenol A aan de lijst van prioritaire stoffen, en van de wijziging van de milieukwaliteitsnormen voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), kwik en nikkel. Dit zal waarschijnlijk leiden tot kosten voor de ontwikkeling van producten voor de industrie, en tot vervangingskosten voor de gebruikers van die stoffen, onder meer in de landbouwsector.
Met betrekking tot grondwater zullen de belangrijkste kosten waarschijnlijk voortvloeien uit de toevoeging van kwaliteitsnormen voor PFAS. De kosten kunnen verband houden met beperking van het gebruik van bestrijdingsmiddelen of industriële chemische stoffen, bijvoorbeeld met het beheren van verontreinigde vaste organische stoffen en het intensiveren van de behandeling van afvalwater. De kosten van de voorkeursopties op het gebied van digitalisering, administratieve stroomlijning en beter risicobeheer zijn van administratieve aard, zouden zich in eerste instantie op EU-niveau voordoen en zouden over het algemeen laag zijn, met als mogelijke uitzondering het geautomatiseerde mechanisme voor gegevensverstrekking. Kosten kunnen niet uitsluitend aan dit initiatief worden toegeschreven vanwege onvermijdelijke interacties en synergieën met vele andere EU-beleidsmaatregelen die op dezelfde stoffen zijn gericht. De kosten van milieuverontreiniging worden meestal geïnternaliseerd via de richtlijn industriële emissies en de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater, het toekomstige verbod op alle PFAS, behoudens voor essentiële toepassingen, de uitvoering van het komende initiatief inzake microplastics en andere maatregelen. Zo zal dankzij de herziening van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater de modernisering van veel stedelijke waterzuiveringsinstallaties worden gestimuleerd en zal uitgebreide producentenverantwoordelijkheid worden ingevoerd om de kosten te dekken, waardoor de belasting van micro-verontreinigende stoffen die in oppervlakte- en grondwateren terechtkomen aanzienlijk zal afnemen.
Het voorgestelde initiatief zal bijdragen tot het verminderen van concentraties van acuut toxische en/of persistente chemische stoffen in water. Het zal ook de waarde van de aquatische ecosystemen en van de diensten die zij leveren, verbeteren. Tot de voordelen behoren dus verminderde effecten op de gezondheid van de mens, de natuur, bestuivers en de landbouw, alsook de vermeden kosten van waterzuivering. Door de chemische monitoringgegevens gemakkelijk beschikbaar, toegankelijk en herbruikbaar te maken, zal de samenhang van de veiligheidsbeoordeling aanzienlijk verbeteren en zal een belangrijke stap worden gezet in de richting van de in de Europese Green Deal vastgelegde “één stof, één beoordeling”-benadering.
Het voorstel heeft positieve effecten op de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) 6 (water), 12 (consumptie en productie) en 14 (oceanen). Wat SDG 6 betreft, worden lagere niveaus van verontreiniging van drinkwaterbronnen verwacht, een betere chemische kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater, en het aandeel waterlichamen met een goede omgevingskwaliteit moet mettertijd toenemen naarmate de lidstaten maatregelen zullen nemen en uitvoeren om de concentraties verontreinigende stoffen te verminderen. Met betrekking tot SDG 12 wordt verwacht dat de genomen maatregelen, zowel op EU-niveau (bijvoorbeeld via het initiatief voor duurzame productie of het aanstaande verbod op alle PFAS, behoudens voor essentiële toepassingen) als op het niveau van de lidstaten, zullen leiden tot het gebruik van verschillende, minder toxische ingrediënten in producten. Tot slot is het voor SDG 14 belangrijk te wijzen op het directe effect op overgangswateren en mariene waterlichamen (één zeemijl van de kust) die onder de kaderrichtlijn water vallen. Bovendien zal het zoet water dat via de rivieren zeeën en oceanen bereikt geleidelijk lagere concentraties bevatten van de stoffen die door dit initiatief worden gereglementeerd.
Het voorstel is in overeenstemming met de in de Europese klimaatwet vastgestelde doelstelling inzake klimaatneutraliteit en de doelstellingen van de Unie voor 2030 en 2050. Het belangrijkste effect van het voorstel op de inspanningen om de klimaatverandering te beperken wordt verkregen door stoffen te verwijderen in afvalwaterzuiveringsinstallaties, wat een energie-intensief proces is. Afhankelijk van de maatregelen die de lidstaten nemen om de aanwezigheid van stoffen in water te verminderen of geleidelijk uit te bannen, moet het effect positief zijn (wanneer stoffen bij de bron worden aangepakt en daardoor niet uit afvalwater hoeven worden verwijderd), neutraal zijn (indien stoffen worden vervangen door vervangende stoffen waarvoor dezelfde mate van verwijdering in afvalwaterzuiveringsinstallaties is vereist) of negatief zijn indien de lidstaten besluiten voornamelijk op afvalwaterzuivering te vertrouwen. Dit laatste scenario is echter onwaarschijnlijk, aangezien bestrijding aan de bron over het algemeen goedkoper en doeltreffender is. Bovendien vereist de herziening van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater dat de plannen betreffende de behandeling van afvalwater tegen 2040 klimaatneutraal zijn, met uitzondering van de netto negatieve effecten van dit voorstel door intensievere behandeling.
In dit voorstel wordt rekening gehouden met het energie-efficiëntie-eerstbeginsel, zoals uiteengezet in de herschikking van de richtlijn energie-efficiëntie. Op dezelfde wijze als voor de klimaatneutraliteitscontrole kan worden verwacht dat beleidsopties, in combinatie met de herziening van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater, wat energie-efficiëntie betreft op zijn minst neutraal zijn.
De Raad voor regelgevingstoetsing heeft op 24 juni 2022 een positief advies met voorbehoud gegeven 32 .
• Grondrechten
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.
4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het bijgevoegde financieel memorandum heeft betrekking op het pakket om alle verontreiniging tot nul terug te dringen, met inbegrip van het onderhavige voorstel, het voorstel tot herziening van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater en de richtlijn luchtkwaliteit. Het toont de gevolgen voor de begroting en de benodigde personele en administratieve middelen. Met betrekking tot de benodigde personele en administratieve middelen zal het voorstel gevolgen hebben voor de begroting van de Commissie, het Europees Milieuagentschap (EEA) en het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).
De werklast van de Commissie op het gebied van uitvoering en handhaving zal licht toenemen doordat er meer stoffen in de lijsten zijn opgenomen en ernaar wordt gestreefd de kwaliteitsnormen en drempelwaarden voor stoffen die op nationaal niveau aanleiding geven tot bezorgdheid te harmoniseren.
De Commissie zal bovendien profiteren van de hertoewijzing van wetenschappelijke taken aan het ECHA, dat de Commissie consequent zal bijstaan bij de prioritering van stoffen en mengsels, de vaststelling van kwaliteitsnormen en drempelwaarden, de vaststelling van passende analysemethoden en de beoordeling van relevante monitoringgegevens. Voor de wetenschappelijke ondersteuning door het ECHA zouden elf voltijdequivalenten nodig zijn.
De werklast van het EEA zal groter worden als gevolg van de toegenomen en frequentere verslaglegging die van de lidstaten wordt verlangd, en de lichte toename van het aantal vermelde stoffen, waardoor naast de drieënhalve reeds betrokken voltijdequivalenten in totaal vier extra voltijdse personeelsleden nodig zijn.
5. OVERIGE ELEMENTEN
• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De stroomgebiedbeheerplannen waarover om de zes jaar verslag wordt uitgebracht aan de Commissie en de vrijwillige elektronische verslaglegging in het kader van de gemeenschappelijke uitvoeringsstrategie aan het EEA blijven de belangrijkste bron van informatie om na te gaan of het voorstel op doeltreffende wijze wordt uitgevoerd, met name wat betreft de naleving van nieuwe of herziene kwaliteitsnormen voor oppervlakte- en grondwater.
Dankzij de verbeterde aandachtstoffenlijstmechanismen, die de lidstaten verplichten toezicht te houden op zorgwekkend wordende stoffen, kan de Commissie, bijgestaan door het ECHA en de lidstaten, vaststellen of er andere of strengere kwaliteitsnormen nodig zijn. De regelmatigere verstrekking van ook feitelijke monitoringgegevens en de analyse daarvan door het EEA zullen ervoor zorgen dat de EU-instellingen, de lidstaten en het grote publiek een nauwkeuriger en actueler beeld krijgen van de toestand van oppervlakte- en grondwaterlichamen in de EU.
Dankzij synergieën met het verbeterde Europees PRTR, dat zal worden vervangen door de nieuwe elektronische online gegevensbank, d.w.z. het “portaal voor industriële emissies”, zullen de inventarissen van emissies, die momenteel slechts om de zes jaar worden gerapporteerd, worden vervangen door een veel regelmatiger en samenhangender overzicht van de totale uitstoot van verontreinigende stoffen per sector. Dit zal de lidstaten in staat stellen hun uitvoeringsinspanningen te concentreren.
De bijlagen bij de richtlijnen oppervlaktewater en grondwater zullen regelmatig worden herzien in het licht van de wetenschappelijke en technische vooruitgang. De flexibelere procedures voor de vaststelling van kwaliteitsnormen voor tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen zullen er, in combinatie met de centrale rol die aan het EEA is toegekend voor de analyse van regelmatigere monitoringgegevens, en aan het ECHA met het oog op doorlopende wetenschappelijke ondersteuning, voor zorgen dat de nauwkeurigheid van de huidige normen en de behoefte aan nieuwe normen beter kan worden beoordeeld, zodat zorgwekkend wordende stoffen snel kunnen worden aangepakt. De betrokkenheid van beide agentschappen is in overeenstemming met de doelstelling van de strategie voor chemische stoffen om over te stappen op een “één stof, één beoordeling”-benadering die resulteert in efficiëntere, effectievere en samenhangende veiligheidsbeoordelingen van chemische stoffen in alle relevante EU-wetgeving, wat ook aanleiding geeft tot doeltreffendere en horizontale uitvoeringsmaatregelen en voorstellen voor nieuwe normen.
De analyse van regelmatigere monitoring- en toestandgegevens zal daadwerkelijk worden meegenomen in het bredere kader voor de monitoring van en vooruitzichten voor een samenleving zonder verontreiniging, dat vanaf 2022 om de twee jaar zal worden gepubliceerd. Dit zal helpen bij het evalueren van het effect van verminderde verontreiniging van waterlichamen als gevolg van een bredere reeks geharmoniseerde kwaliteitsnormen die in de hele EU worden toegepast.
• Toelichtende stukken
Voor het voorstel zijn toelichtende stukken nodig, omdat deze van essentieel belang zijn om de conformiteit te beoordelen en na te gaan of de omzettingsteksten de letter en de geest van de richtlijn weerspiegelen. Dit is belangrijk en noodzakelijk, aangezien het voorstel betrekking heeft op wijzigingen van drie richtlijnen, die mogelijk worden omgezet in verschillende nationale wetgevingsteksten. Aangezien het voorstel in de eerste plaats tot doel heeft bestaande kwaliteitsnormen te wijzigen of nieuwe in te voeren, kunnen toelichtende stukken bovendien een zorgvuldige controle vergemakkelijken.
• Artikelsgewijze toelichting
(1)Wijzigingen van Richtlijn 2000/60/EG
Artikel 1, artikel 7, lid 2, artikel 11, lid 3, punt k), artikel 4, lid 1, en de bijlagen V (punten 1.4.3, 2.3.2 en 2.4.5) en VII (punt 7.7) worden gewijzigd om rekening te houden met de voorgestelde schrapping van de artikelen 16 en 17 (zie hieronder).
Artikel 2 betreffende definities wordt gewijzigd om de definities van “goede chemische toestand van oppervlaktewater”, “prioritaire stoffen” en “milieukwaliteitsnormen” te actualiseren en definities in te voeren voor “prioritaire gevaarlijke stoffen” en “stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen”. Deze wijzigingen zijn noodzakelijk om: 1) rekening te houden met het voorstel om de huidige medebeslissingsprocedure voor de vaststelling van milieukwaliteitsnormen te vervangen door gedelegeerde handelingen; 2) de draagwijdte van het begrip “chemische toestand” uit te breiden tot de “stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen”, die tot dusver onder de definitie van “ecologische toestand” in bijlage V vielen; 3) rekening te houden met de mogelijke toekomstige effectgerichte triggerwaarden als onderdeel van de definitie “milieukwaliteitsnormen”.
Artikel 3 betreffende administratieve coördinatie binnen de stroomgebiedsdistricten wordt gewijzigd om in geval van uitzonderlijke omstandigheden die het gevolg zijn van natuurlijke oorzaken of overmacht, met name omvangrijke overstromingen, lange droogteperioden of significante incidentele verontreiniging, voor de bevoegde autoriteiten van alle mogelijk getroffen waterlichamen, ook in de stroomafwaarts gelegen lidstaten, de verplichting in te voeren elkaar te waarschuwen en samen te werken om schade tot een minimum te beperken en de gevolgen aan te pakken.
Naast de bovengenoemde aanpassing om rekening te houden met de schrapping van artikel 16, wordt artikel 4 inzake doelstellingen gewijzigd om ervoor te zorgen dat punt a), iv), een expliciete verplichting voor de lidstaten bevat om ook de vervuiling door stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen, niet alleen door prioritaire stoffen, geleidelijk te verminderen.
Artikel 8, lid 3, betreffende methoden voor analyse en monitoring van de watertoestand wordt gewijzigd om de comitéprocedure in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Lissabon door de vroegere “regelgevingsprocedure met toetsing” te vervangen door de “onderzoeksprocedure” van artikel 21. Daarnaast wordt in hetzelfde lid een nieuwe bevoegdheid ingevoerd om het mogelijk te maken uitvoeringshandelingen vast te stellen om nadere details vast te stellen met betrekking tot de nieuwe verplichtingen om monitoringgegevens beschikbaar te stellen aan het EEA, en om toestandgegevens regelmatiger beschikbaar te stellen, overeenkomstig de nieuwe leden 4 en 5. Deze wijzigingen zijn volledig in overeenstemming met de bestaande verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 2007/2/EG (Inspire), op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn verzamelingen ruimtelijke gegevens openbaar te maken, onder meer over de locatie en de werking van milieubewakingsvoorzieningen, de daarmee verband houdende metingen van emissies en de staat van de milieucompartimenten (lucht, water, bodem). Om de administratieve last te verminderen, moet ook de verspreiding van gegevens verder worden gestroomlijnd, in overeenstemming met de digitale strategie van de EU, Richtlijn (EU) 2019/1024 inzake open data, en de “één stof, één beoordeling”-benadering in het kader van de strategie voor duurzame chemische stoffen.
Artikel 10 betreffende de gecombineerde aanpak voor puntbronnen en diffuse bronnen wordt gewijzigd om de verwijzingen naar verschillende richtlijnen betreffende puntbronnen en diffuse verontreiniging (na intrekking en vervanging ervan) bij te werken.
Artikel 12 betreffende kwesties die niet door één lidstaat kunnen worden behandeld, wordt gewijzigd om de procedure voor samenwerking tussen de lidstaten te versterken en te formaliseren.
Artikel 15, lid 3, betreffende de driejaarlijkse tussentijdse verslaglegging over de vooruitgang van de maatregelenprogramma’s wordt geschrapt, aangezien de daaruit voortvloeiende administratieve last als onevenredig wordt beschouwd in vergelijking met de voordelen van betere controle en sturing van de uitvoering.
De artikelen 16 en 17 betreffende de procedure op grond waarvan de Commissie wetgevingsvoorstellen moest indienen voor het opnemen en vaststellen van milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen worden geschrapt omdat zij achterhaald zijn.
Artikel 18, lid 2, punt e), wordt gewijzigd om rekening te houden met de voorgestelde schrapping van artikel 16, terwijl artikel 18, lid 4, wordt gewijzigd om rekening te houden met de voorgestelde schrapping van artikel 15, lid 3.
Artikel 20 betreffende technische aanpassingen wordt gewijzigd om: 1) de huidige regelgevingsprocedure met toetsing voor de wijziging van de bijlagen I en III te vervangen door de procedure voor gedelegeerde handelingen; 2) de huidige regelgevingsprocedure voor de vaststelling van richtsnoeren voor de uitvoering van de bijlagen II en V en voor de vaststelling van opmaakvoorschriften voor de transmissie en verwerking van gegevens te vervangen door de onderzoeksprocedure.
In het nieuwe artikel 20 bis worden de bepalingen ingevoerd met betrekking tot de procedure voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen, overeenkomstig het Verdrag van Lissabon.
De wijziging van artikel 21 betreffende de comitéprocedure heeft tot doel de verwijzing naar het vroegere “comitéprocedurebesluit” te vervangen door de huidige “comitéprocedureverordening”.
Artikel 22 betreffende intrekkingen en overgangsbepalingen wordt gewijzigd om de verwijzingen aan te passen aan de voorgestelde wijzigingen in de relevante bijlagen bij de Richtlijnen 2000/60/EG en 2008/105/EG.
Naast de bovengenoemde aanpassingen om rekening te houden met de schrapping van artikel 16, wordt bijlage V gewijzigd om: 1) de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen te verwijderen uit de definities van ecologische toestand en ze opnemen in de definitie van chemische toestand, om ervoor te zorgen dat de monitoring van zowel prioritaire stoffen als stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen niet alleen wordt uitgevoerd wanneer deze verontreinigende stoffen in water worden geloosd, maar ook wanneer zij via de lucht neerslaan; 2) de Commissie bevoegdheden te verlenen om de resultaten van de intercalibratie goed te keuren door middel van gedelegeerde handelingen; 3) de lidstaten in staat te stellen nieuwe monitoringtechnieken te gebruiken, waaronder aardobservatie en teledetectie.
Bijlage VIII betreffende een indicatieve lijst van de belangrijkste verontreinigende stoffen wordt gewijzigd om daarin microplastics en genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen op te nemen.
Bijlage X wordt geschrapt, aangezien de daarin opgenomen lijst wordt vervangen door die in deel A van bijlage I bij Richtlijn 2008/105/EG.
(2)Wijziging van Richtlijn 2006/118/EG (grondwaterrichtlijn)
De titel wordt gewijzigd om te verduidelijken dat deze richtlijn uitsluitend betrekking heeft op de verontreiniging en niet op de kwantitatieve toestand van grondwater.
Artikel 1 betreffende het doel van de richtlijn wordt gewijzigd om de verwijzing naar artikel 17 van de kaderrichtlijn water te verwijderen, aangezien het de basis vormde voor de vaststelling van de grondwaterrichtlijn zelf en dus achterhaald is.
Artikel 2 betreffende de definities wordt gewijzigd om daarin de definitie van drempelwaarden die op EU-niveau worden vastgesteld op te nemen, naast die welke op het niveau van de lidstaten worden vastgesteld.
Artikel 3 betreffende criteria voor de beoordeling van de chemische toestand van grondwater wordt gewijzigd om rekening te houden met de nieuwe definitie “op EU-niveau vastgestelde drempelwaarden”.
Artikel 4 betreffende de procedure voor de beoordeling van de chemische toestand van grondwater wordt om dezelfde reden gewijzigd als artikel 3.
Er wordt een nieuw artikel 6 bis ingevoegd om het “aandachtstoffenlijstmechanisme” voor grondwaterlichamen verplicht te stellen, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8 ter van de richtlijn milieukwaliteitsnormen. Dit mechanisme voorziet in een driejaarlijks proces waarbij de Commissie, met inbreng van het ECHA en in nauw overleg met de lidstaten, prioriteit geeft aan stoffen in het grondwater die moeten worden gemonitord. De daaruit voortvloeiende informatie zal worden meegenomen in de zesjaarlijkse herziening van de kwaliteitsnormen voor vermelding in bijlage I. De bepaling bevat ook de verplichting voor het ECHA om de wetenschappelijke verslagen die in verband met de aandachtstoffenlijst worden opgesteld, openbaar te maken.
Artikel 8 betreffende technische aanpassingen wordt gewijzigd om: 1) de procedure voor uitvoeringshandelingen te vervangen door die voor gedelegeerde handelingen om bijlage II, delen A en C, alsook de bijlagen III en IV aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang; 2) de Commissie gedelegeerde bevoegdheden te verlenen om nieuwe grondwaterverontreinigende stoffen op te nemen in bijlage I en om nieuwe EU-brede kwaliteitsnormen daarvoor vast te stellen, alsmede om in deel B van bijlage II verontreinigende stoffen op te nemen waarvoor de lidstaten moeten overwegen nationale drempelwaarden vast te stellen; 3) de Commissie gedelegeerde bevoegdheden te verlenen om, waar nodig en zelfs voor verontreinigende stoffen of groepen verontreinigende stoffen die niet in de hele EU aanleiding geven tot bezorgdheid, op EU-niveau drempelwaarden vast te stellen om het niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu te verhogen en tot een meer geharmoniseerde uitvoering te komen; 4) de centrale rol van het ECHA in dit kader te verduidelijken, alsook de verplichting voor ECHA om wetenschappelijke verslagen over mogelijke wijzigingen openbaar te maken.
Er wordt een nieuw artikel 8 bis ingevoegd om de bepalingen met betrekking tot de procedure voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen in te voeren, overeenkomstig het Verdrag van Lissabon.
Artikel 9 betreffende de comitéprocedure wordt gewijzigd om het vroegere “comitéprocedurebesluit” te vervangen door de recentere “comitéprocedureverordening”.
Artikel 10 betreffende de herziening van de bijlagen I en II door middel van de medebeslissingsprocedure wordt geschrapt om rekening te houden met de nieuwe procedure voor gedelegeerde handelingen zoals uiteengezet in de artikelen 8 en 8 bis.
Bijlage I betreffende EU-brede kwaliteitsnormen voor grondwaterverontreinigende stoffen wordt gewijzigd om daarin nieuwe grondwaterverontreinigende stoffen en daarmee verband houdende kwaliteitsnormen voor bepaalde poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS), geneesmiddelen en niet-relevante metabolieten van bestrijdingsmiddelen op te nemen.
Bijlage II betreffende nationale drempelwaarden voor grondwaterverontreinigende stoffen wordt gewijzigd om: 1) de farmaceutische stof primidon op te nemen in de lijst van synthetische stoffen waarvoor de lidstaten overwegen nationale drempelwaarden vast te stellen; 2) te verduidelijken dat de delen B en C uitsluitend betrekking hebben op het mechanisme voor de vaststelling van drempelwaarden op nationaal niveau; 3) ervoor zorgen dat de lidstaten het ECHA op de hoogte brengen zodat het deze informatie openbaar kan maken en 4) een nieuw deel D toe te voegen om geharmoniseerde drempelwaarden voor de groep stoffen “som van trichloorethyleen en tetrachloorethyleen” op te nemen.
Bijlage III betreffende de beoordeling van de chemische toestand van grondwater en bijlage IV betreffende de vaststelling en omkering van significante en aanhoudende stijgende trends worden gewijzigd om rekening te houden met het nieuwe begrip “op EU-niveau vastgestelde drempelwaarden”.
(3)Wijziging van Richtlijn 2008/105/EG (richtlijn milieukwaliteitsnormen)
De titel wordt gewijzigd om te verduidelijken dat de richtlijn betrekking heeft op de verontreiniging van oppervlaktewateren.
Artikel 3 betreffende milieukwaliteitsnormen wordt gewijzigd om de toepassingsdata voor de nieuwe en herziene milieukwaliteitsnormen te verduidelijken. De verplichtingen voor monitoring in biota in lid 2 en voor beoordelingen van langetermijntendensen in lid 6 worden eveneens vereenvoudigd, door de reikwijdte ervan te verduidelijken in de bijlage. Lid 7 van dit artikel wordt geschrapt om rekening te houden met de voorgestelde vervanging van de medebeslissingsprocedure door die voor gedelegeerde handelingen voor het wijzigen van de lijst van prioritaire stoffen.
Artikel 5 betreffende inventarissen van emissies wordt gewijzigd om de rapportageverplichting te vereenvoudigen en waar mogelijk te stroomlijnen met die uit hoofde van de EU-wetgeving om emissies van grote industriële installaties aan te pakken (die momenteel wordt herzien), en om vereenvoudigde rapportage op het portaal voor industriële emissies mogelijk te maken, met details die via een toekomstige uitvoeringshandeling moeten worden vastgesteld. De verslaglegging in het kader van de stroomgebiedbeheerplannen zal daarom alleen van toepassing blijven op diffuse emissies.
Artikel 7 bis betreffende de coördinatie tussen de verschillende onderdelen van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen wordt gewijzigd om daarin een verwijzing naar de geneesmiddelenwetgeving van de EU op te nemen en rekening te houden met de voorgestelde vervanging van de medebeslissingsprocedure door die voor gedelegeerde handelingen voor het actualiseren of vaststellen van nieuwe milieukwaliteitsnormen.
Artikel 8 wordt gewijzigd om: 1) de Europese Commissie gedelegeerde bevoegdheden te verlenen om bijlage I om de zes jaar te herzien teneinde te overwegen daarin nieuwe prioritaire stoffen en daarmee verband houdende milieukwaliteitsnormen te vermelden op basis van de input van het ECHA; 2) de Commissie gedelegeerde bevoegdheden te verlenen om de lijst van categorieën stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die nu in deel B van de nieuwe bijlage II zijn opgenomen, regelmatig te herzien (deze bijlage II vervangt daartoe punt 1.2.6 en bijlage VIII bij de kaderrichtlijn water, die dienovereenkomstig zullen worden gewijzigd om de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen uit de definitie van ecologische toestand te verwijderen en onder de regeling die van toepassing is op de chemische toestand te laten vallen); 3) de Commissie gedelegeerde bevoegdheden te verlenen om, waar nodig, EU-brede milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen vast te stellen en deze op te nemen in deel C van bijlage II (het voorstel bevat in dat deel C vier prioritaire stoffen die voorheen in bijlage I waren opgenomen, maar van de lijst zijn geschrapt omdat zij niet langer als zorgwekkend voor de hele EU werden beschouwd); 4) de centrale rol te verduidelijken die het ECHA moet spelen bij het opstellen van milieukwaliteitsnormen, in nauwe samenwerking met de lidstaten en belanghebbenden, alsook zijn verplichting om wetenschappelijke verslagen over de wijziging van de bijlagen openbaar te maken.
Artikel 8 bis wordt gewijzigd om: 1) de manier waarop de lidstaten de chemische toestand voor alomtegenwoordige PBT’s los van de algemene chemische toestand kunnen presenteren, te vergemakkelijken; 2) de lidstaten toe te staan voor bepaalde stoffen minder intensieve monitoring uit te voeren; 3) de lidstaten te verplichten effectgerichte monitoring uit te voeren om, met het oog op de mogelijke toekomstige vaststelling van effectgerichte triggerwaarden, de aanwezigheid van oestrogene hormonen in waterlichamen te beoordelen.
Artikel 8 ter wordt gewijzigd om: 1) de monitoring- en evaluatiecyclus van het aandachtstoffenlijstmechanisme te verbeteren door een cyclus van drie jaar in plaats van de huidige twee jaar vast te stellen. Hierdoor zal er meer tijd zijn om de gegevens te verwerken voordat de lijst wordt herzien, samen met de voorgestelde verlenging van de monitoringcyclus van 12 tot 24 maanden, zodat beter rekening kan worden gehouden met de verschillende frequenties voor verontreinigende stoffen met seizoensgebonden emissiepatronen (bv. bestrijdingsmiddelen/biociden); 2) het mogelijk te maken microplastics en geselecteerde genen voor resistentie tegen antimicrobiële middelen op te nemen in de volgende aandachtstoffenlijst, mits passende monitoring- en analysemethoden worden vastgesteld, met inbreng van ECHA.
Het nieuwe artikel 8 quinquies bevat de verplichting voor de lidstaten om milieukwaliteitsnormen vast te stellen voor de stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen die zijn opgenomen in deel A van de nieuwe bijlage II. Deze vervangt de verplichting die momenteel is opgenomen in punt 1.2.6 van bijlage V bij de kaderrichtlijn water, in overeenstemming met het voorstel om ervoor te zorgen dat stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen worden meegenomen in de beoordeling van de chemische toestand van oppervlaktewaterlichamen in plaats van de ecologische toestand ervan. De bepaling moet er ook voor zorgen dat, indien voor bepaalde stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen EU-brede milieukwaliteitsnormen zijn vastgesteld, deze prevaleren boven de milieukwaliteitsnormen die op nationaal niveau zijn vastgesteld. Tot slot verplicht de wijziging de lidstaten het ECHA in kennis te stellen zodat het in staat wordt gesteld elk voornemen om verontreinigende stoffen op te nemen en/of milieukwaliteitsnormen vast te stellen openbaar te maken teneinde de transparantie te vergroten en synergieën te versterken.
Artikel 10, waarin wordt verduidelijkt dat bijlage X bij de kaderrichtlijn water moet worden vervangen door de tekst in bijlage II bij Richtlijn 2008/105/EG, wordt geschrapt omdat bijlage II bij Richtlijn 2008/105/EG niet bestond en omdat bijlage X wordt geschrapt aangezien in Richtlijn 2008/105/EG een procedure voor gedelegeerde handelingen voor de aanpassing van de lijst van prioritaire stoffen wordt opgenomen en overeenkomstige milieukwaliteitsnormen worden vastgesteld.
De titel van bijlage I wordt gewijzigd om de term “andere verontreinigende stoffen” te verwijderen, die achterhaald is, aangezien hij betrekking had op stoffen die vóór de vaststelling van de richtlijn milieukwaliteitsnormen onder andere wetgeving vielen; er hoeft geen onderscheid meer te worden gemaakt tussen prioritaire stoffen en die “andere verontreinigende stoffen”. Deel A, waarin de stoffen en de bijbehorende milieukwaliteitsnormen zijn opgenomen, wordt vervangen door een nieuwe bijlage waarin nu 23 extra stoffen aan de lijst van prioritaire stoffen worden toegevoegd: geneesmiddelen, industriële stoffen, bestrijdingsmiddelen en metalen. De bijlage vermeldt ook gevaarlijke stoffen, alomtegenwoordige PBT’s en stoffen waarvan de langetermijntendensen moeten worden beoordeeld.
Er wordt een nieuwe bijlage II ingevoegd, met in deel A een indicatieve lijst van stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen waarvoor de lidstaten moeten overwegen milieukwaliteitsnormen vast te stellen en deze toe te passen wanneer de desbetreffende stoffen aanleiding geven tot bezorgdheid. Deel B bevat de algemene beginselen en verwijzingen naar richtsnoeren daarvoor, terwijl deel C een register van geharmoniseerde milieukwaliteitsnormen voor stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen bevat. Dit register zal worden aangepast door middel van toekomstige gedelegeerde handelingen via welke de Commissie geharmoniseerde milieukwaliteitsnormen voor bepaalde andere stroomgebiedspecifieke verontreinigende stoffen zal vaststellen indien dit nodig zou blijken om een toereikende en geharmoniseerde bescherming van het milieu te waarborgen, zelfs voor verontreinigende stoffen die niet of nog niet in de hele EU aanleiding geven tot bezorgdheid.